ECLI:NL:RBZWB:2023:3933

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
02-106860-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van gevaarzetting in verkeerszaak met letsel

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 juni 2021 in Tilburg. De verdachte, die met een bromfiets reed, werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, wat resulteerde in zwaar letsel voor een andere verkeersdeelnemer, [slachtoffer01]. Tijdens de zitting op 25 mei 2023 heeft de officier van justitie, mr. L. den Braber, betoogd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat er onvoldoende bewijs was voor de snelheidsovertreding en dat de verdachte vrijgesproken diende te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet op het fietspad had mogen rijden met zijn bromfiets en dat hij mogelijk te hard heeft gereden. Echter, het forensisch onderzoek kon niet bevestigen dat de verdachte harder reed dan toegestaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid, wat leidde tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan gevaarzetting conform artikel 5 van de Wegenverkeerswet, omdat hij met een hogere snelheid reed dan ter plaatse verantwoord was.

De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en blanco strafblad. De rechtbank benadrukte dat het letsel van [slachtoffer01] blijvende gevolgen heeft, maar dat de verdachte ook blijk heeft gegeven van medeleven en openheid voor contact met het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-106860-22
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1999 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer01] (hierna [slachtoffer01] ) zwaar letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte door zijn rijgedrag gevaar heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, door aanmerkelijke mate onoplettend en onvoorzichtig te rijden, waardoor [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Hij heeft met zijn bromfiets niet voldoende rechts gehouden en te hard gereden, in ieder geval met een snelheid die hoger was dan ter plaatse geboden, op een fietspad waar hij niet mocht rijden met dat voertuig. Zij baseert zich daarbij met name op het forensisch onderzoek en de eigen verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het, door in aanmerkelijke mate onvoorzichtig te rijden, veroorzaken van een verkeersongeval, zoals primair ten laste is gelegd. Niet betwist wordt dat het verdachte niet was toegestaan om met zijn bromfiets op het fietspad te rijden. Ten aanzien van de gestelde snelheidsovertreding blijkt echter uit het forensisch onderzoek dat niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van een overschrijding van de toegestane snelheid. Hetgeen verdachte zelf over zijn snelheid heeft verklaard is slechts een schatting, zijn snelheidsmeter functioneerde niet. Nu geen sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Wel kan worden bewezen verklaard dat sprake was van gevaarzetting conform artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna WVW), zoals subsidiair tenlastegelegd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat op 8 juni 2021 in Tilburg op het fietspad, parallel gelegen aan de Heereveldendreef , ongeveer ter hoogte van de kruising met de Genderingenlaan een botsing heeft plaatsgevonden tussen verdachte, rijdend op een bromfiets, en [slachtoffer01] die op dat moment op een snorfiets reed. Ook kan worden vastgesteld dat verdachte niet op dat fietspad had mogen rijden met een bromfiets. Dit wordt door de verdediging ook niet betwist.
Ter hoogte van de plek waar de botsing heeft plaatsgevonden was sprake van kruisend verkeer. Door verdachte en de getuigen [getuige01] en [getuige02] is verklaard dat kort voor het ongeval een busje het fietspad overstak. Volgens verdachte was daar, direct nadat het busje het fietspad was gepasseerd, opeens [slachtoffer01] op diens snorfiets. Hij had [slachtoffer01] van tevoren niet gezien. Er ontstond een frontale botsing waarbij [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel opliep.
Vrijspraak artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 van de Wegenverkeerswet is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als zwaarste vorm van schuld.
Op grond van het forensisch onderzoek kan vastgesteld worden dat verdachte zich in elk geval op het moment van de botsing op de verkeerde weghelft van het fietspad bevond. Nu deze gedraging niet in de tenlastelegging is opgenomen kan dit aspect geen rol spelen bij het vaststellen van de mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en zal de rechtbank dit buiten beschouwing laten.
Daarnaast geldt dat de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting met onvoldoende zekerheid kan vaststellen dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse was toegestaan. Het forensisch onderzoek heeft dit niet uitgewezen en de enkele (wisselende) inschatting van zijn snelheid door verdachte vormt hiervoor onvoldoende basis.
Nu harder rijden dan toegestaan niet kan worden vastgesteld, kan de rechtbank ook niet vaststellen dat gevaarzetting plaatsvond doordat verdachte op het fietspad reed met een bromfiets, terwijl dit voor bromfietsers niet was toegestaan. Dit is wel een verkeersovertreding maar kan niet als een op zichzelf staande gevaar zettende gedraging worden aangemerkt.
Op basis van de toedracht van het ongeval is de rechtbank wel van oordeel dat verdachte, in een situatie waarbij het fietspad door de aanwezigheid van een busje kennelijk niet goed te overzien was, gereden heeft met een snelheid die hoger was dan ter plaatse verantwoord was. Hij heeft immers zijn bromfiets niet tijdig tot stilstand weten te brengen. Het voor de situatie ter plaatse te hard rijden is naar het oordeel van de rechtbank als onvoorzichtig verkeersgedrag te bestempelen.
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit moet echter sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Onder de gegeven omstandigheden kan die aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangenomen.
Nu daarmee niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van schuld in de zin van artikel 6 WVW, wordt verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken.
Bewezenverklaring artikel 5 WVW
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar werd veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse verantwoord was. Hierdoor heeft verdachte gevaar veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Verdachte is in aanrijding gekomen met een snorfiets waar [slachtoffer01] op reed, waarbij [slachtoffer01] zwaar gewond is geraakt. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 8 juni 2021 te Tilburg, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende op de weg, te weten op het fietspad, zich zodanig heeft gedragen dat door zijn gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt, immers heeft hij, verdachte, gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen taakstraf voor de duur van 80 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna OBM) voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat volstaan kan worden met een taakstraf en eventueel een geheel voorwaardelijke OBM.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 8 juni 2021 gevaar zettend gedrag vertoond door met een snelheid te rijden die onverantwoord was voor de ter plaatse geldende situatie. Hiermee heeft hij bijgedragen aan het ontstaan van een botsing waardoor [slachtoffer01] zware verwondingen heeft opgelopen. Op grond van het dossier en de zitting is gebleken dat het letsel blijvend is en een hevige impact heeft op het leven van [slachtoffer01] en zijn naasten.
De rechtbank is van oordeel dat in het voordeel van verdachte pleit dat hij heeft laten weten open te staan voor contact met [slachtoffer01] . De rechtbank heeft geen twijfel over de oprechtheid van het medeleven van verdachte.
De rechtbank weegt ook mee dat verdachte een blanco strafblad heeft, nog jong is en dat het ongeval bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft nu werk waarvoor zijn rijbewijs onmisbaar is.
Nu verdachte enkel het veroorzaken van gevaar op de weg kan worden verweten, acht de rechtbank een taakstraf van 40 uren passend. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke OBM van 4 maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren. Hierbij is tevens acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 dagen;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Hoekstra, voorzitter, mr. R.J.H. van der Linden en mr. M.A.E. Dekker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juni 2023.
Mr. M.A.E. Dekker is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.