ECLI:NL:RBZWB:2023:4065

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5191
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing WW-uitkering na beëindiging arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over het recht op een WW-uitkering. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als schilder, die eindigde op 24 december 2022. Eiser en zijn werkgever tekenden op 25 maart 2022 een vaststellingsovereenkomst (VSO), waarin werd gesteld dat de bedingen in de arbeidsovereenkomst en de CAO onverkort van toepassing blijven. Het UWV weigerde echter de WW-uitkering over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022, omdat de arbeidsovereenkomst tussentijds met wederzijds goedvinden was beëindigd, wat volgens het UWV niet was toegestaan zonder een tussentijds opzegbeding.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing van het UWV. Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat het UWV ten onrechte stelde dat er geen tussentijdse opzegmogelijkheid was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst geen tussentijdse opzegmogelijkheid bevatte en dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden niet rechtmatig was, waardoor eiser geen recht had op de WW-uitkering.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering over de genoemde periode. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5191 WW

uitspraak van 9 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam],

gemachtigde: mr. T.J. Kool,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 24 mei 2022 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022.
In een besluit van 30 september 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 17 mei 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser was in dienst bij [naam werkgever] (werkgever) als schilder. Eiser had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 24 december 2022. Op 25 maart 2022 hebben eiser en de werkgever een vaststellingsovereenkomst (VSO) getekend. In artikel 2.3 van deze VSO is opgenomen dat de bedingen in de arbeidsovereenkomst en de CAO onverkort van toepassing blijven.
Eiser heeft op 1 mei 2022 een WW-uitkering aangevraagd bij het UWV. In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van het UWV
2. Volgens het UWV heeft eiser geen recht op een WW-uitkering over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022, omdat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst tussentijds met wederzijds goedvinden is beëindigd terwijl dit niet mocht. Dit mag alleen als dit in de arbeidsovereenkomst of de COA staat, en dit is niet zo in eisers geval.
Eisers standpunt
3. Eiser stelt – kort samengevat – dat het UWV zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen tussentijdse opzegmogelijkheid is opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst.
Volgens eiser is het UWV voorbijgegaan aan de partijbedoeling, waarbij hij wijst op een brief van de werkgever waaruit zou blijken dat partijen dachten dat een tussentijds opzegbeding van toepassing was ten tijde van het sluiten van de VSO.
Relevante wettelijke bepalingen
4. Artikel 19, vierde lid, van de WW bepaalt dat de werknemer bij beëindiging met wederzijds goedvinden van de arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding pas recht heeft op een WW-uitkering nadat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou zijn verstreken.
Artikel 7:667, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt, wanneer de tijd is verstreken bij overeenkomst of bij wet aangegeven. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat een arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid slechts tussentijd kan worden opgezegd indien voor ieder der partijen dat recht schriftelijk is overeengekomen.
Relevante bepalingen in eisers arbeidsovereenkomst en de toepasselijke CAO
5. Artikel 5.1 van eisers arbeidsovereenkomst van 17 december 2021 luidt als volgt: "Als deze overeenkomst drie maanden of langer duurt, is tussentijdse opzegging niet toegestaan".
Ingevolge artikel 5.2 kan de arbeidsovereenkomst in afwijking van artikel 7:672 van het BW worden opgezegd tegen de eerstvolgende werkdag na ontvangst van de schriftelijke opzegging met inachtneming van de wettelijke opzegtermijnen.
6. Ingevolge artikel 4 van de toepasselijke CAO kan een uitzendovereenkomst zonder uitzendbeding voor bepaalde tijd altijd door de uitzendkracht en de uitzendonderneming tegen de eerstvolgende werkdag tussentijds worden opgezegd met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn, tenzij dit schriftelijk en uitdrukkelijk is uitgesloten hij de uitzendovereenkomst. Indien de duur van de uitzendovereenkomst korter is dan de wettelijke opzegtermijn, dan is tussentijdse opzegging in geen geval mogelijk.
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
7. Niet in geschil is dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in beginsel niet tussentijds mag worden beëindigd. Ook staat tussen partijen vast dat als een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van beëindiging met wederzijds goedvinden tussentijds wordt beëindigd terwijl dit niet is toegestaan, de uitsluitingsgrond in artikel 19, vierde lid, van de WW moet worden toegepast en er geen recht bestaat op een WW-uitkering. In geschil is met name of een tussentijdse opzegmogelijkheid is opgenomen in eisers arbeidsovereenkomst, en of de partijbedoeling daarbij relevant is.
Beoordeling door de rechtbank
8. Naar het oordeel van de rechtbank stelt het UWV zich terecht op het standpunt dat de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging ontbrak bij eisers voormalige dienstverband bij de betrokken werkgever, nu deze mogelijkheid niet schriftelijk is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst, en ook geen CAO toepasselijk is waarin die mogelijkheid is vervat.
9. In artikel 5.1 van eisers arbeidsovereenkomst is opgenomen dat als de arbeidsovereenkomst drie maanden of langer duurt, tussentijdse opzegging niet is toegestaan. De rechtbank volgt het UWV in zijn standpunt dat het hierbij lijkt te gaan om een standaardbepaling, die in alle arbeidsovereenkomsten van de werkgever wordt gezet. Nu sprake is van een arbeidsovereenkomst met een einddatum die ruim drie maanden na de aanvang van de arbeidsovereenkomst ligt, is sprake van een arbeidsovereenkomst van drie maanden of langer, waardoor tussentijdse opzegging ervan niet mogelijk was. Het UWV heeft eiser terecht niet gevolgd in zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst eind maart 2022 nog kon worden opgezegd, omdat op dat moment nog geen drie maanden na de aanvang van de arbeidsovereenkomst waren verstreken. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor een dergelijke interpretatie van artikel 5.1 van de arbeidsovereenkomst, waarbij niet de looptijd van de overeenkomst, maar de verstreken tijd vanaf de aanvang van de arbeidsovereenkomst tot het sluiten van de VSO bepalend is. Als de bepaling zo uitgelegd zou moeten worden, zou deze ook anders zijn geformuleerd. De tekst van artikel 5.2 van eisers arbeidsovereenkomst maakt – anders dan eiser ter zitting heeft gesteld – ook niet dat het opzegverbod van artikel 5.1 niet toepasselijk zou zijn in dit geval.
10. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat betekenis toekomt aan de bedoeling van de partijen bij de VSO. Uit de tekst van artikel 19, vierde lid, van de WW en de rechtspraak over deze bepaling kan niet worden afgeleid dat relevant is of partijen in de veronderstelling verkeerden dat (wel) sprake was van een opzegbeding in de arbeidsovereenkomst op het moment dat partijen de VSO sloten. De enkel door eiser gestelde omstandigheid dat een tussentijdse opzegmogelijkheid nog kan worden gecreëerd in een addendum bij de arbeidsovereenkomst of in de VSO zelf, doet evenmin af aan het feit dat van een opzegmogelijkheid geen sprake was ten tijde van het sluiten van de VSO.
Conclusie
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV zich terecht op het standpunt stelt dat eiser geen recht heeft op een WW-uitkering over de periode van 24 april 2022 tot en met 24 december 2022, omdat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst tussentijds met wederzijds goedvinden is beëindigd terwijl dit niet mocht.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.