ECLI:NL:RBZWB:2023:3940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
02/115495-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roekeloosheid en rijden onder invloed van lachgas met fatale gevolgen

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 mei 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, geboren in 2000, reed met een snelheid van 139 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/u was, terwijl hij onder invloed van lachgas verkeerde. Dit leidde tot een ernstig ongeval waarbij een inzittende, [slachtoffer01], om het leven kwam en twee anderen, [slachtoffer02] en [slachtoffer03], zwaar lichamelijk letsel opliepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte voor 4 jaar de rijbevoegdheid ontzegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder autisme en een laag IQ, en de impact van het ongeval op zijn leven. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €15.565,35 aan de ouders van het slachtoffer en €33.881,50 aan de andere benadeelde partij. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/115495-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 2000 te [geboorteplaats01] ,
raadsman mr. B.P.A. van Beers, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ook zijn de vorderingen van de nabestaanden [benadeelde01] en [benadeelde02] (de ouders van het [slachtoffer01] ) behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: als bestuurder van een auto schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval, waardoor [slachtoffer01] is gedood en [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen;
feit 2: een auto heeft bestuurd, terwijl hij onder invloed was van lachgas.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primaire onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, in die zin dat het aan verdachte is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos met een auto te rijden. Verdachte heeft, terwijl het aannemelijk is dat hij onder invloed was van lachgas, de ter plaatse geldende maximum snelheid in ernstige mate overschreden. Hij had ook al voorafgaand aan het ongeval meerdere malen met hogere snelheden gereden dan de ter plaatse was toegestaan. Op de plaats van het ongeval, waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt, heeft hij 139 kilometer per uur gereden. Tevens heeft hij de ter plaatse geldende maatregelen op het wegdek genegeerd. Verdachte heeft vervolgens bij het naderen van een bocht zijn snelheid onvoldoende geminderd, waardoor hij niet in staat was de auto onder controle te houden. Hierdoor is de auto tegen een boom gebotst, is daarna in de lucht gaan roteren en uiteindelijk in het akkerland terecht gekomen. Door dit verkeersongeval is [slachtoffer01] overleden en hebben [slachtoffer02] en
[slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De officier van justitie acht ook bewezen dat verdachte onder invloed van lachgas heeft gereden (feit 2).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de omstandigheid dat het verkeersongeval mede is veroorzaakt doordat verdachte onder invloed zou zijn geweest van lachgas (feit 1). Er kan niet worden bewezen dat hij onder invloed was, en zo ja, in welke mate het lachgas invloed heeft gehad op het rijgedrag van verdachte.
Daarnaast bepleit de verdediging onder feit 1 vrijspraak van het door verdachte over een langere afstand met hogere snelheden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheden rijden, omdat hier geen objectief bewijs voor is.
Vrijspraak dient eveneens te volgen voor de aan verdachte ten laste gelegde zwaarste vorm van schuld aan het ongeval (roekeloosheid), omdat er geen sprake is geweest van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en het opzet van verdachte daar ook niet op was gericht. Om redenen als hiervoor aangegeven, dient verdachte eveneens vrijgesproken te worden van feit 2, het rijden onder invloed.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II van dit vonnis opgenomen.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 1 mei 2022 rond 03:57 uur een eenzijdig verkeersongeluk heeft plaatsgevonden op de Standdaarbuitensedijk. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. Ter hoogte van de plaats van het ongeval is er vanuit de rijrichting Standdaarbuiten naar Oudenbosch een flauwe bocht naar links. In die bocht is op het wegdek een snelheidsremmende en signalerende maatregel aangebracht, een zogeheten verhoogd pianoklavier. Er was geen wegverlichting. Tijdens het ongeval was het nacht, vochtig en mistig. Verdachte reed als bestuurder in een auto over de dijk met [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] als inzittenden. Uit het forensisch onderzoek blijkt dat verdachte vlak voor de flauwe bocht 136 kilometer per uur heeft gereden en scherp naar links heeft gestuurd. Hierbij zijn de veiligheidssystemen ABS en EPS in werking getreden. De auto is vervolgens ter hoogte van de bocht en het verhoogd pianoklavier met een snelheid van 90 kilometer per uur tegen een boom in de rechterberm gebotst, waarna de auto een greppelwal heeft geraakt en vervolgens is losgekomen van de grond en in de lengteas is geroteerd. De auto kwam uiteindelijk op het dak in een akkerland terecht. Door dit verkeersongeval is [slachtoffer01] overleden en hebben [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Onder invloed van lachgas
