ECLI:NL:RBZWB:2023:393

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
02/021338-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op een cafetaria met dreiging van geweld, beroep op vrijwillige terugtred verworpen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023, is de verdachte beschuldigd van poging tot overval op een cafetaria. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 12 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte heeft op 23 januari 2022 de cafetaria binnengegaan en gedreigd met geweld om geld te verkrijgen, waarbij hij deed alsof hij een vuurwapen bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen en aangevers de poging tot overval wettig en overtuigend bewezen maakten. De verdediging voerde aan dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden, maar de rechtbank verwierp dit beroep, omdat de verdachte niet uit eigen wil was weggegaan, maar was gevlucht na de reactie van de aangever.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de slachtoffers en de stabiliteit in het leven van de verdachte, die de afgelopen jaren een stabiel leven heeft geleid. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/021338-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. K.C.A.M. Oomen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 januari 2023, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot een overval op een cafetaria voor geld waarbij hij heeft gedreigd te zullen schieten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan hem tenlastegelegde en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, aangezien het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling bij verdachte ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Uit de twee aangiftes en de getuigenverklaringen van de twee werknemers blijkt dat verdachte op 23 januari 2022 [cafetaria] binnen is gegaan. Hij heeft daar vervolgens geroepen om geld, dat hij zou schieten en dat het een overval was. Ook heeft hij daarbij gedaan alsof hij een vuurwapen bij zich droeg.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad de cafetaria binnen is gegaan, “geld, geld” heeft geroepen, maar vervolgens meteen naar buiten is gegaan. Het was volgens hem maar een grap.
De rechtbank stelt vast dat de door beide aangevers en beide werknemers afgelegde verklaringen elkaar ondersteunen. Uit hun verklaringen blijkt dat het handelen van verdachte, zoals hiervoor is weergegeven, op de aanwezigen in de cafetaria daadwerkelijk is overgekomen als een overval. Het was voor hen op geen enkele wijze duidelijk dat sprake zou zijn van een grap. Het handelen van verdachte was naar de uiterlijke verschijningsvorm ook gericht op het plegen van een overval.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot een overval op [cafetaria] , zoals ten laste is gelegd. De rechtbank acht hierbij bewezen dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde woorden heeft geuit en dat hij heeft doen voorkomen dat hij een vuurwapen in zijn jaszak had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 23 januari 2022 te Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van enig geldbedrag, dat geheel aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toebehoorde
- zich in [cafetaria] heeft begeven, en
- ( aldaar) die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft toegevoegd 'Ik wil geld, geld anders ga
ik schieten, ik schiet, schiet, schiet, geef geld, geld', en 'Geld, overval, overval',
en
- die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft doen voorkomen dat hij, verdachte, een
vuurwapen in zijn jaszak had,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betoogt dat verdachte vrijwillig is teruggetreden als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Het niet voltooien van de overval is het gevolg geweest van een spontaan, door verdachte zelf genomen besluit. Dit blijkt al uit zijn verklaring bij de politie. Verdachte geeft aan naar binnen te zijn gegaan, “geld, geld” te hebben geroepen en weg te zijn gegaan. Hij is in zijn beleving bij de cafetaria naar binnen gegaan en wist zelf ook niet wat hij deed. Hij is toen zelf uit vrije wil weggegaan. Het criterium bij vrijwillige terugtred is dat bedoelde omstandigheden aannemelijk moeten zijn geworden. Dat kunnen we alleen afleiden uit de verklaringen van verdachte zelf. Hij is altijd oprecht en eerlijk geweest en heeft overal antwoord op gegeven. Ook volgens de reclassering is de persoon van verdachte alleen maar open. Verdachte moet, nu hij vrijwillig is teruggetreden, worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Vrijwillig terugtreden heeft slechts invloed op de strafbaarheid wanneer het delict nog niet is voltooid. Dat de voorgenomen overval niet is voltooid wil echter niet zeggen dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging, zoals in deze zaak het geval is, is doorgaans een zodanig optreden van verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Van een dergelijk optreden door verdachte is in het geheel niet gebleken. Het beroep op vrijwillige terugtred moet dan ook worden verworpen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien een verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of de gedragingen van een verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van een verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier het volgende vast. Verdachte is de cafetaria binnen gegaan, liep naar de keuken en riep met luide stem dat hij geld wilde en anders zou schieten. Verdachte ging met zijn hand naar de binnenkant van zijn jas alsof hij daar een pistool ging pakken. Aangever [slachtoffer 1] riep vervolgens dat verdachte weg moest gaan en dat hij verdachte kende, waarop verdachte rennend de cafetaria verliet.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte gevlucht, omdat aangever [slachtoffer 1] riep dat verdachte weg moest gaan en hij verdachte kende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het misdrijf slechts niet is voltooid ten gevolge van, niet van de wil van verdachte afhankelijke, omstandigheden. De rechtbank zal gelet hierop het beroep op vrijwillige terugtred verwerpen.
