4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer01]
Volgens [slachtoffer01] heeft verdachte haar verkracht. Verdachte erkent dat er geslachtsgemeenschap is geweest tussen hem en [slachtoffer01] , maar ontkent dat dit onder dwang heeft plaatsgevonden.
Uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring bewijsmateriaal aanwezig moet zijn dat voldoende steun biedt aan de belastende getuigenverklaring. Voordat de rechtbank echter kan toekomen aan de beantwoording van deze vraag, moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van [slachtoffer01] betrouwbaar is.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaringen van [slachtoffer01] op onderdelen consistent en authentiek overkomen, zoals haar verklaringen over de wijze waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat haar verklaringen ook verschillende inconsistenties bevatten alsmede enkele tegenstrijdigheden ten opzichte van overige informatie in het dossier.
Zo heeft zij tijdens het informatief gesprek zeden op 26 januari 2021 verklaard dat de man die haar heeft verkracht tenger is, ongeveer 1.63-1.65 meter lang is, een licht getinte huidskleur heeft en met een Nederlands/Marokkaans accent spreekt.
Dit heeft zij in haar studioverhoor op 2 maart 2021 bevestigd, met de aanvulling dat het gezicht van de man die haar heeft verkracht bruin is en dat zij hem nooit eerder heeft gezien.
Uit haar studioverhoor op 26 juli 2022 blijkt dat [slachtoffer01] aangeeft dat de man die haar heeft verkracht een kop groter is dan 1.70 meter, een beetje een hazengebit heeft en een Nederlands/Belgisch accent heeft.
Tijdens haar studioverhoor op 16 november 2022 heeft [slachtoffer01] verklaard dat zij de man die haar heeft verkracht wel eerder heeft gezien, toen hij twee jaar eerder een kastje bij haar had gebracht, dat hij een beetje fors is, iets langer is dan zij, blank is, dat zijn gebit niet netjes is en dat zij in haar eerdere verklaringen maar wat heeft gezegd en weet dat dat liegen is. Op 26 januari 2021 had zij een ‘koffiedate’ met ‘de man van het kastje’.
Uit Facebook Messenger-berichten tussen [slachtoffer01] en verdachte blijkt dat zij op die datum om 10.30 uur een ‘koffiedate’ bij [slachtoffer01] thuis zouden hebben.
Om 11.54 uur stuurt zij naar verdachte dat de koffie koud wordt, waaruit volgt dat zij dan nog steeds aan het wachten is op verdachte. De verkrachting zou volgens [slachtoffer01] tussen 11.00 en 12.00 uur hebben plaatsgevonden.
Bij de rechtbank roept dit de vraag op waarom [slachtoffer01] tijdens haar eerste gesprek met de politie op 26 januari 2021 niet meteen heeft verklaard over de ‘koffiedate’ en dat de man met wie zij een ‘koffiedate’ had de persoon is geweest die haar volgens haar heeft verkracht. Ook als zij niet wist dat de persoon van de ‘koffiedate’ dezelfde persoon is als de persoon die haar had verkracht, bevreemdt het dat zij in eerste instantie in het geheel niet heeft verklaard over de ‘koffiedate’ die zij vlak daarvoor had. Uit het bericht van 11.54 uur dat de koffie koud wordt, volgt immers dat zij verdachte nog steeds verwachtte voor hun afspraak. Zij deed weliswaar direct na het incident een melding van verkrachting, maar heeft ondanks de omstandigheid dat tussen de ‘koffiedate’ en de door [slachtoffer01] genoemde verkrachting hoogstens een half uur zat, een totaal ander signalement van de verdachte gegeven.
