ECLI:NL:RBZWB:2023:404

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
BRE 22/5083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verkeersbesluit tot afsluiting van doorgangspad nabij woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een inwoner van Breda, had het college van burgemeester en wethouders verzocht om een verkeersbesluit te nemen dat het doorgangspad nabij zijn woning zou afsluiten. Dit verzoek werd door het college afgewezen op 24 januari 2022. De verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en stelde daarnaast beroep in tegen een brief van het college, waarin het college zich kennelijk onbevoegd verklaarde om het beroep te behandelen. De voorzieningenrechter merkte het verzoek om een voorlopige voorziening aan als een verzoek om schorsing van het primaire besluit van 24 januari 2022, omdat het bezwaar nog niet was behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelde dat op grond van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak kon worden gedaan zonder zitting. De rechter stelde vast dat voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens artikel 8:81 van de Awb onverwijlde spoed vereist is. De verzoeker stelde dat er sprake was van een acute noodsituatie door de overlast van fietsers en scooters op het doorgangspad, en dat het noodzakelijk was om deze overlast zo snel mogelijk te beëindigen.

Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek om het college op te dragen het toegangspad af te sluiten een te vergaande maatregel was voor een voorlopige voorzieningenprocedure. De rechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang had bij het verzoek om een voorlopige voorziening, en wees het verzoek af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5083

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker,

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Op 3 september 2021 heeft eiser het college verzocht om een verkeersbesluit te nemen met de strekking dat het doorgangspad nabij zijn woning wordt afgesloten. Het college heeft dat verzoek bij besluit van 24 januari 2022 afgewezen. Eiser heeft daar op 14 oktober 2022 bezwaar tegen gemaakt.
Eiser heeft daarnaast op 1 november 2022 beroep ingesteld tegen een brief van het college van 27 oktober 2022. De rechtbank heeft zichzelf in de uitspraak van 13 januari 2023 (22/5084) kennelijk onbevoegd verklaard om kennis te nemen van dat beroep, omdat de brief van 27 oktober 2022 niet aangemerkt kan worden als een besluit.
In de brief van 1 november 2022 heeft eiser ook verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Omdat eiser in dat verzoek refereert aan zowel het bezwaarschrift als aan het beroep en omdat nog niet op het bezwaar van eiser is beslist, merkt de voorzieningenrechter dat verzoek aan als een verzoek om schorsing van het primaire besluit van 24 januari 2022.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de beslissing op bezwaar niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat sprake is van een acute noodsituatie en dat redelijkerwijs niet van verzoeker verlangd kan worden dat hij nog langere tijd enorme overlast moet ondergaan van het gebruik van het doorgangspad door fietsers en scooters. Gelet daarop is volgens verzoeker noodzakelijk dat de overlast en hinder zo snel mogelijk wordt beëindigd.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bij wijze van voorlopige voorziening opdragen dat het college het toegangspad af moet sluiten een te vergaande maatregel is, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. Gelet daarop en omdat het schorsen van het besluit tot afwijzing van zijn verzoek niet zal leiden tot het door verzoeker gewenste resultaat, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 13 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.