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte tijdens het besturen van de auto lachgas heeft gebruikt. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het gebruik van lachgas van invloed is geweest op de rijvaardigheid van verdachte. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft rond 02:30 met de auto [slachtoffer01] en [slachtoffer02] in Breda opgehaald. Zij zijn daarna naar Etten-Leur gereden en hebben daar lachgas gekocht. Vervolgens zijn zij naar Roosendaal gereden om [slachtoffer03] op te halen. [slachtoffer02] en [slachtoffer03] hebben verklaard dat er de hele weg constant lachgas is gebruikt. Wanneer een lachgasballon op was, werd deze direct door de bijrijder opnieuw gevuld. Vlak voor het ongeval is er nog een sanitaire stop geweest en zijn [slachtoffer01] en [slachtoffer03] van plaats in de auto gewisseld. Ook na deze stop is er weer lachgas gebruikt, ook door verdachte. Op zitting heeft verdachte verklaard dat hij voor de sanitaire stop zeven tot acht lachgasballonnen heeft gebruikt. Het ongeluk heeft rond 03:57 uur plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte na het ophalen van de lachgastank tot aan het ongeluk ongeveer één uur als bestuurder heeft rondgereden en daarbij steeds lachgas heeft gebruikt. Anders dan verdachte heeft verklaard volgt uit het dossier dat verdachte tijdens het rijden lachgas heeft gebruikt. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van lachgas de rijvaardigheid negatief beïnvloedt. Uit algemeen toegankelijke bronnen, zoals de website van het Trimbosinstituut, kan worden vastgesteld dat de effecten van lachgas onder andere kunnen zijn: een euforische stemming, auditieve en visuele hallucinaties en lachen. Ook een verminderd reactievermogen, duizeligheid en wazig zien zijn effecten van lachgas. Lachgas wordt gebruikt om in een min of meer benevelde toestand te raken. Een toestand waarvan logischerwijs een sterk negatief effect op de rijvaardigheid uitgaat. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij bekend is met de effecten van lachgas en dat hij weet dat lachgas invloed heeft op het besturen van een auto.
De effecten van lachgas zijn weliswaar kortdurend, maar de effecten houden langer aan bij het gebruik van meerdere ballonnen achter elkaar. Tot die effecten behoort dus een verminderd reactievermogen en daarmee een verminderde rijvaardigheid. Over het algemeen wordt gesteld dat enige tijd gewacht moet worden tot een persoon die lachgas heeft gebruikt weer in staat is om te rijden. Verdachte heeft volgens de getuigen tijdens het rijden ongeveer gedurende één uur steeds ballonnen met lachgas gebruikt, waardoor de effecten van het lachgas zijn opgestapeld en dus langer duren. Dit heeft daardoor ook een groter effect op de rijvaardigheid. Daar komt bij dat uit de verklaringen van de getuigen volgt dat verdachte ook kort voor het ongeval nog lachgas heeft gebruikt.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder invloed van lachgas heeft gereden en dat het gebruik van lachgas zijn rijvaardigheid heeft verminderd.
Aan zijn schuld te wijten
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Verdachte heeft met een veel te hoge snelheid dan ter plaatse was toegestaan gereden, daarbij een signaal op het wegdek genegeerd, waardoor hij de bocht naar links niet kon maken en tegen een boom is gebotst. Gelet op deze gedragingen van verdachte en het feit dat verdachte de auto heeft bestuurd onder invloed van lachgas, stelt de rechtbank vast dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is.
De rechtbank merkt op dat in de tenlastelegging is opgenomen dat de auto tegen de boom is gebotst en dat daardoor [slachtoffer01] is overleden en [slachtoffer02] en [slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. In de tenlastelegging is niet de volledige toedracht van het ongeval opgenomen, zoals hiervoor is aangegeven. Het feit dat de auto nadat deze tegen de boom was gebotst, in botsing is gekomen met een greppelwal en op het dak in het akkerland terecht is gekomen is niet opgenomen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er voldoende causaal verband bestaat tussen de botsing tegen de boom en de ingetreden ernstige gevolgen daarvan. De botsing met hoge snelheid tegen de boom heeft immers geleid tot het met hoge snelheid raken van de greppelwal, waarna de auto op het dak is beland. Overigens is het verloop van het ongeval ook niet tussen partijen in geschil.
