ECLI:NL:RBZWB:2023:3924

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
02-282583-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in een strafzaak met betrekking tot verkrachting en verduistering

Op 8 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verkrachting en verduistering. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting van [slachtoffer01] op 26 januari 2021, omdat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en er onvoldoende bewijs was voor dwang. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van zowel het slachtoffer als de verdachte vragen opriepen, en er ontbrak ander solide bewijs om wettig en overtuigend vast te stellen dat er sprake was van dwang.

Ten aanzien van de verkrachting van [slachtoffer02] op 20 februari 2022, oordeelde de rechtbank dat er voldoende wettig bewijs was, waaronder DNA-bewijs, dat de verdachte schuldig was aan deze verkrachting. De rechtbank verwierp het alternatieve scenario van de verdediging dat het DNA van de verdachte op een andere manier op de kleding van het slachtoffer was gekomen. De rechtbank achtte de verklaring van [slachtoffer02] voldoende geloofwaardig en ondersteund door forensisch bewijs.

Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan verduistering van geldbedragen die hij van [slachtoffer03] had geleend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de geleende bedragen voor andere doeleinden had aangewend dan waarvoor deze waren bedoeld, en dat hij zich deze bedragen wederrechtelijk had toegeëigend. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met inachtneming van zijn eerdere veroordelingen voor zedendelicten. Tevens werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer02] en [slachtoffer03].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/282583-21
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1966 te [geboorteplaats01] ,
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd te [verblijfsplaats01] , [postcode01] [plaats01] ,
[adres01] ,
raadsvrouw mr. V.C. Serrarens, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. I. Peters en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig de artikelen 313 en 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 26 januari 2021 [slachtoffer01] heeft verkracht;
2. op 20 februari 2022 [slachtoffer02] heeft verkracht dan wel haar heeft aangerand;
3. zich in de periode van 1 mei 2021 tot en met 8 juni 2022 jegens [slachtoffer03] schuldig heeft gemaakt aan verduistering dan wel aan oplichting.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten (feit 2 en 3 in de primaire variant) heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en verzoekt verdachte hiervan integraal vrij te spreken. Ten aanzien van feit 1 wordt de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer01] betwist, waardoor haar verklaring niet als uitgangspunt voor het bewijs van verkrachting kan worden gebruikt. Ten aanzien van feit 2 is er een alternatief scenario geschetst voor de aanwezigheid van het DNA van verdachte aan de binnenkant van de legging van [slachtoffer02] . Bovendien is de aangifte onvoldoende concreet over het seksueel binnendringen. Bij feit 3 is van belang dat er geen sprake is geweest van dwang. Het was een lening en verdachte was altijd van plan om het geld terug te betalen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer01]
Volgens [slachtoffer01] heeft verdachte haar verkracht. Verdachte erkent dat er geslachtsgemeenschap is geweest tussen hem en [slachtoffer01] , maar ontkent dat dit onder dwang heeft plaatsgevonden.
Uit artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring bewijsmateriaal aanwezig moet zijn dat voldoende steun biedt aan de belastende getuigenverklaring. Voordat de rechtbank echter kan toekomen aan de beantwoording van deze vraag, moet de rechtbank beoordelen of de verklaring van [slachtoffer01] betrouwbaar is.
De rechtbank overweegt hiertoe dat de verklaringen van [slachtoffer01] op onderdelen consistent en authentiek overkomen, zoals haar verklaringen over de wijze waarop de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dat haar verklaringen ook verschillende inconsistenties bevatten alsmede enkele tegenstrijdigheden ten opzichte van overige informatie in het dossier.
Zo heeft zij tijdens het informatief gesprek zeden op 26 januari 2021 verklaard dat de man die haar heeft verkracht tenger is, ongeveer 1.63-1.65 meter lang is, een licht getinte huidskleur heeft en met een Nederlands/Marokkaans accent spreekt.
Dit heeft zij in haar studioverhoor op 2 maart 2021 bevestigd, met de aanvulling dat het gezicht van de man die haar heeft verkracht bruin is en dat zij hem nooit eerder heeft gezien.
Uit haar studioverhoor op 26 juli 2022 blijkt dat [slachtoffer01] aangeeft dat de man die haar heeft verkracht een kop groter is dan 1.70 meter, een beetje een hazengebit heeft en een Nederlands/Belgisch accent heeft.
