ECLI:NL:RBZWB:2023:395

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
02/028686-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring aanranding met verwerping van DNA verweer en oplegging van gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een aanranding die plaatsvond op 23 november 2020. De verdachte werd beschuldigd van het verkrachten van het slachtoffer, maar de rechtbank achtte alleen het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk het betasten van de vagina van het slachtoffer over de kleding heen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat het DNA-mengprofiel dat op de kleding van het slachtoffer was aangetroffen, sterk wees op de betrokkenheid van de verdachte. De verdediging voerde aan dat het DNA op een andere manier op de kleding terecht was gekomen, maar de rechtbank vond deze verklaring ongeloofwaardig.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 7 maanden geëist, maar de verdediging pleitte voor een lichtere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 7 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met het strafblad van de verdachte en de ernst van het feit, evenals met het recidiverisico. De rechtbank gelastte ook de teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/028686-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2023, waarbij de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 november 2020 [slachtoffer] heeft verkracht door zijn vingers in haar vagina of tussen haar schaamlippen te brengen dan wel haar heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, uitgaande van de verklaring van verdachte dat zijn DNA op een andere manier in het kruis van de broek (legging) van aangeefster terecht is gekomen.
Subsidiair moet vrijspraak volgen voor het primair tenlastegelegde, omdat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat er seksueel is binnengedrongen. Op dit punt wordt door aangeefster niet duidelijk verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de verklaringen van aangeefster komt naar voren komt dat verdachte haar onverhoeds van achteren heeft benaderd en heeft vastgepakt en vervolgens met zijn hand over de kleding in haar vagina is gegaan.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster over verdachte als dader betrouwbaar. Aangeefster heeft zowel vlak na het voorval tegenover de politie als in de aangifte consistent verklaard over de handelingen die verdachte heeft uitgevoerd. De verklaringen van aangeefster worden ook ondersteund door het DNA-mengprofiel dat in het kruis van haar broek (legging) is aangetroffen, waarvan het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte dan van een willekeurige onbekende persoon.
Verdachte geeft pas ter zitting een verklaring over wat er op 23 november 2020 is gebeurd, namelijk dat aangeefster tijdens een ruzie met anderen tegen hem aan werd geduwd en hij haar vervolgens met zijn handen rond haar middel van zich af duwde.
De vraag is of deze verklaring geloofwaardig is. Voor de beoordeling daarvan is het volgende van belang.
Verdachte heeft in zijn eerste verklaring gezegd dat hij zich de bewuste avond niet kan herinneren en dat er niets is gebeurd. Circa zes maanden later is verdachte opnieuw gehoord en geconfronteerd met het aangetroffen DNA. Verdachte had dus zes maanden de tijd om na te denken en te proberen zich de betreffende avond te herinneren. En dat na een intensief eerder verhoor. Verdachte zwijgt echter. Pas geruime tijd later komt verdachte met een verklaring. Een verklaring die inderdaad qua beschrijving van een aantal gebeurtenissen overeenstemt met wat aangeefster daarover verklaart, maar hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat verdachte ruim de tijd heeft gehad om het dossier te bestuderen.
Verder valt de verklaring van verdachte niet te verifiëren door het horen van getuigen omdat verdachte ten aanzien van mogelijke getuigen te weinig concreet is. Hij noemt namelijk ter zitting enkel de voornaam ( [naam] ) van een man die bij voornoemde ruzie zou zijn geweest.
Op basis van de verklaring van verdachte zou bovendien als enige mogelijkheid waardoor zijn DNA op het kruis van de broek van aangeefster terecht zou zijn gekomen, kunnen zijn dat aangeefster de plekken waar verdachte haar heeft aangeraakt ook heeft aangeraakt en daarna haar kruis moet hebben aangeraakt. Enige andere mogelijkheid ziet de rechtbank niet.
Uitgaande van de verklaring van verdachte dat hij haar niet in haar kruis heeft betast, zou aangeefster voornoemde handeling bewust moeten hebben verricht om verdachte als dader van een aanranding te kunnen aanwijzen. Een wijze van handelen die bij aangeefster kennis veronderstelt van overdraagbaar DNA. Dit acht de rechtbank op basis van de persoon van aangeefster zoals die uit het dossier naar voren komt, ongeloofwaardig. Het is naar het oordeel van de rechtbank zeer veel waarschijnlijker dat het DNA direct door een handeling van verdachte op het kruis van de legging terecht is gekomen dan door overdracht door aangeefster.
