ECLI:NL:RBZWB:2023:400

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
22-007982
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake derdenbeslag op woning en verhaalsfrustratie

Op 26 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die in een wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) verkeert, heeft verzocht om opheffing van het beslag op zijn woning, die volgens de officier van justitie zou zijn verkregen via een schijnconstructie en verhaalsfrustratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift ontvankelijk is en dat het beslag is gelegd op grond van artikel 94a Sv. Klager betwistte de beschuldigingen van de officier van justitie en stelde dat hij niets wist van enige misdadige afkomst van de woning. De officier van justitie daarentegen stelde dat de woning feitelijk toebehoorde aan een derde, [belanghebbende], die betrokken was bij fraude en witwaspraktijken. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een schijnconstructie en dat klager had moeten vermoeden dat de herkomst van de woning twijfelachtig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaard, waarmee het beslag op de woning gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02-285634-21
rk.nummer: 22-007982
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van zijn bewindvoerder
mr. B.J. van de Wijnckel , op het adres 4531 EP Terneuzen, Markt 12 .

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift, ingediend op 14 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), betreffende een op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag op een onroerende zaak, te weten de woning gelegen aan het [adres] ;
  • het standpunt van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld door de meervoudige raadkamer op 12 januari 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.C.P. Rammeloo, klager en mr. B.J. van de Wijnckel als bewindvoerder van klager.
De belanghebbende, zijnde [belanghebbende] , is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.

2.Het standpunt van klager

Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag op de woning en teruggave van de resterende executieopbrengst van de woning. Bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 april 2021 is de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) ten aanzien van klager uitgesproken, waardoor de woning is gaan behoren tot de WSNP-boedel. Dat er sprake zou zijn geweest van een nietige rechtshandeling ex artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waardoor de woning aan [belanghebbende] zou toebehoren, zoals de officier van justitie stelt, wordt betwist. Klager is nooit op de hoogte geweest van en ontkent ook betrokken te zijn bij enig strafbaar feit. Hij was niet op de hoogte van enige witwasconstructie door [belanghebbende] en hoefde dit ook niet redelijkerwijs te vermoeden. De woning is voor een reeële prijs aangekocht, daadwerkelijk betaald en hierdoor is er geen sprake geweest van verhaalsfrustratie. [belanghebbende] heeft alles met betrekking tot de aankoop geregeld. Hij was de financiële adviseur van de familie van klager en klager vertrouwde hem. Daarnaast kan er geen beslag worden gelegd op grond van artikel 94a, vierde lid, Sv nu de officier van justitie niet duidelijk heeft gemaakt waarom het vermoeden zou bestaan dat de woning afkomstig zou zijn van enig misdrijf of met de opbrengst van een misdrijf is gekocht. Klager heeft niets geweten van enige eventuele misdadige afkomst van de woning. Van belang is verder dat de strafzaak tegen klager is geseponeerd en de huurovereenkomst tussen klager en [bedrijf] B.V is vernietigd, waardoor deze juridisch gezien niet heeft bestaan.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het beslag op juiste wijze is gelegd. Met betrekking tot de aankoop van de woning is sprake geweest van een schijnconstructie en die behoeft niet te worden gerespecteerd, ook niet in een faillissement of WSNP. Een dergelijke schijnconstructie zoals in deze zaak het geval is, wordt als strijdig met de goede zeden gezien en daarom nietig geacht op grond van artikel 3:40 BW. Dit betekent dat de schijnconstructie met betrekking tot de woning tussen [belanghebbende] en klager nietig kan worden geacht, zodat de woning niet tot het vermogen van klager, maar feitelijk tot het vermogen van [belanghebbende] moet worden gerekend. De verkoopopbrengst van de woning, inclusief overwaarde, moet aan de staat toekomen, nu het volledige bedrag besmet is geraakt en voortvloeit uit de witwashandelingen gepleegd door [belanghebbende] , waarbij klager op zijn minst van heeft weggekeken en aldus op een andere wijze had moeten handelen. Ook al kon klager vertrouwen op [belanghebbende] , van hem had verwacht mogen worden dat hij gedurende het aankoopproces meekeek met [belanghebbende] , te meer nu er ook een valse werkgeversverklaring is gebruikt.