Tijdens haar studioverhoor op 16 november 2022 heeft [slachtoffer01] verklaard dat zij de man die haar heeft verkracht wel eerder heeft gezien, toen hij twee jaar eerder een kastje bij haar had gebracht, dat hij een beetje fors is, iets langer is dan zij, blank is, dat zijn gebit niet netjes is en dat zij in haar eerdere verklaringen maar wat heeft gezegd en weet dat dat liegen is. Op 26 januari 2021 had zij een ‘koffiedate’ met ‘de man van het kastje’.
Uit Facebook Messenger-berichten tussen [slachtoffer01] en verdachte blijkt dat zij op die datum om 10.30 uur een ‘koffiedate’ bij [slachtoffer01] thuis zouden hebben.
Om 11.54 uur stuurt zij naar verdachte dat de koffie koud wordt, waaruit volgt dat zij dan nog steeds aan het wachten is op verdachte. De verkrachting zou volgens [slachtoffer01] tussen 11.00 en 12.00 uur hebben plaatsgevonden.
Bij de rechtbank roept dit de vraag op waarom [slachtoffer01] tijdens haar eerste gesprek met de politie op 26 januari 2021 niet meteen heeft verklaard over de ‘koffiedate’ en dat de man met wie zij een ‘koffiedate’ had de persoon is geweest die haar volgens haar heeft verkracht. Ook als zij niet wist dat de persoon van de ‘koffiedate’ dezelfde persoon is als de persoon die haar had verkracht, bevreemdt het dat zij in eerste instantie in het geheel niet heeft verklaard over de ‘koffiedate’ die zij vlak daarvoor had. Uit het bericht van 11.54 uur dat de koffie koud wordt, volgt immers dat zij verdachte nog steeds verwachtte voor hun afspraak. Zij deed weliswaar direct na het incident een melding van verkrachting, maar heeft ondanks de omstandigheid dat tussen de ‘koffiedate’ en de door [slachtoffer01] genoemde verkrachting hoogstens een half uur zat, een totaal ander signalement van de verdachte gegeven.
De rechtbank heeft gelet op de beperkingen van [slachtoffer01] begrip voor de soms onsamenhangende wijze waarop zij heeft verklaard, maar tegelijkertijd is de rechtbank op basis van de geconstateerde inconsistenties en tegenstrijdigheden van oordeel dat met grote behoedzaamheid moet worden omgegaan met haar verklaringen. Dit geldt met name ten aanzien van de vraag of de seksuele handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden. Ook verdachte heeft op een inconsistente wijze verklaard over wat er is gebeurd, door zijn verklaringen meerdere keren aan te passen na confrontatie met de onderzoeksresultaten.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld wat er tussen verdachte en [slachtoffer01] is gebeurd. De verklaringen van [slachtoffer01] en verdachte staan ten aanzien van de dwang lijnrecht tegenover elkaar en daarbij geldt dat de verklaringen van [slachtoffer01] en verdachte de nodige vragen oproepen. Er zijn geen directe getuigen en daarnaast ontbreekt ander solide bewijs om wettig en overtuigend te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van dwang. De rechtbank zal verdachte dan ook van de onder 1 ten laste gelegde verkrachting vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of er sprake is van de primair ten laste gelegde verkrachting. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het forensisch onderzoek vast dat het DNA van verdachte is aangetroffen aan de voorzijde van de broeksband van de joggingbroek van [slachtoffer02] en aan de binnenzijde van de voorkant van de legging van [slachtoffer02] ter hoogte van het kruis.
Alternatief scenario
Door de verdediging is het alternatieve scenario geschetst, inhoudende dat het DNA van verdachte is verplaatst. Het is volgens haar mogelijk dat er op de buitenkant van de joggingbroek van [slachtoffer02] DNA van verdachte terecht is gekomen toen hij haar opving om te voorkomen dat zij zou vallen. Tijdens het uittrekken van beide broeken tegelijkertijd door [slachtoffer02] kan dit DNA zich hebben verplaatst naar de binnenzijde van de legging van [slachtoffer02] . Door het uittrekken op deze wijze is de binnenkant van de legging aan de buitenkant komen te zitten. Bovendien is de legging daarna verpakt in een blauw laken. Wellicht is dit een blauw laken uit de woning van [slachtoffer02] waar verdachte aan heeft gezeten.
De rechtbank ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de bevindingen van dit onderzoek en volgt daarom het door de verdediging geschetste alternatieve scenario – dat vooral is gestoeld op aannames – niet, zodat dit wordt verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer02] voldoende wordt ondersteund door de bevindingen van het forensisch onderzoek en gaat dan ook uit van de verklaring van [slachtoffer02] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de aangifte, ook niet waar het gaat om het binnendringen met de vingers van verdachte in de vagina. [slachtoffer02] verklaart immers dat verdachte haar heeft gevingerd. Gelet daarop is het aannemelijk dat de zin ‘
Volgens mij is hij met twee vingers in mijn vagina gegaan, maar dat weet ik niet zeker’ eerder ziet op het aantal vingers dan op het binnendringen zelf. Het voorgaande maakt dat er niet alleen sprake is van voldoende wettig bewijs, maar ook van overtuigend bewijs voor de primair ten laste gelegde verkrachting.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van de primair ten laste gelegde verduistering.