Op grond van vorenstaande tezamen bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaring van verdachte ongeloofwaardig is en dat van de juistheid van de aangifte dat verdachte haar in haar kruis heeft betast, zal worden uitgegaan.
De verklaringen van aangeefster laten wat ruimte met betrekking tot de vraag hoe verdachte precies met zijn vingers bij aangeefster is binnengedrongen. Duidelijk blijkt dat verdachte haar over haar legging heen heeft betast, maar niet duidelijk is met hoe veel kracht verdachte daarbij heeft geduwd en hoe diep hij daarbij bij aangeefster is binnengedrongen. Deze onduidelijkheid is onvoldoende om te stellen dat niet van de verklaringen van aangeefster zou kunnen worden uitgegaan, gelet op het aangetroffen DNA, maar maakt wel dat de rechtbank niet komt tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde verkrachting.
Gelet op het voorgaande en de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster van achteren heeft benaderd, langs achteren heeft vastgepakt en vervolgens onverhoeds de vagina van aangeefster over de kleding heen heeft betast. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 23 november 2020 te Bergen op Zoom,
door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het (over de kleding heen) betasten van haar vagina, en bestaande dat geweld uit dat hij,
verdachte die [slachtoffer] van achteren heeft benaderd en langs achteren heeft
vastgepakt en (vervolgens) die ontuchtige handelingen onverhoeds heeft
uitgevoerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie houdt in zijn eis rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen. Er zijn inmiddels ruim twee jaar verstreken sinds het feit. Verzocht wordt om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou gevolgen hebben voor het werk en de woon- en verblijfplaats van verdachte. Verzocht wordt om aan verdachte de maximale taakstraf van 240 uur op te leggen, met daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 dag. Subsidiair wordt verzocht om daarnaast eventueel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, om enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds een stok achter de deur voor verdachte te vormen, met een proeftijd van 2 jaar met de algemene voorwaarde daaraan verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aanranding. Hij heeft aangeefster op straat aangesproken, achtervolgd en vervolgens over haar kleding haar vagina betast. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Zij moet zich daarbij heel onveilig hebben gevoeld. Los van de concrete nare gevolgen voor aangeefster leiden dergelijke zedenzaken tot onrust en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank rekent het verdachte extra aan dat hij de aanranding in het openbaar op straat heeft gepleegd en bij een kwetsbaar meisje.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte vaker met politie en justitie in aanraking is geweest. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. Er is geen sprake van problemen dan wel instabiliteit op de verschillende leefgebieden. Bij een veroordeling wordt geadviseerd aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er worden geen mogelijkheden gezien om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Zowel een gevangenisstraf, een werkstraf als een financiële sanctie worden uitvoerbaar geacht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een gedeelte daarvan, ter hoogte van 4 maanden, voorwaardelijk aan verdachte opleggen met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank ziet in de verklaring van verdachte ter zitting dat hij (deels ook intiem) contact heeft met meerdere vriendinnen, gecombineerd met zijn veroordeling in 2014 voor verkrachting van een destijds 12-jarig meisje en zijn veroordeling van heden, reden om verdachte wel een deels voorwaardelijke straf met een langere proeftijd dan gebruikelijk op te leggen, zodat hij nog drie jaar een stok achter de deur heeft.

7.Het beslag

7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan aangeefster [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair:feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 (zeven) maanden, waarvan 4 (vier) voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan aangeefster [slachtoffer] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een broek/legging (goednummer PL2000-2020308600-2272516).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 januari 2023.
Mrs. Janssen en Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
.