ECLI:NL:RBZWB:2023:3925

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
02-278744-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige door buurman

In deze strafzaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn buurmeisje, dat op het moment van de feiten 15 en 16 jaar oud was. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte ontuchtige handelingen had gepleegd met het minderjarige slachtoffer, wat resulteerde in een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte meerdere keren met het slachtoffer had gezoend en haar borsten had betast. De verklaringen van het slachtoffer werden als betrouwbaar beschouwd, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor het betasten van de borsten. De rechtbank achtte de seksuele handelingen bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen van het slachtoffer mogelijk beïnvloed waren door haar ouders.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op, waarbij rekening werd gehouden met de impact van de feiten op het slachtoffer en haar gezin. De verdachte had misbruik gemaakt van het vertrouwen van het gezin van het slachtoffer, wat leidde tot ernstige emotionele schade. De rechtbank vond het zorgwekkend dat de verdachte de schuld voornamelijk buiten zichzelf leek te leggen en onvoldoende zelfreflectie toonde. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/278744-22
vonnis van de meervoudige kamer van 9 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1984 te [geboorteplaats01]
wonende te ( [postcode01] ) [plaats01] , [adres01]
raadsman: mr. B.C.M. Sprenger, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn [slachtoffer01] die toen 15 jaar oud was. Hij heeft meerdere keren met haar gezoend en haar borsten betast (feit 1). Deze seksuele handelingen werden voortgezet toen [slachtoffer01] 16 jaar oud was, terwijl zij aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd (feit 2).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat enkel kan worden bewezen dat verdachte meerdere keren met [slachtoffer01] heeft gezoend. Verdachte heeft dit immers bekend. Van het betasten van de borsten moet verdachte worden vrijgesproken wegens gebrek aan overtuigend bewijs. Verdachte ontkent dat dit is gebeurd en de verklaring van [slachtoffer01] is op dat onderdeel onvoldoende betrouwbaar, nu deze ingekleurd lijkt te zijn door haar ouders.
Verder moet bij beide feiten de pleegperiode worden ingekort. Voor feit 1 geldt dat de precieze datum van de eerste kus op de mond niet kan worden vastgesteld, zodat op basis van het in dubio pro reo beginsel moet worden uitgegaan van de periode 1 september 2021 tot en met 14 januari 2022. Voor feit 2 geldt dat [slachtoffer01] alleen in het weekend van 8 tot en met 10 april 2022 aan de zorg van verdachte was toevertrouwd en dat zij alleen op 9 april 2022 met elkaar hebben gezoend. De pleegperiode moet daarom worden ingekort tot één dag.
Bij feit 2 kan alleen [plaats02] als pleegplaats blijven staan, omdat de reizen naar Londen en Domburg hebben plaatsgevonden vóór de ten laste gelegde pleegperiode.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde pleegperiode meerdere keren heeft gezoend met de toen 15-jarige [slachtoffer01] en dat verdachte meerdere keren haar borsten heeft betast en daarin heeft geknepen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaringen die [slachtoffer01] heeft afgelegd bij de politie volledig betrouwbaar. Niet alleen verklaart [slachtoffer01] consistent en gedetailleerd over waar en hoe de seksuele handelingen plaatsvonden, maar ook is [slachtoffer01] vrijwel direct gaan verklaren nadat zij zoenend met verdachte was betrapt door de buurvrouw. Eén dag later vertelde [slachtoffer01] tegen haar begeleidster dat zij twee keer met verdachte had gezoend en dat het initiatief van verdachte kwam. De volgende dag ging zij opnieuw met haar begeleidster in gesprek. [slachtoffer01] durfde echter niet te vertellen wat er precies/nog meer was gebeurd en schreef daarom een brief die later door haar begeleidster en haar ouders werd gelezen. Daarin lazen zij dat het al vanaf de zomer van het voorgaande jaar gaande was,