4.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechtbank niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofd- of ontnemingszaak zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruitloopt op het in de hoofd- of in de ontnemingszaak te geven oordeel.
Op de in het klaagschrift genoemde woning rust beslag ex artikel 94a Sv. Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een dergelijk beslag moet de rechter onderzoeken:
a. a) of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde respectievelijk vierde categorie kan worden opgelegd en
b) of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager als verdachte, een geldboete of een bedrag ter ontneming dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Hier is sprake van een klager die stelt eigenaar van de hiervoor genoemde woning te zijn en om teruggave vraagt, maar tegen wie het strafrechtelijk onderzoek niet is gericht en die niet de beslagene is. In dat geval moet beoordeeld worden of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar/rechthebbende van de woning moet worden aangemerkt en zo ja, of zich de situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat klager als eigenaar van de inbeslaggenomen woning moet worden aangemerkt. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat op naam van klager een hypothecaire lening is afgesloten en de woning aan [adres] aan hem is gaan toebehoren. Klager heeft er ook enige tijd gewoond. De stelling dat er sprake is van een nietige overeenkomst ex artikel 3:40 BW staat vooralsnog onvoldoende vast. Daarnaast betreft het een civielrechtelijke eigendomskwestie, waarvan de beoordeling buiten het summiere karakter van het onderzoek van de raadkamer valt.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die voldoende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen aan de beslagene zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van die voorwerpen te frustreren (verhaalsfrustratie) en dat de beslagene dat wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
[belanghebbende] wordt verdacht van langdurige PGB-fraude, hetgeen hij heeft bekend. Het overige dossier bevat daarnaast aanwijzingen voor andere soorten fraude- en witwashandelingen gepleegd door [belanghebbende] . Gelet op de inhoud van het dossier, met name blijkend uit het proces-verbaal van ambtshandeling van de FIOD van 29 maart 2022, betreffende [adres] , is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat er met betrekking tot de inbeslaggenomen woning sprake is van een schijnconstructie met als doel de verhaalsmogelijkheden op [belanghebbende] te frustreren. Doordat de woning is verkocht aan klager is die aan het vermogen van [belanghebbende] onttrokken, waardoor de mogelijkheden om verhaal te nemen op het vermogen van [belanghebbende] zijn verminderd. Onder meer van belang zijn de bevindingen dat de hypotheek zou zijn verkregen door middel van een door [belanghebbende] opgemaakte valse werkgeversverklaring en de omstandigheid dat klager de woning na negen maanden na de levering weer heeft verhuurd aan [bedrijf] B.V., vertegenwoordigd door [belanghebbende] . Dat de huurovereenkomst inmiddels zou zijn vernietigd, maakt dat niet anders. Dat neemt immers niet het kennelijke doel tot verhaalsfrustratie weg.
De stukken en de behandeling ter zittng bieden geen aanknopingspunten op basis waarvan kan worden vastgesteld dat klager op de hoogte was van de verhaalsfrustratie. Wel is gebleken dat klager redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de werkwijze van [belanghebbende] op zijn minst genomen twijfelachtig was. Klager heeft verklaard ongevraagd te zijn benaderd door [belanghebbende] met het aanbod een woning van [belanghebbende] te kopen, waarbij [belanghebbende] alles voor hem zou regelen. Klager had, ondanks dat [belanghebbende] financieel adviseur was van zijn familie en hij hieraan vertrouwen ontleende, nader onderzoek moeten doen naar de wijze waarop de hypotheek is verkregen. Klager had immers zelf al geprobeerd om een hypotheek te krijgen, maar dat was niet gelukt. Het had op de weg van klager gelegen om te informeren bij [belanghebbende] op basis van welke gegevens de hypotheek alsnog was verstrekt. In plaats daarvan heeft klager al zijn gegevens en de benodigde stukken aan [belanghebbende] gegeven en heeft hij zonder ook maar iets te vragen of te lezen zijn handtekening onder het koopcontract gezet. Gezien deze omstandigheden had klager op de gedachte moeten komen dat de legale herkomst van het voorwerp twijfelachtig kon zijn. Een situatie als bedoeld in artikel 94a, vierde of vijfde lid Sv doet zich dus voor. Daarom zal het beklag ongegrond worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 26 januari 2023 gegeven door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic, rechter en mr. E.A. Mulders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).