ECLI:NL:RBZWB:2023:391

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
12-000029-02
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en de betekenis van vrijspraak

Op 25 januari 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de terbeschikkingstelling (tbs) van een betrokkene, die in 2004 was veroordeeld voor meerdere zedenmisdrijven. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de tbs met verpleging van overheidswege met één jaar toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verlenging van de tbs eisten, gezien het recidivegevaar dat voortvloeit uit een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de betrokkene. De rechtbank constateerde dat er geen behandelmogelijkheden waren voor de zedenproblematiek van de betrokkene en dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen de betrokkene en de reclassering door het schenden van verlofafspraken. De rechtbank nam de vaststellingen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over, dat eerder had besloten tot hervatting van de verpleging van overheidswege. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet in staat was om de voorwaarden van de tbs na te leven, wat het recidivegevaar verhoogde. De beslissing van de rechtbank is in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats Middelburg
Parketnummer: 12-000029-02
beslissing van de meervoudige kamer van 25 januari 2023
op de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ,
nu gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht,
hierna: betrokkene.

1.De stukken

Het dossier bevat onder meer de volgende stukken:
- de vordering van de officier van justitie van 11 maart 2022, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met twee jaar;
- de rapporten van Reclassering Nederland van 31 januari 2022 en 14 september 2022;
- het 6e voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 6 april 2022;
- het psychiatrisch rapport van drs. [forensisch psychiater] , van 30 juni 2022 en het aanvullend psychiatrisch rapport van drs. [forensisch psychiater] van 12 oktober 2022;
- het rapport van FPA Rotterdam Fivoor van 18 september 2022.

2.De procesgang

Bij arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 29 maart 2004 is betrokkene wegens overtreding van de artikelen 242, 239 (meermalen) en 246 (meermalen, waaronder een poging) van het Wetboek van Strafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege.
De rechtbank constateert dat het hier gaat om een misdrijven als bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
De tbs is op 29 april 2004 aangevangen. De verpleging van overheidswege is op
17 juli 2020 voorwaardelijk beëindigd. Bij beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 mei 2022 is de verpleging van overheidswege hervat.
Tijdens het onderzoek ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 11 januari 2023 is de officier van justitie mr. P.W.P. Emmen gehoord. Ook is gehoord betrokkene, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Marjanovic, advocaat te ’s-Gravenhage.
Daarnaast zijn gehoord als deskundigen drs. [forensisch psychiater] ,
[reclasseringswerker] van Reclassering Nederland, en [klinisch psycholoog] en directeur Zorg OFZ klinisch van FPA Rotterdam Fivoor
(hierna: Fivoor).

3.Het advies van de reclassering

Uit het rapport van 14 september 2022 blijkt dat de reclassering geen mogelijkheid ziet voor een doorstart van de voorwaardelijke beëindiging. Na twee mislukte voorwaardelijke beëindigingen is gebleken dat het risicomanagement, dat vanwege het stelselmatig ontkennen van de problematiek door betrokkene volledig extern is ingericht, ontoereikend is om het belang van de veiligheid voor anderen dan wel de algemene veiligheid van personen te waarborgen. Er zijn twee van de vier beschermende factoren in het risicomanagement weggevallen, te weten de relatie van betrokkene en zijn baan.
Er zijn net als in 2016 opnieuw aanwijzingen voor zedenproblematiek maar betrokkene ontkent dit. De ontkenning door betrokkene maakt dat behandeling van die problematiek binnen de tbs-maatregel niet heeft plaatsgevonden. Hierdoor is er gebrek aan inzicht en de aan de problematiek gerelateerde risicofactoren en kan de kans op recidive moeilijk worden ingeschat. Betrokkene is niet transparant over wat hij doet en wat er in hem om gaat en is onbetrouwbaar gebleken ten aanzien van het risicomanagement.
Uit overleg met Fivoor is gebleken dat zij geen mogelijkheden zien voor een herkansing binnen Fivoor. Al de mogelijk in te zetten middelen zijn al ingezet en de verwachting is dat het vertrouwen tussen de kliniek en betrokkene niet te herstellen is. Daarnaast is gebleken dat betrokkene gedurende de voorwaardelijke beëindiging niet geaccepteerd werd voor een begeleide woonvorm. Hij is door meerdere begeleide woonvormen afgewezen. Ook is het zeer de vraag of een resocialisatietraject naar zijn moeder vanuit risicomanagement verantwoord is. De resocialisatiemogelijkheden zijn daarmee uitgeput. Een doorstart van de voorwaardelijke beëindiging is naar de mening van de reclassering niet haalbaar en onverantwoord. Dit standpunt is ter zitting door de deskundige namens de reclassering bevestigd.
[Deskundige 1] heeft ter zitting namens Fivoor meegedeeld dat Fivoor sinds het rapport van 18 september 2022 niet meer betrokken is geweest bij het traject van betrokkene. De opvatting van dat er binnen Fivoor geen behandelmogelijkheden meer zijn en er geen meerwaarde wordt gezien in nieuwe behandelinterventies is onveranderd.