Vervolgens dient de rechtbank de mate van schuld vast te stellen. De vastgestelde schuld aan een ongeval kan, in juridische zin, bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, waarbij roekeloosheid geldt als zwaarste vorm van schuld. De rechtbank zal eerst beoordelen of de schuld die verdachte heeft aan het ongeval is aan te merken als roekeloosheid.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW, bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich opzettelijk in het verkeer zodanig gedragen dat de verkeersregels ernstig worden geschonden, als daarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Er is een twaalftal gedragingen uitdrukkelijk, maar niet limitatief, benoemd als voorbeeld van het schenden van de verkeersregels die tot overtreding van dit artikel kunnen leiden.
Artikel 5a WVW
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met de hiervoor vastgestelde verkeersgedragingen die hebben geleid tot het ongeval a) de verkeersregels heeft geschonden, b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
De verkeersregels
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte op de Standdaarbuitensedijk de maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden. Dit is een van de gedragingen die uitdrukkelijk is genoemd in artikel 5a WVW. Verdachte heeft echter niet alleen op de Standdaarbuitensedijk te hard gereden. De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte eerder in de nacht van 1 mei 2022 over een langere afstand en op meerdere wegen fors te hard heeft gereden. Verdachte heeft dus een verkeersregel, zoals bedoeld in artikel 5a WVW, meermalen geschonden.
In ernstige mate
Artikel 5a WVW ziet alleen op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte en alle omstandigheden van het geval. Een van deze omstandigheden is ook, op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW, de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW.
Verdachte heeft een zeer belangrijke verkeersregel - namelijk het overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid - meermalen geschonden, terwijl hij onder invloed was van lachgas. Daar komt nog bij dat het ten tijde van het ongeval donker en mistig was en er op de Standdaarbuitensedijk geen wegverlichting was. Daarop had verdachte zijn verkeersgedrag, door het minderen van de snelheid, moeten aanpassen. Voorgaande in samenhang bezien maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid in dit geval niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Dat geldt ook voor het lachgasgebruik door verdachte. Verdachte was op de hoogte van de effecten van lachgas en wist ook dat het gebruik van lachgas invloed zou hebben op zijn rijgedrag. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte opzettelijk in ernstige mate de verkeersregels heeft geschonden.
gevaar te duchten
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat op de weg door het vertonen van het hiervoor beschreven rijgedrag. Dat die situatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan, blijkt uit het feit dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij een slachtoffer is overleden en twee slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank was door het handelen van verdachte gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
Conclusie
Voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte de zwaarste vorm van schuld aan het ongeval, namelijk roekeloosheid. De rechtbank acht daarmee het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen onder feit 1 en is daarom van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte onder invloed van lachgas een auto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat lachgas de rijvaardigheid kon verminderen en dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht. Er is sprake van eendaadse samenloop met feit 1.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachteop 1 mei 2022 te Oud Gastel en op meerdere plaatsen in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Standdaarbuitensedijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, terwijl hij, verdachte, onder invloed van lachgas verkeerde,
- met die personenauto over een langere afstand over de snelweg en andere wegen met aanzienlijk hogere snelheden gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheden en vervolgens
- met een hogere snelheid dan op de Standdaarbuitensedijk voor personenauto’s toegestane maximumsnelheid van 60 kilometer per uur gereden (te weten ongeveer rond 139 km per uur) en
- onvoldoende zijn snelheid geminderd bij het naderen van een pianoklavier en het bochtverloop , waardoor hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen een boom is aangereden, door welk verkeersongeval een ander, te weten [slachtoffer01] werd gedood en door welk verkeersongeval aan [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel, te weten: twee gebroken ruggenwervels en een gescheurde milt en een gescheurde nier en een dubbele beenbreuk in het linker bovenbeen en een klaplong en verwondingen op het gezicht en een diepe snee in de wang (met hechtingen) en door welk verkeersongeval aan [slachtoffer03] zwaar lichamelijk letsel, te weten: een gebroken linker bovenarm en een gebroken linker enkel en een gebroken rechter voet, zulks terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij de bij de wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl verdachte verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste lid, WVW 1994;
