ECLI:NL:RBZWB:2023:4031

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
02-214350-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel in verband met recidive en beveiliging van de maatschappij

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2023 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel die eerder aan de verdachte was opgelegd. De officier van justitie had gevorderd de tenuitvoerlegging, omdat de verdachte zich niet aan de bijzondere voorwaarden had gehouden. De verdachte, geboren in 1981, had een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen op 15 maart 2021, met een proeftijd van twee jaar en verschillende bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en behandeling voor verslavingsproblematiek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere keren de voorwaarden heeft overtreden, waaronder het niet naleven van de opname in een zorginstelling. Deskundigen hebben bevestigd dat een klinische behandeling noodzakelijk is voor de verdachte, maar dat deze behandeling nog niet is afgerond. De reclassering heeft aangegeven dat het recidiverisico hoog is en dat er geen mogelijkheden zijn voor gedragsverandering binnen het huidige kader.

De verdediging heeft betoogd dat het opleggen van de ISD-maatregel een te zware straf zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de tenuitvoerlegging noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de voorwaardelijke ISD-maatregel ten uitvoer zal worden gelegd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-214350-20
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1981 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]

1.De procedure

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een op 15 maart 2021 aan [verdachte01] opgelegde straf.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 15 maart 2021;
- het vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 1 juni 2021;
- het vonnis van de meervoudige kamer te Breda van 10 november 2022;
- het advies van Novadic-Kentron van 29 november 2022;
- het aanvullend advies van Novadic-Kentron van 1 mei 2023
- de vordering van de officier van justitie van 11 mei 2023;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 juni 2023 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is [verdachte01] gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht.
Verder zijn als deskundigen gehoord [deskundige01] , reclasseringswerker, en [deskundige02] , unitmanager.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan [verdachte01] is bij het hiervoor vermelde vonnis van 15 maart 2021 een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van twee jaar opgelegd met als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen telefonisch bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron te Tilburg, telefoonnummer 013-5837500 meldt. Verdachte blijft zich melden op
afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat opnemen in een door het DIZ nog nader te bepalen instelling. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg. begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* dat verdachte zich laat behandelen door een nog nader te bepalen ambulante zorginstelling inzake zijn verslavingsproblematiek in combinatie met zijn persoonlijkheidsproblematiek.
De behandeling start aansluitend aan zijn klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte verblijft in het door het IFZ nog nader te bepalen organisatie voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zijn medewerking blijft verlenen aan zijn huidige bewindvoering;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte structurele dagbesteding aangaat zo gauw de behandelaar hem hiertoe in staat acht. De behandelaar bepaalt hierbij de inhoud en de hoeveelheid uren per week.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 30 maart 2021.
Bij vonnis van 10 november 2022 is de proeftijd met een jaar verlengd en zijn de bijzondere voorwaarden aangepast in die zin dat de duur van opname in een zorginstelling is gewijzigd van één naar maximaal twee jaar.

