7.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat buiten alle twijfel staat dat het overlijden van [slachtoffer01] een enorme impact heeft en heeft gehad op alle betrokkenen. Hun verdriet is onmetelijk en valt niet te compenseren, ook niet in geld. Daarbij wenst de rechtbank te benadrukken dat de navolgende beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding een puur juridische beoordeling betreft die niets bedoeld te zeggen over de intensiteit van het verdriet van de nabestaanden. De rechtbank moet hun vorderingen beoordelen binnen de wettelijke context. Met andere woorden: schadevergoedingsvorderingen kunnen alleen worden toegekend als daarvoor een wettelijke grondslag aanwezig is of de rechtspraak schadevergoeding mogelijk maakt.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen gelet op het door haar gevoerde verweer met betrekking tot de strafbaarheid van het feit dan wel verdachte. De verdediging heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen omdat de vorderingen te ingewikkeld zijn gezien de mate van eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank is echter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat in de onderhavige strafzaak de mate van eigen schuld van het slachtoffer moet worden beoordeeld in het kader van een eigen schuld-verweer in de zin van artikel 6:101 BW, niet meebrengt dat het strafgeding door de behandeling van voornoemde schadeposten op onevenredige wijze wordt belast. Er is geen reden de benadeelde partijen op deze grond niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Voor zover door de verdediging is beoogd een beroep te doen op de eigen-schuld-regeling van artikel 6:101 BW door hiernaar te verwijzen, geldt het volgende. Op zichzelf kan dit verweer worden gevoerd tegen de nabestaanden (artikel 6:108 lid 5 BW) en kan eigen schuld onder omstandigheden tot een correctie op een toe te kennen vergoeding van kosten leiden. Ondanks dat het slachtoffer heeft bijgedragen aan het ontstaan van een risicovolle situatie door verdachte te slaan en bij zijn hoofd vast te pakken, moet de vergoedingsplicht van verdachte naar het oordeel van de rechtbank toch geheel in stand blijven omdat die rol in dit geval in het niet valt bij de ernst en verwijtbaarheid van het disproportioneel handelen van verdachte en bovendien is uitgelokt door het provocerend gedrag van verdachte.
Shockschade
De ouders van het slachtoffer hebben ieder € 20.000,00 shockschade gevorderd, zus [benadeelde03] en de broer van het slachtoffer ieder € 17.500,00. Zij waren allen kort nadat hun zoon en broer door verdachte was neergestoken op de plaats delict en hebben gezien hoe hij er aan toe was en hoe de hulpverleners -tevergeefs- bezig waren om zijn leven te redden.
Voor de toekenning van shockschade is vereist dat het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. De rechtbank dient dus na te gaan of bij de naasten van het slachtoffer sprake is van geestelijk letsel in de vorm van een medisch vastgesteld psychisch of psychiatrisch ziektebeeld dat door de confrontatie met de schokkende gebeurtenis op 8 september 2022 is ontstaan. Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking.
[benadeelde02] , moeder van het slachtoffer
Uit de namens [benadeelde02] verstrekte medische gegevens blijkt dat zij lijdt aan posttraumatisch stressstoornis, wat een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is. Zij is hiervoor in behandeling bij de SGGZ Emergis sinds 26 september 2022. De rechtbank leidt uit het verslag van de psychiater af dat de psychische schade is ontstaan als gevolg van het feit en stelt dan ook vast dat er sprake is van geestelijk letsel waardoor de benadeelde partij in haar persoon is aangetast. Hiermee staat in voldoende mate vast dat de moeder van [slachtoffer01] shockschade heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit. De verdediging heeft deze post en de hoogte daarvan niet betwist. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van
€ 20.000,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022.
[benadeelde03] , zus van het slachtoffer
Uit de namens [benadeelde03] verstrekte medische gegevens blijkt dat zij lijdt aan posttraumatisch stressstoornis en een paniekstoornis. Dit betreft een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Zij is hiervoor in behandeling bij [zorginstelling01] . De verdediging heeft deze post en de hoogte daarvan niet betwist. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022.
[benadeelde01] en [benadeelde04] , de vader en broer van het slachtoffer
De rechtbank acht het zonder meer voorstelbaar dat [benadeelde01] en [benadeelde04] door het bewezenverklaarde feit en het verlies van hun zoon respectievelijk broer psychische klachten hebben opgelopen. De huisarts heeft op 19 april 2023 geschreven dat de shock zo groot kan zijn dat PTSS-achtige gevolgen niet uitblijven en dat mogelijk in de toekomst psychotherapeutische hulp geïndiceerd is. De rechtbank leidt uit de brieven af dat daar op dit moment echter nog geen sprake van is, er is op dit moment geen medisch een psychisch of psychiatrisch ziektebeeld vastgesteld. Zij zal deze benadeelde partijen daarom voor het deel van hun vorderingen dat ziet op shockschade niet-ontvankelijk verklaren.
