ECLI:NL:RBZWB:2023:3994

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
02-087001-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift met een totaalbedrag van meer dan 6 miljoen euro

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift. De verdachte, geboren in 1979, was werkzaam als controller bij Team Industrial Services Netherlands B.V. en heeft in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 maart 2020 een bedrag van in totaal € 6.158.203,44 verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte batchbetalingen heeft klaargezet met het wachtwoord van een collega, wat niet was toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan verduistering, omdat hij het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend, ondanks dat hij verantwoordelijk was voor het goedkeuren van betalingen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse documenten op te stellen om zijn handelingen te verdoezelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. De officier van justitie had deze straf geëist, rekening houdend met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de werkgever. De verdediging pleitte voor een lichtere straf, maar de rechtbank oordeelde dat de aard en ernst van de feiten een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen na de ontdekking van zijn daden en dat hij hulp heeft gezocht om zijn leven weer op te pakken. Desondanks was de rechtbank van mening dat de hoogte van het verduisterde bedrag en de lange duur van de frauduleuze handelingen een zware straf vereisen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/087001-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1979 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [postcode01] [plaats01] , [adres01] ,
raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer, advocaat te Haarlem.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. H.G. Klootwijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. zich in de periode van 1 januari 2014 tot en met 18 maart 2020 schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, van een geldbedrag van Team Industrial Services Netherlands B.V.;
2. zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte was controller en kon alleen de betalingen verifiëren of approven/goedkeuren en niet klaarzetten.
Een betaling werd pas goedgekeurd als het door iemand anders werd klaargezet. Verdachte heeft echter het wachtwoord van een collega gebruikt om betalingen klaar te zetten, iets wat niet mocht en wat hij heimelijk had bemachtigd. Zijn functieomschrijving en de bestaande procedure van ‘vier-ogen principe’ maakten dus niet dat hij de volledige beschikking had over het geld en niet zelfstandig heeft kunnen beschikken over het geld op de rekeningen. Daartoe dienden anderen betalingsopdrachten klaar te zetten.
De toe-eigeningshandeling van verdachte bestaat uit twee delen, waarbij uitdrukkelijk is verklaard dat hij niet bevoegd was tot het eerste deel, het klaarzetten van de betalingsopdracht. Dit deel van de toe-eigeningshandeling is een conditio sine qua non voor de verkrijging van het geld, maar valt niet binnen zijn functie of dienstbetrekking. Hij kon hierover aldus niet op legale wijze beschikken. Hieruit volgt dat verdachte de gelden door eigen misdrijf onder zich heeft gekregen, namelijk als gevolg van een handeling die niet is ten laste gelegd.
De rechtbank kan wel tot een bewezenverklaring komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van de ten laste gelegde verduistering in dienstbetrekking.
Voor een bewezenverklaring van verduistering moet ten eerste worden vastgesteld dat geld dat toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf – dus rechtmatig – in handen was van verdachte. Met het woord misdrijf in de term ‘anders dan door misdrijf’ in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt uitsluitend gedoeld op het misdrijf dat de wezenlijke oorzaak is dat de verdachte de geldbedragen onder zich heeft gekregen. Ten tweede moet vast komen te staan dat verdachte zich dat geld vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Van dat laatste is sprake indien verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over het geld is gaan beschikken. De vraag die nu speelt, is of verdachte het geld op een legale wijze in het kader van een persoonlijke dienstbetrekking onder zich had.
Gelet op de bewijsmiddelen en het dossier is komen vast te staan dat verdachte batchbetalingen heeft klaargezet met het wachtwoord van een collega, dat hij deze betalingen als assistent controller en later als financial controller heeft geaccordeerd – terwijl daarvoor geen zakelijke grondslag was – en dat dit betalingen waren aan of ten behoeve van hemzelf. Verdachte was in zijn functie verantwoordelijk en bevoegd om betalingen goed te keuren en heeft geldbedragen verkregen op het moment dat hij de betalingen accordeerde. Gelet op zijn verantwoordelijkheid en bevoegdheid om betalingen te accorderen, had verdachte – direct of indirect – uit hoofde van zijn dienstbetrekking beschikking en beheer over het geld. Dat verdachte de batchbetalingen zonder toestemming van zijn werkgever heeft klaargezet, maakt dat niet anders.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking, van in totaal € 6.158.203,44, het ten laste gelegde bedrag.