De rechtbank heeft gelet op de beperkingen van [slachtoffer01] begrip voor de soms onsamenhangende wijze waarop zij heeft verklaard, maar tegelijkertijd is de rechtbank op basis van de geconstateerde inconsistenties en tegenstrijdigheden van oordeel dat met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met haar verklaringen. Dit geldt met name ten aanzien van de vraag of de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Ook verdachte heeft op een inconsistente wijze verklaard over wat er is gebeurd, door zijn verklaringen meerdere keren aan te passen na confrontatie met de onderzoeksresultaten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er tussen verdachte en [slachtoffer01] is gebeurd. De verklaringen van [slachtoffer01] en verdachte staan ten aanzien van de dwang lijnrecht tegenover elkaar en daarbij geldt dat de verklaringen van [slachtoffer01] en verdachte de nodige vragen oproepen. Er zijn geen directe getuigen en daarnaast ontbreekt ander solide bewijs om wettig en overtuigend te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er sprake is van de primair ten laste gelegde verkrachting. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het forensisch onderzoek vast dat het DNA van verdachte is aangetroffen aan de voorzijde van de broeksband van de joggingbroek van [slachtoffer02] en aan de binnenzijde van de voorkant van de legging van [slachtoffer02] ter hoogte van het kruis.
Alternatief scenario
Door de verdediging is het alternatieve scenario geschetst, inhoudende dat het DNA van verdachte is verplaatst. Het is volgens haar mogelijk dat er op de buitenkant van de joggingbroek van [slachtoffer02] DNA van verdachte terecht is gekomen toen hij haar opving om te voorkomen dat zij zou vallen. Tijdens het uittrekken van beide broeken tegelijkertijd door [slachtoffer02] kan dit DNA zich hebben verplaatst naar de binnenzijde van de legging van [slachtoffer02] . Door het uittrekken op deze wijze is de binnenkant van de legging aan de buitenkant komen te zitten. Bovendien is de legging daarna verpakt in een blauw laken. Wellicht is dit een blauw laken uit de woning van [slachtoffer02] waar verdachte aan heeft gezeten.
De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de bevindingen van dit onderzoek en volgt daarom het door de verdediging geschetste alternatieve scenario – dat vooral is gestoeld op aannames – niet, zodat dit wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer02] voldoende wordt ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek en gaat dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer02] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte, ook niet waar het gaat om het binnendringen met de vingers van verdachte in de vagina. [slachtoffer02] verklaart immers dat verdachte haar heeft gevingerd. Gelet daarop is het aannemelijk dat de zin ‘
Volgens mij is hij met twee vingers in mijn vagina gegaan, maar dat weet ik niet zeker’ eerder ziet op het aantal vingers dan op het binnendringen zelf. Het voorgaande maakt dat er niet alleen sprake is van voldoende wettig bewijs, maar ook van overtuigend bewijs voor de primair ten laste gelegde verkrachting.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van de primair ten laste gelegde verduistering.
Voor een bewezenverklaring van verduistering moet worden vastgesteld dat geld dat toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf - dus rechtmatig - in handen was van verdachte en daarnaast dat verdachte zich dat geld vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Van dat laatste is sprake indien verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over het geld is gaan beschikken. Van een zodanig beschikken kan onder meer sprake zijn indien aan een ander dan de verdachte toebehorende gelden aan de verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en de verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend.
Op basis van de bewijsmiddelen en het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte de door [slachtoffer03] naar hem overgemaakte bedragen heeft ontvangen als lening. Verdachte heeft [slachtoffer03] in dat kader voorgehouden dat hij dringend geld nodig had en de geleende bedragen zou aanwenden om onder meer een nieuw paspoort en rijbewijs aan te schaffen, boetes te betalen, autoschade te laten herstellen, een bril te kopen en belastingschulden af te lossen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld aan andere doelen heeft besteed dan dat hij aan [slachtoffer03] had voorgespiegeld. Uit de verklaring van [slachtoffer03] blijkt dat zij er niet mee had ingestemd als zij had geweten dat het door haar uitgeleende geld zou worden aangewend voor een ander doel. Door op deze manier te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de geleende bedragen zich wederrechtelijk toegeëigend en de geleende bedragen verduisterd.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verduistering.