ECLI:NL:RBZWB:2023:3979

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
02-288262-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld en poging tot afpersing met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten op 23 oktober 2021 in Tilburg betrokken was bij wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met (bedreiging met) geweld en poging tot afpersing van de aangever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, de aangever heeft gedwongen om met hen mee te gaan en hem onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot het afgeven van zijn horloge en het regelen van een geldbedrag van 400 euro. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever als geloofwaardig en overtuigend beoordeeld, ondersteund door andere bewijsmiddelen zoals telefoongesprekken en camerabeelden. De verdachte is schuldig bevonden aan alle drie de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, de aangever, is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de onderbouwing van de kosten niet toereikend was.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/288262-21
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] te [woonplaats01]
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01] (verder: aangever) ter zitting behandeld. De zaak van verdachte is gelijktijdig behandeld met de zaak tegen [medeverdachte01] (02/288275-21; 02/126761-19 (TUL)). De [medeverdachte02] is overleden.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met de medeverdachten op 23 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1), diefstal met (bedreiging met) geweld (feit 2) en poging tot afpersing van aangever (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op de betrouwbare verklaring van aangever, die in voldoende mate wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om verdachte vrij te spreken van de drie tenlastegelegde feiten. Aan de verdenking ligt de verklaring van aangever ten grondslag, maar deze verklaring is op punten niet aannemelijk en strijdig met andere bewijsmiddelen. De rechtbank kan op basis van het dossier dan ook niet wettig én overtuigend bewijzen dat verdachte schuldig is aan de tenlastegelegde feiten. Subsidiair wordt ten aanzien van feit drie vrijspraak bepleit gelet op de wijze waarop dit feit ten laste is gelegd. Er kan geen bewezenverklaring volgen van de poging tot afpersing van aangever, omdat het geld niet toebehoorde aan aangever en hij het geld ook niet onder zijn bereik had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten – algemeen (feit 1, 2 en 3)
Niet staat ter discussie dat verdachte op 23 oktober 2021 samen met de medeverdachten [medeverdachte01] en [medeverdachte02] in het appartement van [naam01] (verder: [naam01] ) is geweest, waar een feestje gaande was. Aangever was daar ook. Later op de avond zijn aangever en de drie verdachten door de politie aangetroffen in de Generaal Smutslaan te Tilburg. Zij zaten met zijn vieren in de auto van aangever, welke voorzien was van het [kenteken01] . Aangever heeft verklaard dat hij de bestuurder van de auto was. Op het moment dat de politie de auto aantrof, zagen zij dat de bijrijdersstoel leeg was en dat achterin het voertuig de drie verdachten zaten. Over de aanleiding waarom zij met zijn vieren in de auto zaten en wat er in die auto is voorgevallen staan de verklaringen van aangever enerzijds en de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten anderzijds tegenover elkaar.
De verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte in het dossier komen er in grote lijnen op neer dat aangever sigaretten ging halen en dat hij aanbood om met hem mee te gaan om dat ook te doen. De verklaring van aangever komt er op neer dat verdachte en zijn medeverdachten hem gedwongen hebben om met hen sigaretten te halen, dat hij daarna gedwongen is naar een afgelegen parkeerplaats te rijden en dat hij daarbij onder andere bedreigd is met een mes en een knuppel, dat zijn horloge is afgepakt en hij gedwongen werd € 400,-- te regelen.
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de verklaring van aangever als geloofwaardig en dus betrouwbaar kan worden aangemerkt. Zij constateert in dat kader dat [naam02] (verder: [naam02] ) en [naam03] (verder: [naam03] ), goede vrienden van aangever, hebben verklaard dat zij beiden aangever aan de telefoon hebben gehad nadat aangever en de drie verdachten vanaf het appartement van [naam01] waren vertrokken. Tijdens deze telefoongesprekken hoorden zij beiden aan de stem van aangever dat het niet goed zat. [naam02] heeft daaraan toegevoegd dat aangever angst in zijn stem had waarop hij de politie heeft gebeld. Na de staandehouding van aangever als bestuurder van de auto nam ook [verbalisant01] waar dat aangever een zenuwachtige indruk maakte en in eerste instantie een ongeloofwaardig verhaal vertelde over de situatie dat hij met de drie verdachten op zijn achterbank rondreed. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat er voor aangever aanleiding was om bang/nerveus te zijn. Dat past bij zijn verklaring over wat er in de auto is gebeurd en is daarmee een sterke aanwijzing voor de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Daar komt bij dat aangever op twee momenten een verklaring heeft afgelegd bij de politie, waarin hij gedetailleerd en op belangrijke punten consistent heeft verklaard over hetgeen is voorgevallen op 23 oktober 2021. Ook dat maakt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van aangever geloofwaardig en betrouwbaar.