Er zijn voorts geen (andere) feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan een gedeelte van 175 dagen geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde toezicht door de reclassering gedurende de proeftijd. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 200 uur, bij niet dan wel niet volledige uitvoering te vervangen door 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij de strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis een jaar lang keurig heeft gedragen. Verdachte is goed bezig en heeft bij de reclassering ook aangegeven dit echt niet meer te zullen doen. De verdediging kan zich vinden in de gevorderde taakstraf en geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Een taakstraf kan verdachte uitvoeren en inpassen in zijn werkzaamheden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt verzocht maximaal voor drie dagen op te leggen. Verzocht wordt rekening te houden met de persoon van verdachte. Mogelijk is sprake van een licht verstandelijke beperking, maar dat is niet vastgesteld. Hij heeft een meewerkende houding getoond, zowel bij de politie als ter zitting, en heeft zijn spijt betuigd. Aan de door de reclassering geadviseerde gedragsinterventie wil verdachte zeker meewerken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd een cafetaria te overvallen. Hij heeft daarbij gedreigd te zullen schieten en gedaan alsof er een pistool in zijn jas zat. Dat dit bij de aanwezigen in de cafetaria hevige gevoelens van angst heeft veroorzaakt, blijkt duidelijk uit de verklaringen. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard heel erg geschrokken te zijn geweest en bang dat zij haar kinderen en kleinkinderen niet meer terug zou zien. Aangever [slachtoffer 1] is door het misdrijf schichtig en meer alert in de cafetaria geworden. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk ernstig feit daarvan langdurig psychische klachten kunnen ondervinden. Verder versterkt een poging tot overval als deze de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. Bij het voorgaande heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, te handelen zoals hij heeft gedaan.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder, maar niet recentelijk, is veroordeeld.
Ook slaat de rechtbank acht op het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt. Hieruit blijkt dat verdachte thans een stabiel leven leidt qua wonen, werk, financiën en relaties en geen klachten/problemen ervaart. Verdachte leidde op jonge leeftijd een onevenwichtig leven en raakte destijds dakloos, was soft-drugsverslaafd en haakte voortijdig af van school, maar dankzij zijn huidige werkgever leidt verdachte de afgelopen vijftien jaar een stabiel leven. Zijn werkgever biedt hem onderdak, dagbesteding, loon, hulp en (emotionele) steun. Verdachte beschouwt hem als een vader van wie hij op (im)materieel vlak wat afhankelijk is, maar van wie hij tevens de steun krijgt die hij nodig heeft om niet uit evenwicht te raken. Verdachte kan moeilijk met geld omgaan en zijn werkgever helpt hem de uitgaven te beperken. Wat betreft bekenden zou verdachte geen problemen ervaren. Uitgaande van zijn huidige verhaal zijn er geen problemen waaraan hij kan werken om zo recidive te voorkomen. Opvallend is dat hij voorafgaand aan het delict ongeveer tien jaar geen contact heeft gehad met politie en justitie. Weliswaar wekt verdachte de indruk geen hulp nodig te hebben, toch staat hij open voor een eventueel toezicht en een meldplicht bij een (verslaving)reclassering. Hoewel de stabiliteit van de huidige situatie bij de kermisexploitanten verdachte goed doet, zou de eigen autonomie van verdachte uitgebreid mogen worden. Hiertoe worden mogelijkheden gezien middels het volgen van een cognitieve vaardigheidstraining. Het volgen van deze vaardigheidstraining kan zijn zelfredzaamheid vergroten, waardoor hij minder risico's loopt in lastige situaties terecht te komen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het volgen van een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. Indien een taakstraf wordt opgelegd, worden er geen problemen gezien voor de uitvoerbaarheid daarvan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en het deelnemen aan een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, passend en geboden. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 200 uur op, te vervangen door 100 dagen hechtenis.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 176 (honderdzesenzeventig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich uiterlijk binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij de reclassering en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte gedurende de proeftijd actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, waarbij de reclassering bepaalt welke training het precies wordt en waarbij verdachte zich moet houden aan de afspraken en aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer/begeleider aan verdachte zullen worden gegeven;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 (honderd) dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. P. Kooijman en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven - van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 januari 2023.
Mrs. Janssen en Gillesse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.