2
op 1 mei 2022, te Oud Gastel, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), dit motorrijtuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten lachgas, waarvan hij wist, dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen en dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee jaar en zes maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Ook vordert zij oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het ongeval was verdachte 22 jaar. Ook is er gewezen op het feit dat verdachte lijdt aan autisme, dat hij functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en dat hij hulp nodig heeft bij praktische zaken. Daarnaast heeft het ongeval en de daarna geuite bedreigingen richting hem en zijn ouders een grote impact op zijn leven gehad. Verdachte heeft veel spijt van wat er is gebeurd door zijn handelen en de gevolgen die dat heeft gehad voor de slachtoffers en de nabestaanden. Gelet op het voorgaande verzoekt de verdediging om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een forse taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Midden in de nacht van 1 mei 2022 heeft verdachte een Volkswagen GTI bij een vriend opgehaald. Met die auto is hij eerst [slachtoffer01] en [slachtoffer02] gaan ophalen. Met z’n drieën zijn zij lachgas gaan kopen, waarna zij ook [slachtoffer03] hebben opgehaald. Hierna volgde een dollemansrit. Verdachte reed op meerdere wegen veel harder dan de toegestane maximumsnelheid en gebruikte tijdens het besturen van de auto hem door de bijrijder aangereikte lachgasballonnen. Ook de andere inzittenden van de auto gebruikten lachgasballonnen. Op de Standdaarbuitensedijk ging het uiteindelijk verschrikkelijk mis. Verdachte reed op die dijk 136 kilometer per uur - terwijl daar 60 kilometer per uur is toegestaan - en hield hierdoor de flauwe bocht naar links niet en is met 90 kilometer per uur tegen een boom gebotst. Na deze botsing is de auto tegen een greppelwal gereden, los van de grond gekomen en is in de lucht geroteerd. Hierna belandde de auto op het dak in het akkerland.
Door het roekeloze rijgedrag van verdachte is [slachtoffer01] , die op dat moment pas zeventien jaar oud was, overleden. Het daarmee veroorzaakte leed voor de nabestaanden is zeer ingrijpend en onherstelbaar. Dat het fatale gevolg van het ongeval de levens van de nabestaanden volledig op de kop heeft gezet, blijkt uit de verklaringen die op zitting namens de ouders van [slachtoffer01] zijn voorgelezen. Zij moeten hun enige zoon voor altijd missen en zij ervaren dagelijks verdriet en woede daarover.
[slachtoffer02] en [slachtoffer03] hebben door het ongeluk zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij ondervinden nog iedere dag de gevolgen van het ongeval en hebben dit duidelijk op zitting uitgelegd. Zo heeft [slachtoffer02] nog steeds last van haar rug en been, kan zij zich niet concentreren en heeft zij paniekaanvallen. EMDR therapie heeft niet geholpen en daarom is [slachtoffer02] begonnen met een revalidatietraject. [slachtoffer03] heeft nog steeds veel pijn en lang lopen of staan lukt niet. Ze is opnieuw geopereerd en heeft EMDR therapie gehad.
Hoewel verdachte als bestuurder hoofdverantwoordelijk is voor het roekeloze rijgedrag, kan de rechtbank haar ogen niet sluiten voor de sfeer die die bewuste nacht in de auto aanwezig was. Uit het filmpje dat tijdens de rit is gemaakt in de auto blijkt van een uitgelaten sfeer in de auto. Uit het dossier volgt dat er hard werd rondgereden, waarbij geen van de inzittenden een gordel om had en iedereen lachgas gebruikte. Er werd door niemand iets gezegd over het rijgedrag van verdachte en dat hij tijdens het rijden ook lachgas gebruikte. De lachgasballonnen werden zelfs aan verdachte aan gegeven. De rechtbank weegt deze dynamiek tussen de personen in de auto in strafverminderende zin mee.
Persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden
Uit het reclasseringsrapport van 11 mei 2023 blijkt dat verdachte autisme en een laag IQ heeft en gemakkelijk beïnvloedbaar is. Hij woont inmiddels zelfstandig, is werkloos en heeft geen dagbesteding. De kans op recidive schat de reclassering in als gemiddeld tot hoog. Verdachte heeft hulp nodig, maar mijdt de zorg. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
De rechtbank heeft op de zitting gemerkt dat verdachte moeite heeft met het uiten van zijn gevoelens en om daarbij de juiste woorden te vinden. Verdachte heeft wel aangegeven dat hij hulp nodig heeft, omdat hij een trauma heeft door het ongeval. De rechtbank is er van overtuigd dat het ongeval grote impact heeft gehad op verdachte. Verdachte is immers zelf ook door de gevolgen van het ongeval getroffen. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen en is niet alleen een vriend verloren, maar moet ook leven met de wetenschap dat dit zijn schuld is.