Voor een bewezenverklaring van verduistering moet worden vastgesteld dat geld dat toebehoort aan een ander, anders dan door misdrijf - dus rechtmatig - in handen was van verdachte en daarnaast dat verdachte zich dat geld vervolgens wederrechtelijk heeft toegeëigend. Van dat laatste is sprake indien verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester over het geld is gaan beschikken. Van een zodanig beschikken kan onder meer sprake zijn indien aan een ander dan de verdachte toebehorende gelden aan de verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd doel en de verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend.
Op basis van de bewijsmiddelen en het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte de door [slachtoffer03] naar hem overgemaakte bedragen heeft ontvangen als lening. Verdachte heeft [slachtoffer03] in dat kader voorgehouden dat hij dringend geld nodig had en de geleende bedragen zou aanwenden om onder meer een nieuw paspoort en rijbewijs aan te schaffen, boetes te betalen, autoschade te laten herstellen, een bril te kopen en belastingschulden af te lossen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld aan andere doelen heeft besteed dan dat hij aan [slachtoffer03] had voorgespiegeld. Uit de verklaring van [slachtoffer03] blijkt dat zij er niet mee had ingestemd als zij had geweten dat het door haar uitgeleende geld zou worden aangewend voor een ander doel. Door op deze manier te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de geleende bedragen zich wederrechtelijk toegeëigend en de geleende bedragen verduisterd.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode meermalen schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde verduistering.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2. primair
op 20 februari 2022 te Terneuzen door een feitelijkheid [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer02] , hebbende verdachte zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer02] geduwd/gebracht en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds van achteren rond haar middel vastpakken van die [slachtoffer02] en vervolgens te trachten de broek en legging van die [slachtoffer02] uit te trekken, althans naar beneden te trekken, en vervolgens met zijn hand in de broek en legging van die [slachtoffer02] te gaan en niet te stoppen nadat die [slachtoffer02] dit had aangegeven en vervolgens zijn vingers in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer02] heeft geduwd/gebracht;
3. primair
in de periode van 1 mei 2021 tot en met 8 juni 2022 in Nederland, opzettelijk geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer03] , en welke geldbedragen verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lening, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend, immers heeft verdachte de aan hem ter beschikking gestelde geldbedragen (telkens) aangewend voor een ander doel dan waarvoor verdachte deze geldbedragen onder zich heeft gekregen, te weten om een nieuw paspoort en rijbewijs aan te schaffen en boetes te betalen en autoschade te laten herstellen en een bril te kopen en belastingschulden af te lossen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast vordert zij oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Als de rechtbank toch komt tot een bewezenverklaring, dan verzoekt de verdediging om aan verdachte een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
De door de officier van justitie gevorderde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is wat haar betreft niet nodig en moet dan ook niet worden opgelegd.
Zij verzoekt bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Eerdere veroordelingen voor zedendelicten dateren van lang geleden en verdachte is in de afgelopen jaren niet met politie en justitie in contact geweest. Als verdachte vrij komt, dan kan hij zich op het adres van zijn partner inschrijven. Zijn partner heeft veel medische problemen en hij wil haar in haar medische proces en in de nazorg bijstaan. Verder gaat verdachte ervan uit dat hij na zijn vrijlating zijn werk weer kan oppakken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting, waarbij hij het [slachtoffer02] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen. Het slachtoffer was door haar medische situatie en lichamelijke beperkingen een kwetsbaar slachtoffer, waarvan verdachte misbruik heeft gemaakt.
Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, nota bene in haar eigen woning, haar veilige en vertrouwde omgeving.
Verdachte heeft zich alleen maar laten leiden door zijn eigen behoeften en heeft zich niet bekommerd om de belangen van het slachtoffer en de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zou kunnen hebben.
Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedendelicten – vooral ook bij kwetsbare slachtoffers – daarvan nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dit blijkt ook bij dit slachtoffer het geval te zijn, zoals volgt uit de toelichting bij de schadevordering. Het voorval tekent haar leven en heeft een grote impact op haar gehad. Zij heeft te kampen met angstgevoelens, herbelevingen en gevoelens van onveiligheid. Haar thuis is haar ontnomen en zij is een ander persoon geworden.