Affectieschade nabestaanden
De ouders, zussen en broer van het slachtoffer hebben ieder € 17.500,00 affectieschade gevorderd.
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid, BW affectieschade te vorderen. Voor de hoogte van de vergoeding zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld. Ook is in dit besluit vastgesteld wie er in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [slachtoffer01] het gevolg is van het onrechtmatig handelen van verdachte. Hij is aansprakelijk. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten.
[benadeelde02] en [benadeelde01] , de ouders van het slachtoffer
Vaststaat dat de ouders van [slachtoffer01] vallen in de categorie genoemd in artikel 6:108 lid 4 onder c BW. De gevorderde bedragen ad € 17.500,00 door de ouders van het slachtoffer zijn in overeenstemming met voornoemd besluit, zodat de vordering van beide ouders tot dit bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022.
[benadeelde05] , [benadeelde03] en [benadeelde04] , de zussen en broer van het slachtoffer
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of ook de beide zussen en broer van [slachtoffer01] voor schadevergoeding vanwege affectieschade in aanmerking komen. Zij en hun gemachtigde hebben in de toelichting bij hun vordering en tijdens de zitting naar voren gebracht dat zij en [slachtoffer01] een zeer hechte band hadden, een band die sterker was dan de band die broers en zussen gebruikelijk hebben.
De grondslag voor toewijzing van affectieschade is, zoals hierboven al weergegeven, opgenomen in artikel 6:108 BW. Broers en zussen zijn in de wet niet opgenomen als personen die aanspraak kunnen maken op een vergoeding van affectieschade. De wetgever heeft deze categorie aldus uitgesloten van de vaste kring van gerechtigden. Dit sluit niet uit dat zij in heel bijzondere gevallen, waarin sprake is van een hechte affectieve relatie, een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule opgenomen in lid 4 onder g van voornoemd artikel.
De zussen en broer van [slachtoffer01] hebben aangevoerd dat zij en [slachtoffer01] van kleins af aan een zeer hechte band hadden, dat zij, ondanks dat zij niet meer samenwoonden, iedere dag een of meerdere keren contact hadden, al dan niet fysiek, en elkaar (emotioneel) steunden en veel dagelijkse dingen met elkaar deelden. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat er in casu sprake was van een zeer hechte affectieve relatie tussen de zussen en broer van [slachtoffer01] en [slachtoffer01] die een gewone broer-zus-relatie oversteeg en dat aldus uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als ‘naaste’ in de zin van artikel 1:608, lid 3 BW dienen te worden aangemerkt.
De rechtbank zal gezien het voorgaande aan de zussen en broer van [slachtoffer01] een bedrag van ieder € 17.500,00 aan affectieschade toewijzen, conform categorie g van voornoemd besluit.
Materiële schade
Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het BW is degene die aansprakelijk is voor het overlijden verplicht tot vergoeding aan degene ten laste van wie de kosten van lijkbezorging zijn gekomen. Het staat vast dat de kosten van lijkbezorging van [slachtoffer01] ten laste zijn gekomen van [benadeelde05] en zij heeft vergoeding hiervan gevorderd. De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. De verdediging heeft deze kosten niet betwist. De rechtbank zal de gevorderde schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de betaaldatum.
Conclusie
Gelet op het voorgaande moet verdachte aan:
- de benadeelde partij [benadeelde01] een schadevergoeding betalen van € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022;
- de benadeelde partij [benadeelde02] een schadevergoeding betalen van € 37.500,00 aan immateriële schade (shockschade en affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022;
- de benadeelde partij [benadeelde05] een schadevergoeding betalen van € 28.892,83, waarvan € 11.392,83 voor kosten lijkbezorging, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf de verval-/betaaldatum van die kosten, en € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022;
- de benadeelde partij [benadeelde03] een schadevergoeding betalen van € 35.000,00 aan immateriële schade (shockschade en affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022;
- de benadeelde partij [benadeelde04] een schadevergoeding betalen van € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partijen zal de rechtbank, zoals verzocht door de benadeelde partijen en geadviseerd door de officier van justitie, tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Kostenveroordeling
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, nu er geen proceskosten zijn gevorderd tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.