6.3Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van zes jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. Hij verduisterde in die periode steeds grotere bedragen, welke bedragen in totaal op ruim 6 miljoen euro uitkomen. Verdachte heeft door zijn handelen geen rekening gehouden met de belangen van zijn werkgever en de gevolgen die dit voor zijn werkgever zou kunnen hebben. Hoewel de werkgever een groot internationaal bedrijf is, heeft verdachte dit bedrijf wel ernstig financieel gedupeerd. Verdachte heeft zijn eigen belangen voorop gesteld en de verduisterde bedragen uitsluitend en alleen besteed aan privédoeleinden, waaronder het kopen van dure auto’s, reisjes naar het buitenland, waarvan sommige met een privé-vliegtuig, etentjes, sieraden en kleding.
Steeds is hij doorgegaan met het verduisteren van enorme geldbedragen om zijn luxe levensstijl te kunnen voortzetten, al dan niet op vlucht voor zijn emoties. In het nadeel van verdachte wordt ook meewogen dat hij niet uit eigen beweging is gestopt, maar pas nadat zijn dienstverband werd ontbonden. Het vertrouwen dat zijn collega’s in hem hadden heeft hij geschaad, zeker door het feit dat hij een wachtwoord van een van zijn collega’s heeft achterhaald en gebruikt om transacties te doen. Door op deze manier te handelen heeft hij er kennelijk niet bij stilgestaan dat de betreffende collega in de problemen had kunnen komen, met alle gevolgen van dien.
Verder acht de rechtbank het ook kwalijk dat verdachte als registeraccountant in strijd heeft gehandeld met zijn beroepsethiek en door zijn handelen in die functie het vertrouwen in zijn beroepsgroep heeft beschadigd.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift om zichzelf in te dekken. Op de door hem valselijk opgemaakte geldleningsovereenkomsten heeft hij handtekeningen laten zetten door de leidinggevenden van zijn werkgever waar hij toen werkzaam was.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij – toen alles uitkwam – zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, openheid van zaken heeft gegeven en goed heeft meegewerkt. Daarnaast is hij meteen – ter voorkoming van recidive – hulp gaan zoeken. Hij heeft zijn leven weer opgepakt en is weer aan het werk gegaan om aan de overeengekomen betalingsregeling te voldoen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dus niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Verder slaat de rechtbank acht op het rapport van de reclassering van 17 mei 2023, waarin zij heeft geconcludeerd dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. Geadviseerd is bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De reclassering ziet voor het opleggen van een gevangenisstraf geen contra-indicaties in de vorm van zwaarwegende consequenties die specifiek voor verdachte gelden. De huidige forensische behandeling van verdachte kan in detentie worden voortgezet.
Redelijke termijn
De verdediging heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 20 januari 2022 verhoord. Vanaf dat moment kon hij verwachten dat strafvervolging tegen hem zou worden ingesteld. De strafzaak tegen verdachte is op 26 mei 2023 inhoudelijk behandeld en het vonnis zal op 9 juni 2023 worden gewezen. Dit is binnen een periode van 2 jaar. De redelijke termijn is daarom niet overschreden.
Beroepsverbod
De rechtbank ziet geen aanleiding en meerwaarde om aan verdachte een beroepsverbod op te leggen, nu de inschrijving van verdachte als registeraccountant in de registers al voor de duur van 10 jaar is doorgehaald.
Gevangenisstraf
Vanwege alle voornoemde omstandigheden, de enorme hoogte van het totaal verduisterde bedrag, de lange duur van de frauduleuze handelingen en het feit dat de rechtbank het verdachte kwalijk neemt dat hij telkens opnieuw het besluit heeft genomen om geldbedragen naar zichzelf over te boeken, is naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. In de aard en ernst van de feiten ziet de rechtbank geen aanleiding om een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, op te leggen. Deze straffen doen onvoldoende recht aan de omstandigheden die hiervoor zijn genoemd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.