4.Het advies van de externe gedragsdeskundige

Deskundige [forensisch psychiater] heeft in het rapport van 30 juni 2022 geadviseerd de tbs met twee jaar te verlengen. Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van verslavingsproblematiek (stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol in langdurige remissie in een gereguleerde omgeving) en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met overwegend antisociale maar ook narcistische trekken en beperkte intellectuele capaciteiten (een benedengemiddelde intelligentie) met risico op overschatting/overvraging. Als de tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege zou worden opgeheven en betrokkene niet kan terugvallen op professionele behandeling en begeleiding, dan wordt de kans op een nieuw zedendelict (evenals voorgaande jaren) zowel op de korte termijn (minder dan zes maanden) als op (middel)lange termijn (tussen de zes maanden en twee jaar en langer dan twee jaar) als hoog ingeschat. Omdat betrokkene systematisch ontkent ooit zedendelicten te hebben gepleegd blijft het lastig om de precieze manier waarop een toekomstig zedendelict zou kunnen plaatsvinden te voorspellen. De tbs met verpleging van overheidswege op dit moment voorwaardelijk beëindigen is niet mogelijk en onverantwoord. Het is op dit moment ook ondenkbaar dat de tbs over één jaar voorwaardelijk kan worden beëindigd.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan nog toegevoegd dat er door het feit van
29 oktober 2021, ook al is betrokkene daarvan vrijgesproken, en het schenden van de verlofafspraken, het vertrouwen tussen betrokkene, de reclassering en Fivoor fors is geschonden. Daarbij is het risicomanagement is niet meer op peil en dit leidt ook tot een hoger recidiverisico.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter zitting de vordering aangepast in die zin dat de tbs verlengd moet worden met één jaar. Er is voldaan aan de wettelijke criteria voor verlenging van de tbs. Er is sprake van een stoornis bij betrokkene waarvoor hij niet is behandeld en er is recidivegevaar dat door risicomanagement niet is te beperken. Dat is in 2016 al een keer mislukt en nu is het weer het geval. Los van wat er op 29 oktober 2021 precies is gebeurd, feit is dat betrokkene zich toen opnieuw niet aan de gemaakte afspraken heeft gehouden. Daarmee is de vertrouwensbasis weg. Daar komt bij dat twee beschermende factoren, te weten de relatie van betrokkene en zijn werk, zijn weggevallen. Er is een parallel met wat in 2016 is gebeurd. Ook toen was sprake van een verdenking van een strafbaar feit en werden afspraken niet nagekomen. Voor het risicomanagement is nodig dat er onderling vertrouwen is en dat er beschermende factoren zijn. Dat is niet meer het geval. Dit betekent dat er geen ruimte is voor voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Het risicomanagement is momenteel onuitvoerbaar en er zal een werkbare nieuwe vertrouwensrelatie moeten worden opgebouwd. Toewijzing van de vordering is de enige mogelijkheid om de maatschappij te beschermen.

