ECLI:NL:RBZWB:2023:4057

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5717
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had op 19 februari 2021 besloten om per 27 januari 2021 geen WIA-uitkering toe te kennen aan eiser, die zich had beroepen op arbeidsongeschiktheid. Het bezwaar van eiser werd op 16 november 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het UWV.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat eiser per 27 januari 2021 voor 33,17% arbeidsongeschikt is. De beoordeling was gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen van het UWV, die de medische situatie van eiser hebben onderzocht. Eiser had aangevoerd dat zijn beperkingen onvoldoende waren meegewogen, maar de rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de relevante medische informatie hebben betrokken.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de FML van 6 oktober 2021 de beperkingen van eiser niet onderschat en dat de functies die aan de arbeidsongeschiktheidsevaluatie ten grondslag lagen, passend zijn. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid, waardoor de rechtbank de vaststelling van het UWV volgt. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5717 WIA

uitspraak van 9 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. G.Z.U Viragh,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 19 februari 2021 (primair besluit) geweigerd per 27 januari 2021 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Met het bestreden besluit van 16 november 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en mr. M.B.A. van Grinsven namens het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 27 januari 2021 voor 33,17% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 27 januari 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als operator maintenance. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege letsel aan zijn rechterenkel.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat sprake is van persisterende klachten van pijn en stijfheid aan eisers rechterenkel. Zijn conclusie luidt dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft. De verzekeringsarts b&b heeft zich grotendeels aangesloten bij de standpunten van de verzekeringsarts. Wel acht de verzekeringsarts b&b het noodzakelijk dat er voldoende beenruimte moet zijn, zodat eiser de houding van het rechterbeen goed kan veranderen. Daarnaast is volgens de verzekeringsarts b&b het bedienen van een pedaal of pedalen rechts door eiser beperkt mogelijk. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn door de verzekeringsarts b&b neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 6 oktober 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er niet voldoende aandacht is geschonken aan zijn beperkingen. Hij wil benadrukken dat hij voortdurend pijn aan zijn voet heeft, wat invloed heeft op zijn conditie, maar ook op zijn concentratievermogen en energieniveau. De verklaringen van derden over eisers pijn, conditie, fysieke en mentale conditie dienen meegewogen te worden. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft eiser medische informatie overgelegd, waaronder brieven van orthopedisch chirurg [naam arts 1] van 12 maart 2020 en 21 februari 2020 en chirurg [naam arts 2] van 15 december 2019 en 2 oktober 2019.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts eiser heeft onderzocht en de verzekeringsarts b&b eiser telefonisch uitgebreid heeft gehoord. Voorts hebben beide artsen hebben de beschikbare medische informatie, waaronder de informatie die door eiser in bezwaar is overgelegd, betrokken bij hun beoordeling. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder pijn aan zijn rechterenkel. Bij de opstelling van de FML is door de verzekeringsartsen met het geobjectiveerde deel van eisers klachten rekening gehouden.
De door eiser in beroep overgelegde medische informatie geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals blijkt uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b en de verklaring van de gemachtigde van het UWV ter zitting, de verzekeringsarts b&b deze medische informatie uitvoerig heeft bestudeerd. Volgens de verzekeringsarts b&b ziet de inhoud van de medische stukken echter niet op de concrete medische situatie van eiser zoals deze zich voordeed rondom de datum in geding. De stukken gaan volgens de verzekeringsarts b&b overwegend over de situatie aansluitend aan het ongeval op 12 januari 2019 en de behandelingen die nadien hebben plaatsgevonden. Dat eiser sinds 23 februari 2021 onder behandeling is voor de kraakbeenafwijkingen was reeds bekend en meegewogen door de verzekeringsarts b&b in de bezwaarfase. Het is onmiskenbaar dat eiser enkelletsel heeft opgelopen, waardoor hij klachten heeft die hij ook zal houden, aldus de verzekeringsarts b&b. Aan eisers klachten en de door hem ervaren pijn wordt niet getwijfeld, maar de rechtbank is op grond van wat eiser heeft aangevoerd niet gebleken dat er aanleiding is om eiser meer of anders beperkt te achten dan door de verzekeringsartsen is gedaan. Eisers stelling ter zitting dat hij mogelijk zijn pijnklachten tijdens het onderzoek door de verzekeringsartsen onvoldoende naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel. Het is de taak van verzekeringsartsen om door een andere voorstelling van klachten dan de daadwerkelijke beleving door een verzekerde heen te prikken. Bovendien wordt door de verzekeringsartsen niet alleen afgegaan op wat hen door een verzekerde wordt verteld, maar zij stellen de beperkingen en mogelijkheden tevens vast op basis van andere factoren, zoals de beschikbare medische informatie en hun eigen anamnese. De rechtbank constateert dat eiser niet nader heeft toegelicht waarom de in beroep ingebrachte medische informatie tot een andere belastbaarheid dient te leiden, reden waarom de rechtbank de verzekeringsarts b&b zal volgen in zijn stelling dat deze informatie geen reden vormt om het eerder ingenomen standpunt te herzien.
De rechtbank komt tot de conclusie dat niet is gebleken dat in de FML van 6 oktober 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: administratief medewerker notaris, advocaat, rechtbank (Sbc-code 532040), technisch werkvoorbereider, planner (Sbc-code 521010) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 18 februari 2021 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 21 oktober 2021
.Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 27 januari 2021 heeft vastgesteld op 33,17%
.Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 27 januari 2021.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.