Voorts overweegt de rechtbank dat de verklaring van aangever op meerdere punten en op overtuigende wijze wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank wijst in dat kader op de gegevens van de telefoon van aangever, waaruit blijkt dat aangever overeenkomstig zijn verklaring tijdens de autorit op verschillende momenten heeft gebeld naar en is gebeld door [naam02] en [naam03] . Ook wordt gewezen op de camerabeelden van het tankstation en het proces-verbaal van bevindingen waarin het tijdsverloop van de avond wordt beschreven. Dit tijdsverloop past bij de verklaring van aangever en niet bij de verklaring van de verdachten dat de rit kort had geduurd. Ook zijn het door aangever genoemde mes en de wapenstok/knuppel/zaklamp in de auto bij de bijrijdersstoel aangetroffen en een kapot horloge bij de pedalen aan de bestuurderszijde.
Tegenover de verklaring van aangever staan de verklaringen van verdachte. Deze verklaringen zijn niet concreet over de aanleiding van de feiten en het tijdsverloop van de avond. Ook zijn de verklaringen van verdachte inconsistent en tegenstrijdig. Zo heeft hij op verschillende punten bij de politie een andere verklaring afgelegd dan ter zitting, zoals over het aan- of uitstaan van de telefoon van aangever gedurende de rit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangever als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden aangemerkt en gebruikt kan worden voor het bewijs. Zij gaat niet mee in de lezing van de gebeurtenissen die door verdachte wordt gegeven. Bij de verdere beoordeling van de feiten neemt de rechtbank de verklaring van aangever als uitgangspunt.
Feit 1 – meer specifiek
De rechtbank moet beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. Zoals hiervoor overwogen neemt de rechtbank hierbij de verklaring van aangever als uitgangpunt. Op grond van deze verklaring kunnen de tenlastegelegde gedragingen worden vastgesteld. De verklaring van aangever wordt immers ook door zelfstandige bewijsmiddelen ondersteund. De rechtbank verwijst hiervoor naar wat zij hierover heeft overwogen over de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Op grond hiervan acht zij de tenlastegelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen.
Met dienverstande dat dat niet geldt voor het pakken van het pistool door de verdachten en het
met krachttegen de keel van aangever houden van de wapenstok/knuppel/zaklamp. Voor deze onderdelen van de tenlastelegging biedt de verklaring van aangever onvoldoende aanknopingspunten en is er geen ander bewijs. De rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachten in combinatie met de besloten setting in een auto, het aantal aanwezige personen, het toegepaste geweld en dreiging met geweld, aangever in een situatie is gebracht waaraan hij zich niet kon onttrekken. Dat aangever de bestuurder was van de auto en dat het aangever zijn eigen auto was, doet hier niet aan af. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever.
Feit 2 – meer specifiek
Vervolgens moet worden beoordeeld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met (bedreiging met) geweld van het horloge. Ook hierbij neemt de rechtbank de verklaring van aangever als uitgangspunt. Daaruit blijkt dat op het moment dat hij met de wapenstok bij zijn keel werd gepakt, de verdachten zijn horloge hebben afgepakt. De verklaring van aangever vindt steun in het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant03] . Hieruit blijkt dat het horloge van aangever onder de pedalen van de bestuurder lag en dat het horloge kapot was. Ook treffen zij de wapenstok/knuppel/zaklamp aan bij de bijrijdersstoel. Hoewel het horloge nog in de auto van aangever lag, is de rechtbank toch van oordeel dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen het horloge aan de feitelijke heerschappij van aangever is onttrokken. Aangever heeft hierover immers verklaard dat het de verdachten is gelukt om zijn horloge af te pakken en dat hij al zijn spullen moest afgeven. Daarbij weegt de rechtbank ook mee dat het een horloge van het merk Paul Rich betreft met een behoorlijke waarde. De rechtbank is van oordeel dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte en de medeverdachten toegepaste geweldhandelingen en de bedreiging met geweld, alles in onderlinge samenhang bezien, zijn gepleegd om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het horloge te verzekeren. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 2.
