ECLI:NL:RBZWB:2023:4058

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
02-140105-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zakkenrollerij en pinnen met een gestolen pinpas, gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zakkenrollerij en het pinnen met een gestolen pinpas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, heeft de feiten uiteengezet en bewijs gepresenteerd, waaronder aangiftes, camerabeelden en pintransacties. De rechtbank achtte de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen, met name de diefstal van zeven telefoons en een pinpas, en het pinnen met deze gestolen pinpas. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd, maar heeft de vordering van [slachtoffer09] tot materiële schade van € 1.795,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-140105-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2002, [geboorteplaats01] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. M.S. Yap, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1samen met anderen zeven telefoons en een pinpas heeft gestolen;
feit 2samen met anderen heeft gepind met een gestolen pinpas;
feit 3een telefoon, portemonnee en bankpas heeft gestolen of deze gestolen spullen bij zich had;
feit 4een ketting heeft gestolen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voor feit 1 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes en de bevindingen van de politie met betrekking tot het aantreffen van verdachte en zijn medeverdachte en het aantreffen van de telefoons.
Bij feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte, de camerabeelden en de pintransacties.
Ten aanzien van feit 3 baseert de officier van justitie de bewezenverklaring op de aangifte, het aantreffen van de bankpas bij verdachte en de camerabeelden.
Voor de bewezenverklaring van feit 4 heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte en de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit en heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen bewijs is voor de directe betrokkenheid van verdachte bij het wegnemen van de telefoons. De camerabeelden bieden daartoe onvoldoende duidelijkheid.
Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
feit 1
Anders dan de raadsman acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn [medeverdachte01] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van zeven telefoons en een pinpas. De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de aangiftes, het aantreffen van de telefoons en de pinpas bij en in de directe nabijheid van verdachten, de kennisgevingen van inbeslagneming van de telefoons, de ontvangstbewijzen daarvan, de camerabeelden en de modus operandi. Gelet op de aangiftes was er steeds sprake van eenzelfde werkwijze en zijn de feiten kort na elkaar en in dezelfde omgeving gepleegd. Verdachten kozen als slachtoffer veelal jongeren uit die onder invloed van alcohol waren en maakten gebruik van afleidingmanoeuvres. Zij werkten daarbij samen. Op de camerabeelden is ook te zien dat zij veelvuldig in elkaars nabijheid waren.
De rechtbank overweegt dat de verdachte en zijn medeverdachte op aanwijzing van [slachtoffer01] middels ‘Find my iPhone’ door de politie zijn aangetroffen en door [slachtoffer01] werden herkend. Door [verbalisant01] is waargenomen dat verdachten zich kort voor hun aanhouding vlakbij nabij gelegen perkjes met struiken bevonden en [slachtoffer01] zag dat zij gekke bewegingen maakten bij de struiken. In die struiken zijn vervolgens de weggenomen telefoons aangetroffen. Dit was kort na de laatste diefstal. Verdachten hebben geen verklaring gegeven voor wat zij bij die struiken zouden hebben gedaan. Daarnaast waren de telefoons droog terwijl het die nacht had geregend.
feit 2
Op grond van de aangifte, de camerabeelden, de herkenning van verdachte en [medeverdachte01] op die beelden en de pintransacties, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
feit 3
Gelet op de aangifte, de camerabeelden en het aantreffen van de weggenomen telefoon en de bankpas op naam van [slachtoffer02] bij verdachte, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
feit 4
Op basis van de aangifte en de camerabeelden waarop verdachte is herkend acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op tijdstippen omstreeks de periode van 4 juni 2022 tot en met 5 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander,
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer01] toebehoorde en
- een telefoon (Samsung) en een pinpas die aan [slachtoffer03] toebehoorden en
- een telefoon (Samsung) die aan [slachtoffer04] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer05] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer06] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer07] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer08] toebehoorde
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2op 4 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geldbedrag dat aan [slachtoffer03] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met een gestolen pinpas te betalen;
feit 3 primairop 5 juni 2022 te Breda een telefoon en een portemonnee en een bankpas die aan [slachtoffer02] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 4in de periode van 4 juni 2022 tot en met 5 juni 2022 te Breda een ketting die aan [slachtoffer09] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers nu zij veelal onder invloed van alcohol waren en de strafmaatrichtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op hetgeen naar de mening van de raadsman bewezen kan worden verklaard, heeft de raadsman verzocht om de eis te matigen en een gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen. De raadsman is daarbij uitgegaan van een gevangenisstraf van 2 maanden per feit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich alleen en samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan zakkenrollerij tijdens achtereenvolgende uitgaansavonden in de binnenstad van Breda. Zij kozen daarbij doelbewust hun slachtoffers uit, namelijk jongeren die onder invloed van alcohol waren, en maakten gebruik van afleidingmanoeuvres. Ook hebben zij meerdere malen gepind met een gestolen pinpas. Dat de diefstallen daarnaast zijn gepleegd in een relatief korte periode, duidt erop dat verdachten structureel en doelgericht te werk zijn gegaan. Verdachten hebben enkel gehandeld met het oog op financieel gewin en zij hebben getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Zij hebben zich niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven veelal overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers.
De rechtbank neemt de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Voor zakkenrollerij wordt doorgaans een taakstraf van 120 uren opgelegd en bij recidive een gevangenisstraf van 2 maanden.
Gezien het aantal bewezen verklaarde feiten is de oplegging van een vrijheidsbenemende straf naar het oordeel van de rechtbank alleszins gerechtvaardigd. Daarnaast ligt oplegging van een taakstraf niet voor de hand nu verdachte geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland.
De rechtbank acht de geëiste straf van de officier van justitie gelet op de straffen die doorgaans voor een samenloop van deze feiten worden opgelegd echter te hoog. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 619,34 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van de vordering zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd.
Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer09] vordert een schadevergoeding van € 2.295,00 voor feit 4, bestaande uit € 1.795,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van € 1.795,00 aan materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening. Dit gedeelte van de vordering is immers niet weersproken
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezen verklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Lichamelijk letsel of aantasting in de eer of goede naam is door de benadeelde partij niet gesteld. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gericht op de vergoeding van het op andere wijze in zijn persoon zijn aangetast, is uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Gelet op de aard van het feit in combinatie met de onderbouwing van de vordering is de rechtbank daarvan onvoldoende gebleken. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3 primair:diefstal;
feit 4:diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggaven aan de rechthebbende van het in beslag genomen voorwerp, te weten een goudkleurig horloge;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer02] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer09] van
€ 1.795,00aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer09] (feit 4),
€ 1.795,00te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
27 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Kemper, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2023.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.