ECLI:NL:RBZWB:2023:4065
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing WW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over het recht op een WW-uitkering. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als schilder, die eindigde op 24 december 2022. Eiser en zijn werkgever tekenden op 25 maart 2022 een vaststellingsovereenkomst (VSO), waarin werd gesteld dat de bedingen in de arbeidsovereenkomst en de CAO onverkort van toepassing blijven. Het UWV weigerde echter de WW-uitkering over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022, omdat de arbeidsovereenkomst tussentijds met wederzijds goedvinden was beëindigd, wat volgens het UWV niet was toegestaan zonder een tussentijds opzegbeding.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing van het UWV. Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat het UWV ten onrechte stelde dat er geen tussentijdse opzegmogelijkheid was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzegmogelijkheid bevatte en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden niet rechtmatig was, waardoor eiser geen recht had op de WW-uitkering.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering over de genoemde periode. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.