Feit 3 – meer specifiek
De rechtbank dient voorts te beoordelen of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing. Van afpersing is, kort gezegd, sprake indien iemand door (bedreiging met) geweld wordt gedwongen tot de afgifte van geld of goederen die geheel of ten dele aan hem of aan een derde toebehoren. Uit de verklaring van aangever volgt dat hij werd gebeld door [naam02] en dat de verdachten tegen hem zeiden dat hij tegen [naam02] moest zeggen dat [naam02] alleen naar het tankstation c.q. de bushalte die zich in de straat van [naam01] bevond moest komen, en dat hij 400 euro moest meenemen. Aangever heeft dit vervolgens tegen [naam02] gezegd, want anders zouden de verdachten hem slaan. Deze verklaring wordt ondersteund door [naam02] , die verklaart dat aangever hem heeft gebeld met de vraag of hij 400 euro kon komen brengen naar het tankstation. [naam02] heeft hier geen gehoor aan gegeven en heeft hierop de politie gebeld.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachten hebben gepoogd aangever te dwingen tot afgifte van het geldbedrag van 400 euro en dat daarbij is gedreigd met geweld. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 3 zoals hieronder weergegeven.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 1), diefstal met (bedreiging met) geweld (feit 2) en poging tot afpersing van aangever (feit 3).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 23 oktober 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer01]
wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen,
- die [slachtoffer01] een wapenstok/knuppel/zaklamp getoond en daarbij tegen die [slachtoffer01] – zakelijk weergegeven – gezegd dat die [slachtoffer01] verdachte en diens mededaders moest wegbrengen, anders zou hij geslagen worden met de wapenstok/knuppel/zaklamp en/of zouden zij hem met een mes neersteken en
- zich vervolgens, tezamen met zijn mededaders, door die [slachtoffer01] in diens auto laten vervoeren naar een door verdachte en diens mededaders aangewezen locatie en daarbij tegen die [slachtoffer01] - zakelijk weergegeven – (op agressieve wijze) gezegd dat hij, [slachtoffer01] , moest rijden, anders zouden zij dingen met hem doen en/of zou hij met de wapenstok/knuppel/zaklamp op zijn achterhoofd worden geslagen en
- vervolgens die [slachtoffer01] diens auto laten stoppen op een afgelegen parkeerplaats en aldaar een wapenstok/knuppel/zaklamp (gedurende enige tijd) tegen de keel van die [slachtoffer01] gehouden en een mes (op korte afstand) van de nek van die [slachtoffer01] gehouden en
- vervolgens die [slachtoffer01] naar een door verdachte en diens mededaders aangewezen locatie laten rijden en aldaar tegen die [slachtoffer01] gezegd dat hij moest doorrijden omdat hij, [slachtoffer01] , anders in elkaar zou worden geslagen en niet levend uit zijn auto zou komen en
- nadat door verdachte en diens mededaders een politieauto was waargenomen, tegen die [slachtoffer01] – zakelijk weergegeven – gezegd dat hij moest vluchten voor de politie en niet moest stoppen en dat hij, [slachtoffer01] , moest doorrijden als er mensen voor zijn auto zouden staan en mensen moest aanrijden om van de politie weg te komen;
2
op 23 oktober 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een horloge toebehorende aan [slachtoffer01] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer01] diens auto hebben laten stoppen op een afgelegen parkeerplaatsen aldaar een wapenstok/knuppel/zaklamp (gedurende enige tijd) tegen de keel van die [slachtoffer01] hebben gehouden en (vervolgens) het horloge van de pols van die [slachtoffer01] hebben afgetrokken;
3
Op 23 oktober 2021 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer01] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 400 euro, toebehorende aan die [slachtoffer01] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- tegen die [slachtoffer01] – onder bedreiging van mishandeling – hebben gezegd “Je moet tegen [naam02] zeggen dat hij alleen naar de bushalte moest komen, die in de straat van [naam01] was. Tevens moest hij 400 Euro meenemen”, althans woorden gelijke dreigende aard en/of strekking terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 20 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gelet op de inhoud van het psychologisch onderzoek van 13 december 2017, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 8 januari 2019 en de e-mailberichten van mevrouw [naam04] , de begeleidster van verdachte bij [woonzorg01] . In het advies van de Raad voor de Kinderbescherming wordt verwezen naar een rapport van 15 maart 2018, waaruit volgt dat verdachte is gediagnosticeerd met ADD, PDDNOS en PTSS.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 23 oktober 2021 samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met (bedreiging met) geweld en poging tot afpersing van aangever. Wat een feestelijke vrijdagavond had moeten zijn, is voor alle betrokkenen een erg vervelende avond geworden. Dit geldt in het bijzonder voor aangever. De rechtbank is van oordeel dat het nare feiten betreft die niet alleen bedreigend voor aangever zijn geweest maar ook een ernstig gebrek aan respect voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van andere mensen en hun eigendommen tonen. Het had niet mogen gebeuren.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) meermalen van toepassing is.
