ECLI:NL:RBZWB:2023:4052

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
02-140106-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zakkenrollerij in vereniging en pinnen met een gestolen pinpas

Op 15 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zakkenrollerij in vereniging en het pinnen met een gestolen pinpas. De zaak werd behandeld in de zittingsplaats Breda onder parketnummer 02-140106-22. De verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. B. Çiçek. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, heeft de zaak aanhangig gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte was niet aanwezig, maar zijn raadsman was wel aanwezig op de zitting van 1 juni 2023.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het samen met anderen stelen van zeven telefoons en een pinpas, en het samen met anderen pinnen met de gestolen pinpas. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder aangiftes, camerabeelden en pintransacties. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor beide feiten. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal van de telefoons en het pinnen met de gestolen pinpas.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 15 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-140106-22
vonnis van de meervoudige kamer van 15 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2002 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juni 2023. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1samen met anderen zeven telefoons en een pinpas heeft gestolen;
feit 2samen met anderen heeft gepind met een gestolen pinpas.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Voor feit 1 baseert de officier van justitie zich op de aangiftes en de bevindingen van de politie met betrekking tot het aantreffen van verdachten en het aantreffen van de telefoons.
Bij feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op de aangifte, de camerabeelden en de pintransacties.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er onvoldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen van beide feiten en heeft verzocht verdachte daarvan vrij te spreken. Voor de bij verdachte aangetroffen telefoon van [slachtoffer01] ontbreekt, gelet op de verklaring van verdachte, het opzet bij verdachte op het wegnemen van die telefoon. Voor de diefstallen ontbreekt een link tussen de wegnemingshandelingen en verdachte. Bij feit 2 ontbreekt de wetenschap bij verdachte dat de pinpas gestolen was.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
feit 1
Anders dan de raadsman acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn [medeverdachte01] schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde diefstal van zeven telefoons en een pinpas. De rechtbank baseert de bewezenverklaring op de aangiftes, het aantreffen van de telefoons en de pinpas bij en in de directe nabijheid van verdachte en zijn medeverdachte, de kennisgevingen van in beslagneming van de telefoons, de ontvangstbewijzen daarvan, de camerabeelden en de modus operandi. Gelet op de aangiftes was er steeds sprake van eenzelfde werkwijze en zijn de feiten kort na elkaar en in dezelfde omgeving gepleegd. Verdachten kozen als slachtoffer veelal jongeren uit die onder invloed van alcohol waren en maakten gebruik van afleidingmanoeuvres. Zij werkten daarbij samen. Op de camerabeelden is ook te zien dat zij veelvuldig in elkaars nabijheid waren.
De rechtbank overweegt dat de verdachten op aanwijzing van [slachtoffer01] middels ‘Find my iPhone’ door de politie zijn aangetroffen en door [slachtoffer01] werden herkend. Door [verbalisant01] is waargenomen dat verdachten zich kort voor hun aanhouding vlakbij nabij gelegen perkjes met struiken bevonden en [slachtoffer01] zag dat zij gekke bewegingen maakten bij de struiken. In die struiken zijn vervolgens de weggenomen telefoons aangetroffen. Dit was kort na de laatste diefstal. Verdachten hebben geen verklaring gegeven voor wat zij bij die struiken zouden hebben gedaan. Daarnaast waren de telefoons droog terwijl het die nacht had geregend.
feit 2
Op grond van de aangifte, de camerabeelden, de herkenning van verdachte en [medeverdachte01] op die beelden en de pintransacties acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat de pinpas blijkens de aangifte in de hoes van de telefoon van aangever zat en dat de rechtbank onder feit 1 het medeplegen van de diefstal van die telefoon en de pinpas bewezen heeft verklaard. Daarnaast stond de naam van aangever op de pinpas en niet de naam van [medeverdachte01] , hetgeen te verwachten zou zijn als de pinpas daadwerkelijk van [medeverdachte01] zou zijn geweest zoals verdachte verklaarde, en is op de camerabeelden te zien dat verdachte en [medeverdachte01] steeds in elkaars nabijheid waren en dat ook verdachte met de pinpas heeft gepind.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1op tijdstippen omstreeks de periode van 4 juni 2022 tot en met 5 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander,
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer01] toebehoorde en
- een telefoon (Samsung) en een pinpas die aan [slachtoffer02] toebehoorden en
- een telefoon (Samsung) die aan [slachtoffer03] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer04] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer05] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer06] toebehoorde en
- een telefoon (iPhone) die aan [slachtoffer07] toebehoorde
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2op 4 juni 2022 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, telkens een geldbedrag dat aan [slachtoffer02] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met een gestolen pinpas te betalen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers nu zij veelal onder invloed van alcohol waren en de strafmaatrichtlijnen van het Openbaar Ministerie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Naar de mening van de raadsman is de eis te hoog, mede gelet op het feit dat verdachte nu schuldig wordt verklaard aan feiten die voorafgaand aan vier eerdere strafopleggingen zijn gepleegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan zakkenrollerij tijdens verschillende achtereenvolgende uitgaansavonden in de binnenstad van Breda. Zij kozen daarbij doelbewust hun slachtoffers uit, namelijk jongeren die onder invloed van alcohol waren, en maakten gebruik van afleidingmanoeuvres. Ook hebben zij meerdere malen gepind met een gestolen pinpas. Dat de diefstallen daarnaast zijn gepleegd in een relatief korte periode, duidt erop dat verdachten structureel en doelmatig te werk zijn gegaan. Verdachte en zijn medeverdachte hebben enkel gehandeld met het oog op financieel gewin en zij hebben getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Zij hebben zich niet bekommerd om het gegeven dat dergelijke misdrijven veelal overlast, schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaken bij de slachtoffers. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
De rechtbank weegt tevens mee dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank neemt de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf. Voor zakkenrollerij wordt bij recidive doorgaans een gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd.
De rechtbank acht de geëiste straf van de officier van justitie gelet op de straffen die doorgaans voor een samenloop van deze feiten worden opgelegd echter te hoog. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Kemper, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. M. van de Wetering, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2023.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.