Verder houdt de rechtbank ook in strafmatigende zin rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij niet eerder is veroordeeld voor het overtreden van verkeersregels.
Toepassing van het adolescentenstrafrecht?
De raadsman heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het ongeval 22 jaar oud was. In beginsel is dan het volwassenstrafrecht op hem van toepassing. Met de reclassering ziet de rechtbank geen gronden om over te gaan tot de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Uit het rapport van de reclassering van 11 mei 2023 blijkt dat verdachte tot nu toe weinig ontvankelijk was voor sociale, emotionele of praktische ondersteuning of beïnvloeding door volwassenen. Hij sloeg professionele hulp juist af. Verder woont verdachte zelfstandig en hoeft hij geen opleiding meer af te ronden. De hulp die verdachte nodig heeft is niet gericht op zijn gezin, maar op hem als individu. Er is dan ook niet gebleken dat pedagogische beïnvloeding bij verdachte mogelijk of noodzakelijk is. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.
Op te leggen straffen
Gelet op de aard en de ernst van de feiten en de straffen die hiervoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een gevangenisstraf kan worden volstaan. Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden ziet de rechtbank wel reden om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Nu verdachte tot nu toe zorg mijdt, is ook een aanzienlijke stok achter de deur noodzakelijk, zodat verdachte aan de slag moet gaan met de hulp van de reclassering.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Aan de voorwaardelijke straf worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden.
Daarnaast is oplegging van een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen passend om enerzijds recht te doen aan de ernst van de feiten en anderzijds de veiligheid van overige verkeersdeelnemers voor een langere periode te beschermen. Ook acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte, vanwege zijn nog jeugdige leeftijd, blijft nadenken over zijn rijgedrag en niet opnieuw onverantwoord gaat rijden. Daarom wordt als stok achter de deur de ontzegging deels voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank acht een ontzegging van de rijbevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De benadeelde partij [benadeelde01]
De benadeelde partij vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 20.565,35, bestaande uit € 565,35 aan materiële schade en € 20.000,00 aan affectieschade. Ook vordert de benadeelde partij een bedrag van € 1.600,00 aan proceskosten.
Materiële schade
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze post is niet betwist door de verdediging en is voldoende onderbouwd. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Affectieschade
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. De rechtbank benadrukt dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van naasten. De kring van gerechtigden die zonder meer aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade is in het Besluit vergoeding affectieschade uitdrukkelijk beperkt tot (pleeg/stief)ouders en - kinderen, echtgenoten en geregistreerd partners.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, zijnde de moeder van [slachtoffer01] , tot de kring van gerechtigden behoort. De benadeelde heeft bij haar vordering aansluiting gezocht bij het in het Besluit vergoeding affectieschade vermeld bedrag. Ten aanzien van dit bedrag heeft de verdediging bepleit dat deze, op grond van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dient te worden gematigd, omdat [slachtoffer01] in de auto geen gordel om had. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op basis van het forensisch onderzoek staat vast dat [slachtoffer01] in de auto inderdaad geen veiligheidsgordel om had. Het is een wettelijke verplichting voor iedereen die in de auto stapt om een gordel te dragen. Deze verplichting bestaat, omdat het dragen van een gordel de kans op ernstig letsel bij een ongeluk vermindert. Door niet te voldoen aan deze verplichting wordt er een risico genomen dat de schade aanzienlijk groter zal zijn dan in het geval dat er wel een gordel wordt gedragen. De rechtbank acht het daarom niet onaannemelijk dat het letsel bij [slachtoffer01] minder ernstig had kunnen zijn als hij wel een gordel had gedragen. De rechtbank zal daarom het bedrag aan affectieschade bepalen op
€ 15.000,00 en wijst dit bedrag toe. Voor het overige gevorderde wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 15.565,35) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 mei 2022. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Proceskosten
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de proceskosten niet heeft onderbouwd. De rechtbank zal daarom zoals gebruikelijk, aansluiting zoeken bij het in Nederlandse civiele procedures voor kosten van rechtsbijstand gebruikelijke liquidatietarief voor kantonzaken. De gevorderde proceskosten zullen worden begroot aan de hand van het toepasselijke liquidatietarief van € 396,00 x twee punten in verband met het opstellen van het schadevergoedingsformulier en het bijwonen van de zitting. De rechtbank wijst daarom
€ 792,00 toe en zal het overige gevorderde afwijzen.
