ECLI:NL:RBZWB:2023:3980

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
02-304753-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van bedreiging met handgranaat en medeplichtigheid

Op 9 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een handgranaat, medeplichtigheid aan deze bedreiging, het voorhanden hebben van een handgranaat en het vernielen van een ruit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de ten laste gelegde feiten. Het DNA van de verdachte was weliswaar aangetroffen op de handgranaat, maar er kon niet worden vastgesteld hoe en wanneer dit DNA op de handgranaat terecht was gekomen. De rechtbank concludeerde dat het DNA verplaatsbaar was en dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte bij de bedreiging kon aantonen. Hierdoor werd de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werden de benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte de handgranaat had verstrekt of dat hij betrokken was bij het vernielen van de ruit. De beslissing van de rechtbank werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 9 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-304753-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1983 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
wonende te [adres01] , [postcode01] , [woonplaats01]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel
raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P. Kuipers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1
al dan niet samen met anderen de [slachtoffer01] heeft bedreigd door een handgranaat aan hun voordeur te hangen, dan wel medeplichtigheid aan deze bedreiging door het verstrekken van de handgranaat;
feit 2
al dan niet samen met anderen een handgranaat voorhanden heeft gehad;
feit 3
al dan niet samen met anderen een ruit van de [slachtoffer01] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, nu niet kan worden vastgesteld hoe en wanneer het DNA van verdachte op de handgranaat is achtergelaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging voert aan dat enkel het DNA van verdachte op de handgranaat is gevonden, maar dat DNA verplaatsbaar is, en dit derhalve niet voldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Er is geen ander bewijsmiddel dat wijst op betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op 6 april 2021 bij de [slachtoffer01] een steen door de ruit is gegooid en een handgranaat aan de voordeur is gehangen. Op camerabeelden rondom de woning is te zien dat er twee mannen bij de woning aanwezig waren en dat door één van hen een handgranaat aan een veter aan de voordeur is gehangen. Deze handgranaat is kort daarna gevonden door de politie. Op deze handgranaat en de veter is het DNA van verdachte aangetroffen. Uit onderzoek naar de telefoon van verdachte is gebleken dat hij sociale gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte01] en een persoon die volgens aangever opdracht zou hebben gegeven tot de bedreiging.
Feit 1 primair
Het aantreffen van het DNA van verdachte op de handgranaat kan een aanwijzing zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij het feit, maar is in dit geval onvoldoende om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging te kunnen komen. Met de officier van justitie en de verdediging stelt de rechtbank vast dat sprake is van ‘verplaatsbaar’ DNA. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wanneer en hoe verdachtes DNA op de handgranaat terecht is gekomen. Daarnaast kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat hij een van de twee mannen is die op 6 april 2021 bij de woning van de [slachtoffer01] aanwezig was. Verdachte kan niet worden herkend op de camerabeelden die zijn gemaakt rondom de woning. Daarnaast kan op grond van onderzoek naar verdachtes telefoon ook niet worden vastgesteld dat hij op de plaats delict aanwezig was. Uit de sociale gesprekken blijkt immers niet dat verdachte de opdracht heeft gekregen naar de woning te gaan en zijn telefoon heeft niet uitgestraald naar een zendmast in de buurt van de woning. Gelet hierop zal verdachte worden vrijgesproken van de bedreiging.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte medeplichtig is geweest aan de bedreiging door de handgranaat te verstrekken. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen of het behulpzaam zijn) aan het strafbare feit, maar ook op het strafbare feit zelf, de bedreiging.
Het dossier biedt geen bewijs dat verdachte de [slachtoffer01] kende. De inhoud van de sociale gesprekken tussen verdachte, [medeverdachte01] en de potentiële opdrachtgever(s) zijn niet toegevoegd aan het dossier. Hierdoor kan niet worden bepaald of op grond daarvan kan worden vastgesteld dat verdachte op de hoogte was van (het plannen van) de bedreiging. Het dossier bevat geen andere aanknopingspunten waaruit het opzet op het gronddelict kan worden afgeleid. Ook is er onvoldoende bewijs dat het opzet van verdachte was gericht op het leveren van een bijdrage aan de bedreiging door de handgranaat ter beschikking te stellen. Op de handgranaat is wel het DNA van verdachte aangetroffen, maar geen dactyloscopische sporen. Nu niet kan worden vastgesteld hoe het DNA op de handgranaat terecht is gekomen, kan uit de enkele aanwezigheid van verdachtes DNA niet worden afgeleid dat verdachte de handgranaat (opzettelijk) heeft verstrekt. Dit betekent dat verdachte ook zal worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de bedreiging.
Feit 2
Het aantreffen van het DNA van verdachte op de handgranaat kan een aanwijzing zijn dat verdachte de handgranaat voorhanden heeft gehad, maar uit het procesdossier blijkt niet wanneer dit is geweest. De in de tenlastelegging vermelde periode kan daarom niet worden bewezen, dus verdachte zal reeds hierom van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 3
De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij het vernielen van de ruit van aangever. Hoewel er in de telefoon van verdachte sociale gesprekken zijn gevonden tussen hem en [medeverdachte01] en het DNA van [medeverdachte01] is aangetroffen op de steen die door de ruit is gegooid, blijkt, zoals is besproken onder feit 1, niet uit het procesdossier dat verdachte één van de twee personen is die bij de woning van aangever aanwezig waren op 6 april 2021. Verdachte zal ook van dit feit worden vrijgesproken.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal hem dan ook integraal vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

De [benadeelde partij01] vordert een schadevergoeding van € 5.956,00 voor feit 1.
De [benadeelde partij02] vordert een schadevergoeding van € 11.005,64 voor feit 1.
De [benadeelde partij03] vordert een schadevergoeding van € 20.806,70 feit 1.
De [benadeelde partij04] vordert een schadevergoeding van € 7.699,83 voor feit 1.
De [benadeelde partij05] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 voor feit 1.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering;
- verklaart de [benadeelde partij02] niet-ontvankelijk in de vordering;
- verklaart de [benadeelde partij03] niet-ontvankelijk in de vordering;
- verklaart de [benadeelde partij04] niet-ontvankelijk in de vordering;
- verklaart de [benadeelde partij05] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] , [benadeelde partij03] , [benadeelde partij04] en [benadeelde partij05] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.J.W. Claassen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2023.
Mr. Verschueren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.