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat dit heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het aan hem onder 2 ten laste gelegde feit bekend en de rechtbank verwijst daarom voor dit feit naar de bewijsmiddelen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2019 in Nederland,
meermalen, opzettelijk een bedrag van in totaal 6.158.203,44 euro, dat toebehoorde aan Team Industrial Services Netherlands B.V., en
welk geldbedrag verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking, te weten assistent controller en financial controller, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
omstreeks 18 december 2019 in Nederland, meermalen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft
opgemaakt door
- overeenkomsten van omzetting geldlening op te maken en daarin op te nemen
een fictieve financiering door Team-NL van de investeringen van hem, verdachte, in
de bedrijven [bedrijf01] en [bedrijf02] en
- die overeenkomsten te laten ondertekenen door directeuren van Team-NL en
- die overeenkomsten zelf te ondertekenen,
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te
doen gebruiken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar. Zij heeft in haar eis rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak, maar stelt dat van een overschrijding van de redelijke termijn geen sprake is. Ook ziet zij geen aanleiding om een beroepsverbod te vorderen, nu de inschrijving van verdachte als registeraccountant in de registers al voor de duur van 10 jaar is doorgehaald.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat verzocht met de volgende omstandigheden rekening te houden. Verdachte heeft er sinds de ontdekking alles aan gedaan om het boetekleed aan te trekken en zoveel mogelijk recht te zetten wat hij heeft veroorzaakt. Hij is zijn probleem aangegaan en heeft verschillende stappen gezet om hulp te vragen, waardoor hij nu onder behandeling is van onder meer een psycholoog. Als hij gedetineerd raakt, vallen alle beschermende factoren om herhaling te voorkomen, te weten werk, inkomen, sociaal netwerk en huisvesting weg. Daarnaast is voor het behandeltraject dat verdachte volgt geen tijd en ruimte binnen een penitentiaire inrichting. Het in feite stoppen van de behandeling zodra verdachte gedetineerd raakt, is dus eveneens een
contra-indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het opleggen van een gevangenisstraf levert in dat kader dan ook geen bijdrage aan het strafdoel van speciale preventie. Detentie zal ook betekenen dat het bedrijf waarvoor verdachte nu werkzaam is waarschijnlijk zal ophouden te bestaan en ook de dochters van verdachte, voor wie verdachte een zorgtaak heeft, zullen negatieve gevolgen hiervan ondervinden.
Ook wordt verzocht rekening te houden met het civielrechtelijke traject dat op verdachte nog steeds – zeker in financiële zin – een bijzondere impact heeft. Van groot belang is dat hij kan blijven voldoen aan de afgesproken betalingsregeling. Dit is niet alleen in het belang van aangever, maar ook van verdachte zelf, om de gevolgen van het delict zoveel mogelijk in te perken. Overigens moet ook worden meegewogen dat aangever een groot internationaal aan de Amerikaanse beurs genoteerd bedrijf is en dat niet is gebleken dat de omvang van het verduisterde bedrag heeft geleid tot marktverstoring.
Verder moet in strafverminderende zin worden meegewogen dat verdachte zich zelf heeft laten uitschrijven als registeraccountant, en dat vervolgens zijn inschrijving in de registers voor de duur van 10 jaar is doorgehaald. Tot slot wordt verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn nu de aangifte in maart 2020 is gedaan waarvan verdachte op de hoogte was, en het strafrechtelijk onderzoek in mei 2020 is aangevangen en heeft stilgelegen tot oktober 2021.