7.2
De benadeelde partij [benadeelde02]
De benadeelde partij [benadeelde02] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van € 46.950,74, bestaande uit € 20.000,00 aan affectieschade, € 18.881,50 aan kosten voor de lijkbezorging en € 7.500,00 aan shockschade.
Affectieschade
De rechtbank verwijst naar wat zij hiervoor heeft overwogen over affectieschade onder 7.1 en zal een bedrag van € 15.000,00 toewijzen. De benadeelde partij wordt voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Kosten lijkbezorging
Het eigen risico van de uitvaartverzekering, een grafzerk en een beeld ter nagedachtenis
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schade ten aanzien van het eigen risico van de uitvaartverzekering, een grafzerk en een beeld ter nagedachtenis is door de verdediging niet betwist. Deze schade is ook voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen.
De afscheidsceremonie en de bijeenkomst na de crematie
Ten aanzien van de kosten van de afscheidsceremonie en de bijeenkomst na de crematie heeft de verdediging bepleit dat deze kosten dienen te worden gematigd, omdat de kosten voor het vuurwerk en de spandoeken niet in rechtstreeks verband staan met de crematie. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Artikel 6:108 BW biedt aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van de kosten van lijkbezorging. De gemaakte kosten voor de uitvaart moeten in redelijkheid zijn gemaakt in het licht van de omstandigheden waarin de overledene leefde. Tot die kosten behoren niet alleen de kosten in verband met de praktische begrafenis- of crematiehandelingen en de daarbij behorende formaliteiten. Ook meer ceremoniële kosten die zien op bijvoorbeeld rouwkaarten, een afscheidsceremonie, bloemen en een bijeenkomst met familie en vrienden maken daarvan deel uit. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde kosten, ook die van het vuurwerk en de spandoeken, in redelijkheid gemaakte kosten zijn die in een rechtstreeks verband staan tot de crematie van [slachtoffer01] . Deze kosten zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom toewijzen.
Shockschade
Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan vergoeding worden gevorderd van shockschade. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele shock teweeg is gebracht door het waarnemen van het feit, of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit deze emotionele shock dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade constateert de rechtbank dat de benadeelde partij zijn zoon in het mortuarium heeft gezien. Ook is de benadeelde partij naar de plaats van het ongeval gegaan. Hoewel het voor de rechtbank aannemelijk is dat de confrontatie met [slachtoffer01] en de plaats van het ongeval een emotionele schok teweeg hebben gebracht, ontbreekt een voldoende nadere onderbouwing van het geestelijk letsel. Uit de brief van de psycholoog van 16 mei 2023 blijkt dat de benadeelde partij sinds oktober 2022 therapie heeft gericht op stemmingsklachten en gecompliceerde rouw. De benadeelde partij vertoont sterke kenmerken van onverwerkt verdriet. De rechtbank leidt hieruit af dat de klachten klaarblijkelijk zijn veroorzaakt door het overlijden van [slachtoffer01] . De rechtbank kan op basis hiervan echter niet vaststellen of er ook een rechtstreeks verband is tussen deze klachten en de confrontatie met [slachtoffer01] na het ongeval en de plaats van het ongeval. Dat laatste is voor een toewijzing van shockschade noodzakelijk. Het aan de benadeelde partij bieden van de mogelijkheid dit nog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de toegewezen schade (in totaal € 33.881,50) de wettelijke rente toewijzen, gerekend vanaf 1 mei 2022. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloop van
feit 1:overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld
bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander
wordt gedood en waardoor aan een ander lichamelijk letsel wordt
toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een
krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft
overschreden en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van deze wet;
en
feit 2:overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Langendijk 34 in Breda, nadat een telefonische afspraak via het telefoonnummer 088-8041508 is gemaakt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor in Breda of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Het onderzoek en de behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [benadeelde01]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 15.565,35, waarvan
€ 565,35 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde01] (feit 1) € 15.565,35 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 112 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Proceskosten
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 792,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
Benadeelde partij [benadeelde02]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde02] van
€ 33.881,50, waarvan € 18.881,50 aan materiële schade en € 15.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde02] (feit 1) € 33.881,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 204 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. van der Linden, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juni 2023.
Mr. Dekker en mr. Hoekstra zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.