ECLI:NL:RBZWB:2023:3930
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de daaruit voortvloeiende aanslagen onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 587.000 per 1 januari 2020. Deze waardevaststelling leidde tot aanslagen in de onroerendezaakbelastingen (OZB) en watersysteemheffingen voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde op € 515.000 moest worden vastgesteld.
De rechtbank heeft op 10 mei 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van € 587.000 juist is. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en dat de belanghebbende de door hem gestelde waarde van € 515.000 niet aannemelijk heeft gemaakt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 550.000.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de WOZ-waarde en de aanslag OZB dienovereenkomstig. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 49 aan de belanghebbende vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.