Op 3 september 2021 heeft eiser, een inwoner van Breda, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda verzocht om een verkeersbesluit. Dit verzoek werd door het college afgewezen bij besluit van 24 januari 2022. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing op 14 oktober 2022. Vervolgens ontving eiser op 27 oktober 2022 een brief van het college. Eiser heeft op 1 november 2022 beroep ingesteld tegen deze brief.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep. Dit is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen. De rechtbank legt uit dat de bestuursrechter alleen bevoegd is om te oordelen over beroepschriften die zijn ingediend door belanghebbenden, waarin gronden worden aangevoerd tegen een besluit.
De rechtbank concludeert dat de brief van het college van 27 oktober 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. De inhoud van de brief geeft aan dat het college niet heeft bedoeld om te beslissen op het bezwaar van eiser, aangezien het bezwaarschrift nog in behandeling was bij de Adviescommissie bezwaarschriften. De rechtbank oordeelt dat er geen wijziging is opgetreden in de rechten en plichten van eiser door de brief, en verklaart zich daarom kennelijk onbevoegd.
De rechtbank besluit het door eiser betaalde griffierecht terug te storten en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders op 13 januari 2023 en openbaar gemaakt.