dat verdachte en [slachtoffer01] meerdere keren hadden gezoend en dat hij meerdere keren aan haar borsten had gezeten. Zij verklaart vervolgens gelijkluidend bij de politie. De rechtbank leidt uit voormelde gang van zaken af dat [slachtoffer01] het lastig vond om te vertellen wat haar is overkomen en dat zij dit juist kleiner heeft willen maken in plaats van groter. Zo heeft [slachtoffer01] verklaard dat verdachte haar borsten heeft betast maar dat dit gebeurde onder haar shirt maar over haar hemd en dat van tongzoenen geen sprake is geweest. Van het aandikken van haar verklaringen lijkt dan ook geen sprake te zijn. Het dossier geeft voorts geen feitelijke aanknopingspunten voor de veronderstelling dat de verklaringen van [slachtoffer01] zijn ingekleurd door haar ouders. Gezien het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer01] authentiek, wat niet kan worden gezegd van de verklaringen van verdachte. Verdachte heeft er immers bewust voor gekozen om zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht te beroepen en uiteindelijk pas een verklaring af te leggen ná inzage in zijn strafdossier. Dit is verdachte zijn goed recht, maar het heeft wel tot gevolg dat de rechtbank er rekening mee houdt dat verdachte zijn verklaringen heeft kunnen afstemmen op de inhoud van het dossier.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verrichtte handelingen aan te merken als ontuchtig. De handelingen hebben immers een seksuele strekking gehad en zijn in strijd met de sociaal-ethische normen. Dit is ook niet betwist door de verdediging. De rechtbank stelt vast dat het contact tussen verdachte en [slachtoffer01] weliswaar vrijwillig was, maar dat tegelijkertijd sprake was van een groot leeftijdsverschil; verdachte was 37 jaar en [slachtoffer01] was 15 jaar. Ook was er in de opvatting van verdachte geen sprake van een affectieve relatie. Verdachte heeft immers zelf op zitting verklaard dat hij het niet heeft beoordeeld als een relatie en het ook nooit heeft willen uitbouwen naar een relatie.
De rechtbank volgt de verdediging in de stellingen omtrent de perioden die bewezen kunnen worden verklaard. Voor feit 1 acht de rechtbank enkel de periode van 1 september 2021 tot en met 14 januari 2022 bewezen.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1 zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen op basis van de bewijsmiddelen genoemd in bijlage II.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer01] alleen in het weekend van 8 tot en met 10 april 2022 aan de zorg/waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, omdat in dat weekend de ouders van [slachtoffer01] afwezig waren en verdachte en zijn echtgenote de zorg en het toezicht op zich hadden genomen en dat zij alleen op 9 april 2022 met elkaar hebben gezoend.
De pleegperiode moet daarom worden ingekort tot één dag.
Als pleegplaats kan alleen [plaats02] blijven staan, omdat de reizen naar Londen en Domburg hebben plaatsgevonden vóór de ten laste gelegde pleegperiode.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op meerdere tijdstippen, in de periode van 1 september 2021 tot en met 14 januari 2022 te [plaats02] en/of Domburg en/of Londen, met [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het kussen van voornoemde [slachtoffer01] en/of het betasten van en/of knijpen in haar borsten;
feit 2
op 9 april 2022 te [plaats02] ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 2006, door die [slachtoffer01] te kussen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een (voorwaardelijke) taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn [slachtoffer01] toen zij 15 en 16 jaar oud was. In een periode van ongeveer een half jaar heeft hij meerdere keren met haar gezoend en haar borsten betast. Door dit handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer01] en heeft hij haar normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat het plegen van ontuchtige handelingen ook langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van de slachtoffers. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij misbruik heeft gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen door het gezin van [slachtoffer01] . Jarenlang waren de twee gezinnen buren en vrienden van elkaar. Zij spraken elkaar dagelijks, kwamen vaak bij elkaar over de vloer en gingen samen op vakantie. De ouders van [slachtoffer01] waren in de veronderstelling dat hun kinderen veilig waren bij verdachte. Het tegendeel bleek waar te zijn. Dat het hele gezin van [slachtoffer01] veel verdriet heeft door toedoen van verdachte, is bij monde van hun raadsman duidelijk naar voren gebracht op zitting. “Jij hebt [slachtoffer01] een nog zwaardere rugzak gegeven. [slachtoffer01] en wij, de rest van het gezin, moeten opnieuw vertrouwen gaan ontdekken, want dat is bij ons alle 7 beschadigd”, aldus de ouders Van [slachtoffer01] .
