Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en zakkenrollerij. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Breda onder parketnummer 02-140103-22. De verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman, mr. M.S. Yap, was wel aanwezig. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, heeft de zaak gepresenteerd en verzocht om een gevangenisstraf van twee maanden voor de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank oordeelde dat feit 1, de diefstal van een portemonnee en pasjes, wettig en overtuigend bewezen was, terwijl feit 2, de diefstal van een telefoon, niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit laatste feit. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met een ander had gehandeld en dat dit feit met het oog op financieel gewin was gepleegd, wat leidde tot de beslissing om een gevangenisstraf van twee maanden op te leggen.
De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde voor het niet bewezen verklaarde feit, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer, met mr. T. Kemper als voorzitter, en is openbaar gemaakt op 15 juni 2023.