De verdediging verzoekt gelet op al deze omstandigheden als straf op te leggen een maximale taakstraf, waarbij de rechtbank rekening kan houden met het feit dat 240 uur taakstraf gelijk wordt gesteld aan 4 maanden gevangenisstraf. De rechtbank zou dan voor elk feit die maximale taakstraf kunnen opleggen nu er sprake is van meerdaadse samenloop en cumulatie van taakstraffen niet begrensd is tot 240 uur. Daarnaast verzoekt de verdediging een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten pleegt, met een proeftijd van 3 jaar. Mocht de rechtbank daarbij een bijzondere voorwaarde als toezicht willen opleggen, dan zal verdachte zich daar eveneens aan houden. Tot slot wordt verzocht als afzonderlijke straf een beroepsverbod op te leggen voor de maximale duur van 5 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van zes jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Hij verduisterde in die periode steeds grotere bedragen, welke bedragen in totaal op ruim 6 miljoen euro uitkomen. Verdachte heeft door zijn handelen geen rekening gehouden met de belangen van zijn werkgever en de gevolgen die dit voor zijn werkgever zou kunnen hebben. Hoewel de werkgever een groot internationaal bedrijf is, heeft verdachte dit bedrijf wel ernstig financieel gedupeerd. Verdachte heeft zijn eigen belangen voorop gesteld en de verduisterde bedragen uitsluitend en alleen besteed aan privédoeleinden, waaronder het kopen van dure auto’s, reisjes naar het buitenland, waarvan sommige met een privé-vliegtuig, etentjes, sieraden en kleding.
Steeds is hij doorgegaan met het verduisteren van enorme geldbedragen om zijn luxe levensstijl te kunnen voortzetten, al dan niet op vlucht voor zijn emoties. In het nadeel van verdachte wordt ook meewogen dat hij niet uit eigen beweging is gestopt, maar pas nadat zijn dienstverband werd ontbonden. Het vertrouwen dat zijn collega’s in hem hadden heeft hij geschaad, zeker door het feit dat hij een wachtwoord van een van zijn collega’s heeft achterhaald en gebruikt om transacties te doen. Door op deze manier te handelen heeft hij er kennelijk niet bij stilgestaan dat de betreffende collega in de problemen had kunnen komen, met alle gevolgen van dien.
Verder acht de rechtbank het ook kwalijk dat verdachte als registeraccountant in strijd heeft gehandeld met zijn beroepsethiek en door zijn handelen in die functie het vertrouwen in zijn beroepsgroep heeft beschadigd.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift om zichzelf in te dekken. Op de door hem valselijk opgemaakte geldleningsovereenkomsten heeft hij handtekeningen laten zetten door de leidinggevenden van zijn werkgever waar hij toen werkzaam was.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij – toen alles uitkwam – zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, openheid van zaken heeft gegeven en goed heeft meegewerkt. Daarnaast is hij meteen – ter voorkoming van recidive – hulp gaan zoeken. Hij heeft zijn leven weer opgepakt en is weer aan het werk gegaan om aan de overeengekomen betalingsregeling te voldoen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dus niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 17 mei 2023, waarin zij heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Geadviseerd is bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De reclassering ziet voor het opleggen van een gevangenisstraf geen contra-indicaties in de vorm van zwaarwegende consequenties die specifiek voor verdachte gelden. De huidige forensische behandeling van verdachte kan in detentie worden voortgezet.
Redelijke termijn
De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 20 januari 2022 verhoord. Vanaf dat moment kon hij verwachten dat strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld. De strafzaak tegen verdachte is op 26 mei 2023 inhoudelijk behandeld en het vonnis zal op 9 juni 2023 worden gewezen. Dit is binnen een periode van 2 jaar. De redelijke termijn is daarom niet overschreden.
Beroepsverbod
De rechtbank ziet geen aanleiding en meerwaarde om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen, nu de inschrijving van verdachte als registeraccountant in de registers al voor de duur van 10 jaar is doorgehaald.
Gevangenisstraf
Vanwege alle voornoemde omstandigheden, de enorme hoogte van het totaal verduisterde bedrag, de lange duur van de frauduleuze handelingen en het feit dat de rechtbank het verdachte kwalijk neemt dat hij telkens opnieuw het besluit heeft genomen om geldbedragen naar zichzelf over te boeken, is naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. In de aard en ernst van de feiten ziet de rechtbank geen aanleiding om een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Deze straffen doen onvoldoende recht aan de omstandigheden die hiervoor zijn genoemd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57, 225, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn
persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 (vier) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2023.
Mr. Speekenbrink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.