3.Het advies van de reclassering

Novadic-Kentron is van mening dat [verdachte01] de voorwaarden meermaals heeft overtreden. Het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor gedragsverandering en risicobeperking binnen het huidige kader.
[verdachte01] is op 2 november 2022 tegen het advies in vertrokken bij FVK [zorginstelling01] . Een traject voor begeleid wonen was nog niet ingezet omdat gedurende de klinische opname duidelijk had moeten worden wat passend en nodig is voor [verdachte01] . Een klinische behandeling is daarnaast noodzakelijk voor een succesvol traject. In het kader van behandeling was een klinische behandeling de eerste stap, om later ambulante behandeling in het kader van nazorg in te zetten.
In januari 2023 begon [verdachte01] voor het eerst weer over een nieuwe opname. Op 8 februari 2023 is hij aangemeld en op 28 februari 2023 is vervolgens een indicatie van drie maanden door het NIFP Zuid Nederland afgegeven om in die periode te onderzoeken of [verdachte01] zich kan committeren aan de behandeling, gezien de recente behandelgeschiedenis. Op 4 april 2023 vond het intakegesprek plaats met FVK [zorginstelling02] en op 6 april 2023 werd [verdachte01] daar opgenomen. Twee weken later, op 20 april 2023, vertrok [verdachte01] op eigen initiatief en tegen het advies in bij FVK [zorginstelling02] . Hij heeft hiermee opnieuw de voorwaarde overtreden die ziet op opname in een zorginstelling. Bovendien heeft [verdachte01] zich in de dagen voorafgaand aan zijn vertrek grensoverschrijdend en agressief gedragen jegens het personeel van de kliniek en de reclassering.
Nu meerdere opnames door [verdachte01] zijn afgebroken, is ambulante behandeling nog niet aan de orde geweest.
De reclassering acht het onmogelijk om het toezicht en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden voort te zetten. Het huidige kader is meermaals ontoereikend gebleken, [verdachte01] bepaalt zijn eigen plan van aanpak en laat zich hier niet in sturen. Hij stelt zich daarbij regelmatig grensoverschrijdend op richting hulpverlening en reclassering.
Ter zitting hebben de deskundigen [deskundige01] en [deskundige02] het advies van de reclassering zoals dat uit de rapporten naar voren komt, bevestigd. [deskundige01] heeft daarbij nogmaals benadrukt dat het afronden van een klinische behandeling noodzakelijk is voordat verder gekeken kan worden naar beschermd wonen. Tot op heden is de klinische behandeling niet afgerond. De voorwaardelijke ISD-maatregel was voor de reclassering al de allerlaatste kans die zij [verdachte01] wilden geven. Omdat [verdachte01] nu tweemaal tegen het advies in vertrokken is bij een zorginstelling, ziet de reclassering geen mogelijkheden meer voor een ander traject dan de ISD.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel ten uitvoer te leggen, omdat [verdachte01] zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan hem zijn opgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het alsnog opleggen van de ISD-maatregel een te zware straf is voor het niet goed verlopen van het toezicht, nu dit niet enkel aan [verdachte01] te wijten is. Er is frictie ontstaan bij [zorginstelling02] tussen [verdachte01] en de medewerkers, waarna [verdachte01] in overleg met de instelling heeft besloten om daar weg te gaan. Daarnaast zorgt [verdachte01] al twee jaar niet meer voor overlast en slaagt hij erin om alles zelf te regelen. Het tenuitvoerleggen van de voorwaardelijke ISD-maatregel zou voor [verdachte01] twee jaar zitten betekenen, nu hij al deels is behandeld en het daarom ook moeilijk is om gemotiveerd te zijn. Gelet op het voorgaande, is het nu tenuitvoerleggen van de opgelegde voorwaardelijke maatregel niet proportioneel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 1 juni 2021 heeft de rechtbank een eerdere vordering tot tenuitvoerlegging van onderhavige voorwaardelijke straf afgewezen. In die beslissing heeft de rechtbank overwogen dat, hoewel duidelijk is dat [verdachte01] de voorwaarden heeft overtreden en hij in principe de behandellocatie die voor hem is bepaald heeft te accepteren, zij gelet op het feit dat een overplaatsing aanstaande was en het feit dat [verdachte01] – via zijn raadsman – heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om alsnog een behandeling te ondergaan, van oordeel is dat [verdachte01] nog een kans geboden moet worden. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat [verdachte01] zich uiteraard wel zal moeten blijven houden aan de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat uit inlichtingen van de reclassering van 29 november 2022 en 1 mei 2023 volgt dat [verdachte01] zich wederom niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde die ziet op de opname in een zorginstelling. Dit is door de deskundigen ter zitting bevestigd. Tevens hebben zij bevestigd dat een klinische behandeling noodzakelijk blijft voordat [verdachte01] zou kunnen uitstromen naar een vorm van beschermd wonen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke ISD-maatregel nu nog noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive. De rechtbank stelt vast dat [verdachte01] na het vonnis van 10 november 2022 waarin de proeftijd van onderhavige voorwaardelijk opgelegde straf is verlengd, niet meer met politie of justitie in aanraking is geweest. Uit de rapporten van de reclassering, welke na voormeld vonnis zijn opgemaakt, volgt echter dat het recidiverisico nog steeds als hoog moet worden ingeschat.
Daarnaast neemt de rechtbank in haar oordeel mee dat uit de beslissing van 10 november 2022 volgt dat de rechtbank [verdachte01] toen uitdrukkelijk heeft gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het verblijf in een kliniek en de behandeling die hij daar dient te volgen. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte01] bij vonnis van 10 november 2022 een laatste kans is gegeven om zich alsnog te conformeren aan de aan hem gestelde voorwaarden. Dit heeft [verdachte01] er echter niet van weerhouden om opnieuw tot tweemaal toe de zorginstelling tegen het advies in te verlaten. Ook de huidige persoonlijke omstandigheden van [verdachte01] geven de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen. De rechtbank betrekt daarbij het gegeven dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om bij [verdachte01] een gedragsverandering en een lager recidiverisico te bereiken binnen het huidige kader.
De rechtbank overweegt dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel niet zonder meer betekent dat [verdachte01] gedurende twee jaar ‘kaal’ zal worden opgesloten. Het is aan [verdachte01] zelf om de komende twee jaar in te vullen. Zijn bereidheid tot meewerken aan het traject zal mede bepalen wanneer hij kan doorstromen naar de extramurale fase en er kan worden toegewerkt naar begeleid wonen en re-integratie in de samenleving. Gelet hierop acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel niet disproportioneel.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank oordeel dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie dient te worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- gelast dat de voorwaardelijke ISD-maatregel die bij vonnis van 15 maart 2021 aan [verdachte01] is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-214350-20 ten uitvoer zal worden gelegd.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.J.M. van de Vrede en is uitgesproken ter openbare zitting op 15 juni 2023.
Mr. Van de Wetering is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.