Voor de rechtbank bestaat er geen twijfel dat verdachte wist van de kwetsbaarheid van [slachtoffer01] gezien het dagelijkse contact tussen de beide gezinnen, de wekelijkse aanwezigheid van de begeleidster van [slachtoffer01] bij het gezin thuis en de intieme gesprekken die verdachte naar eigen zeggen had met [slachtoffer01] . De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte wist dat [slachtoffer01] een kwetsbaar tienermeisje was vanwege haar sociaal-emotionele achterstand.
Verdachte had nooit mogen handelen zoals hij heeft gedaan. Klaarblijkelijk was hij zich ook welbewust van de laakbaarheid van zijn gedrag, maar is hij niettemin voortgegaan met het misbruik. Op zitting heeft verdachte immers verklaard dat hij op enig moment richting [slachtoffer01] heeft aangegeven dat het zo niet door kon gaan tussen hen waarna het grensoverschrijdende contact ook is gestopt, maar dat het contact na enkele weken toch weer verder ging.
Verder vindt de rechtbank het zorgwekkend dat verdachte de schuld overwegend buiten zichzelf lijkt te leggen.
Zo heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij een slachtoffer is van de situatie en dat [slachtoffer01] zich aan hem heeft opgedrongen. Op zitting heeft verdachte zeer terughoudend verklaard waarbij hij onder meer gezegd heeft dat het hem is overkomen. Verdachte geeft daarmee weinig blijk van zelfreflectie.
Bij het bepalen van de juiste strafmodaliteit houdt de rechtbank rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Verdachte heeft een blanco strafblad. Daarnaast heeft de rechtbank oog voor de impact van de feiten die maakten dat hij met zijn gezin heeft moeten verhuizen, mede vanwege dreigend gedrag van derden.
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat geen sprake is van een voortgezette handeling. Verdachte heeft steeds opnieuw de keuze gemaakt om seksuele handelingen met [slachtoffer01] te verrichten, waarbij steeds sprake was van geïsoleerde momenten.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 10.308,00, waarvan € 7.808,00 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De vordering is pas op zitting bekend geworden bij de procespartijen, zodat een gedegen voorbereiding en inhoudelijke bespreking niet mogelijk was.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij haar vordering wel tijdig en op correcte wijze heeft ingediend bij het Openbaar Ministerie, maar dat de vordering nadien niet verder is verspreid door het Openbaar Ministerie. Dit ondanks het gegeven dat actief navraag is gedaan door de rechtbank en de verdediging aan wie werd medegedeeld dat er geen vordering door het Openbaar Ministerie was ontvangen. De officier van justitie heeft de fouten van het Openbaar Ministerie ook ter zitting erkend en daarover zijn spijt uitgesproken. De rechtbank heeft na vluchtige kennisneming van de schriftelijke stukken van de benadeelde partij geoordeeld dat een zorgvuldige behandeling die recht doet aan ook de belangen van de verdediging binnen het tijdsbestek dat was uitgetrokken voor de zitting, niet mogelijk was en heeft geoordeeld dat aan een voortvarende afdoening van de strafzaak groter belang toekomt dan aan gelijktijdige behandeling van de vordering met de strafzaak.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.
De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 247 en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
feit 2:Ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.G.M. van der Weide, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 juni 2023.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.