De verdediging heeft verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen en daartoe rapporten overgelegd die dateren van 2019 en daar voor. Verdachte heeft in onderhavige zaak geen medewerking verleend aan het opstellen van een actueel reclasseringsrapport. Er is dan ook geen actueel rapport over verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden beschikbaar. Op enkel de grond van de oudere rapporten kan de rechtbank geen toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht, omdat deze rapporten niet zien op de huidige situatie. Ook ambtshalve ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om hier toepassing aan te geven, omdat verdachte ter zitting heeft verklaard op zichzelf te wonen, hij ambulante hulp ontvangt van [woonzorg01] en bezig is met het zoeken van werk. Er is dan ook niet gebleken dat bijvoorbeeld pedagogische beïnvloeding mogelijk of noodzakelijk is. De rechtbank zal het volwassenstrafrecht toepassen.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de drie feiten sprake is van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 Sr. Zij houdt hier rekening mee. Gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zou de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel in de rede liggen. De rechtbank ziet echter in de jeugdige leeftijd van verdachte, de omstandigheid dat hij zijn leven inmiddels op de rit lijkt te hebben en de hulpverlening die hij momenteel krijgt, aanleiding om hiervan af te wijken. Een onvoor-waardelijke gevangenisstraf zou deze ontwikkelingen in het hulpverlengingstraject door-kruisen. Dit is niet in het belang van zowel verdachte als van de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf daarom niet passend is.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur van 240 uur passend. Met deze maximaal mogelijke taakstraf wordt de ernst van de door verdachte gepleegde feiten tot uitdrukking gebracht. Daarnaast legt zij aan verdachte op een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Deze vorm van voorwaardelijke straf acht de rechtbank nodig als stevige stok achter de deur, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Zolang verdachte op de positieve weg blijft waar hij nu op zit, zal hij niets merken van deze voorwaardelijke straf. De rechtbank spreekt daarom de hoop uit dat verdachte veel waarde hecht aan de positieve wending die hij heeft gemaakt en dat hij niets zal doen dat dit gaat doorkruisen.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 592,- aan materiële schade. Deze schade bevat een drietal posten, te weten kosten voor het horloge (€ 242,-), de schade aan de bekleding van de auto (€ 200,-) en de reiskosten naar Tilburg (€ 150,-).
De rechtbank is van oordeel dat de onderbouwing van de verschillende kostenposten niet toereikend is. Dit geldt ook voor de bon behorende bij het horloge. De bon betreft de prijs van een nieuw horloge. De bon staat ook op naam van een ander dan aangever en onduidelijk is gebleven of het beschadigde horloge eventueel gerepareerd had kunnen worden. Zij zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Indien de benadeelde partij ook heeft bedoeld om immateriële schade te vorderen, heeft de rechtbank daar geen aanknopingspunten voor gevonden in de ingediende vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 63, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van het opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. J.C. Gillesse en
mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2023.
Mr. Van Nieuwkerk is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.