Daarnaast heeft verdachte zich in een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan verduistering jegens [slachtoffer03] , met wie verdachte een relatie had. Verdachte heeft door de relatie die zij met elkaar hadden misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem had, door haar telkens voor te spiegelen dat hij in geldnood zat. Het slachtoffer heeft zich veelal in allerlei bochten moeten wringen om maar te kunnen voldoen aan de aanhoudende ‘geldvraag’ die verdachte had, waardoor zij zelfs schulden heeft gemaakt en financieel flink is gedupeerd. Verdachte heeft zich door zijn handelen niets aangetrokken van de belangen van het slachtoffer. Uit de toelichting bij de schadevordering blijkt dat het handelen van verdachte een grote impact op het slachtoffer heeft, niet alleen in financiële zin, maar ook in emotionele zin. Zij is als persoon veranderd en zij volgt door het hele gebeuren een behandeling bij een psycholoog.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt verder rekening met het strafblad van verdachte van 9 mei 2023, waaruit blijkt dat hij eerder meerdere keren is veroordeeld voor zedendelicten, waaronder tweemaal voor verkrachting, waarbij gevangenisstraffen zijn opgelegd. Hoewel deze veroordelingen oud zijn, is de rechtbank van oordeel dat de nu bewezenverklaarde verkrachting daarvan niet los kan worden gezien en zij neemt deze oudere veroordelingen dan ook mee in de strafmaat. De eerdere veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om jaren later opnieuw in de fout te gaan.
Uit het rapport van de psycholoog van 19 april 2023 volgt dat er bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid, dat hiervan sprake was ten tijde van het tenlastegelegde en dat de stoornis en zwakbegaafdheid invloed hebben gehad op de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de feiten. Hoewel de doorwerking van de antisociale problematiek zichtbaar is, doet dit volgens de psycholoog niets af aan de wilsvrijheid. Er wordt dan ook geadviseerd om de feiten geheel aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank ziet geen redenen om hiervan af te wijken en neemt de conclusie en het advies ten aanzien van de toerekenbaarheid dan ook over.
Ten aanzien van het recidiverisico heeft de psycholoog geconcludeerd dat dit risico grotendeels lijkt samen te hangen met voor verdachte te hoog oplopende stress. Volgens de psycholoog wordt het leven van verdachte (inmiddels) grotendeels beschreven als op orde, waardoor het risico op recidive als laag wordt ingeschat en geen gedragskundig advies wordt gegeven. Ook de reclassering heeft in haar rapport van 28 april 2023 geconcludeerd dat zij zich onthoudt van het geven van advies. Wel schat zij het recidiverisico anders c.q. hoger in dan de psycholoog.
Gevangenisstraf
Gelet op de eerder omschreven aard en ernst van de feiten is naar het oordeel van de rechtbank een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Alles afwegende en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden is.
Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals door de verdediging is verzocht, doet onvoldoende recht aan de omstandigheden die hiervoor zijn genoemd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregel
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, te weten verkrachting, waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan verdachte wordt voor onder meer dit strafbare feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van deze maatregel.

7.De benadeelde partijen

[slachtoffer01] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 7.821,27, bestaande uit
€ 821,27 ter zake van materiële schade en € 7.000,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[slachtoffer02] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer02] vordert een schadevergoeding van € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 2.000,00 billijk.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 20 februari 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
[slachtoffer03] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer03] vordert een schadevergoeding van € 32.622,38, bestaande uit
€ 30.122,38 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade tot een bedrag van € 26.972,38
(€ 24.472,38 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De materiële schade is tot het hiervoor genoemde bedrag door de benadeelde partij voldoende aannemelijk gemaakt, voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Het deel van de gevorderde materiële schade, te weten een bedrag van € 5.650,00, dat ziet op opgenomen contante bedragen, is door de verdediging gemotiveerd betwist. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de immateriële schade heeft de benadeelde aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van het gevorderde bedrag van € 2.500,00 billijk.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over het toegewezen bedrag toewijzen vanaf 8 juni 2022.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een doos, aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38z, 57, 242 en 321 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2 primair: verkrachting;
feit 3 primair: verduistering, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Benadeelde partijen
[slachtoffer01] (feit 1)
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer01] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer02] (feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer02] van € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 20 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
[slachtoffer03] (feit 3)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer03] van € 26.972,38, waarvan € 24.472,38 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 8 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02]
(feit 2), € 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
20 februari 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer03]
(feit 3), € 26.972,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
8 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 169 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 DS Doos (Omschrijving: G2396314).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. J.P.E. Mullers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juni 2023.