6.Het standpunt van de verdediging

Betrokkene heeft voorafgaand aan de zitting de rechtbank een handgeschreven brief toegestuurd, waarvan de rechtbank kennis heeft genomen. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat hij zich nog steeds zo voelt als beschreven in zijn brief: in de steek gelaten en ten einde raad. Alles ging goed tot de verdenking van een strafbaar feit.
De raadsvrouw is van opvatting dat de vordering moet worden afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de tbs. De conclusie dat sprake is van een hoog recidivegevaar is gebaseerd op historische factoren die onveranderbaar zijn. Het traject van betrokkene liep tot 29 oktober 2021 naar behoren. De resocialisatie bevond zich in een vergevorderd stadium, zoals ook blijkt uit het feit dat naar mogelijkheden voor begeleid wonen is gekeken. De kern van het probleem is de verdenking van 29 oktober 2021. Betrokkene is vrijgesproken van het feit van 29 oktober 2021. Er is dus geen sprake van recidive in delictgedrag. De proportionaliteit verzet zich ook tegen verlenging van de maatregel met dwangverpleging. De ernst van de feiten waarvoor destijds tbs is opgelegd staat niet langer in verhouding tot een verlenging. Er is betrokkene steeds voorgehouden dat voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging afhankelijk zou zijn van de uitkomst van de strafzaak. Vanaf de beslissing van het gerechtshof tot hervatting van de dwangverpleging trekt iedereen zijn handen van hem af. Er wordt geen relevantie toegekend aan het feit dat betrokkene is vrijgesproken. Het feit dat hij is vrijgesproken is cruciaal voor de beoordeling van de vordering want de situatie is hetzelfde als ten tijde van de beslissing van de rechtbank van 17 november 2021 waarbij de rechtbank de vordering tot hervatting van de dwangverpleging heeft afgewezen. Een vrijspraak betekent voor een verdachte dat het feit in de ogen van de wet niet door hem is gepleegd. De overtreding van de verlofafspraken op 29 oktober 2021 heeft niet geleid tot verhoging van het recidivegevaar. De indruk is dat in de nu uitgebrachte adviezen naar een doel is geredeneerd, namelijk tbs met dwangverpleging, zoals door het gerechtshof bepaald. De door de reclassering en door de psychiater ingenomen standpunten zijn vooringenomen en er is ten onrechte nagelaten onderzoek te doen naar mogelijkheden van voorwaardelijke beëindiging. De uitgebrachte rapportages zijn gemankeerd en getuigen van een subjectiviteit die niet past bij een deskundigenadvies. De rapporten kunnen geen grondslag bieden voor voortzetting van de dwangverpleging.
Primair is het verzoek de vordering af te wijzen. Subsidiair is het verzoek de verpleging van overheidswege niet toe te wijzen maar de maatregel voorwaardelijk te beëindigen onder de dezelfde voorwaarden zoals die golden voorafgaand aan de beslissing van het gerechtshof van 12 mei 2022.

7.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank is bevoegd om van de vordering kennis te nemen, omdat zij in eerste aanleg kennis heeft genomen van de misdrijven ter zake waarvan de tbs is gelast.
De vordering is tijdig, dat wil zeggen niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de tbs door tijdsverloop zou eindigen, ingediend. De officier van justitie is ontvankelijk in de vordering.
De tbs kan slechts worden verlengd indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de tbs eist. Het recidivegevaar moet nog aanwezig zijn en dient voort te vloeien uit een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Op 12 mei 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beslist tot hervatting van de verpleging tot overheidswege en daartoe onder meer het volgende overwogen:
Op 29 oktober 2021 heeft de terbeschikkinggestelde ‘s avonds verlof opgenomen tot 21.30 uur om ruitenwissers te kopen. Anders dan besproken met de kliniek is de verdachte naar een tenniscomplex gegaan om daar - naar eigen zeggen - te gaan hardlopen. Door zijn verlof anders in te vullen dan vooraf besproken met de kliniek heeft de terbeschikkinggestelde een gestelde voorwaarde niet nageleefd. Het betreft de voorwaarde dat de terbeschikkinggestelde in het kader van zijn opname in de kliniek zich houdt aan de daar geldende huisregels en de afspraken en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Er zijn sterke aanwijzingen dat de terbeschikkinggestelde die avond bij dat tenniscomplex delictgedrag heeft verricht, namelijk dat hij in bosschages aan de rand van een tennisbaan waar op dat moment tennisles werd gegeven aan een groepje leerlingen, heeft gemasturbeerd. Naar aanleiding van deze verdenking van openbare schennispleging is de terbeschikkinggestelde onder meer zijn baan verloren, terwijl zijn baan werd gezien als een beschermende factor in het risicomanagement. Naast zijn werk is recentelijk nog een andere beschermende factor weggevallen, namelijk zijn relatie met [naam] , de moeder van zijn dochter. Deze relatie is inmiddels verbroken. Bovendien is de terbeschikkinggestelde niet open geweest over deze relatiebreuk. Immers reageerde de terbeschikkinggestelde op 7 april 2022 verbaasd toen de reclassering hem voorhield dat in de visie van de reclassering sprake is van instabiliteit met betrekking tot de beschermende factoren, waarbij de terbeschikkinggestelde stellig kenbaar maakte geen verandering te zien in de situatie met betrekking tot de beschermende factoren. Vervolgens heeft de terbeschikkinggestelde op 10 april 2022 de reclassering laten weten dat hij potentieel een nieuwe relatie heeft, waarop [naam] een dag daarna benadrukt dat haar relatie met de terbeschikkinggestelde definitief voorbij is. De terbeschikkingstelling is opgelegd voor een aantal zeden misdrijven. De terbeschikkinggestelde ontkent dat hij deze indexdelicten heeft begaan. Tijdens de terbeschikkingstelling is zowel in forensisch psychiatrisch centrum (FPC) Pompestichting als in FPC De Kijvelanden geen behandelovereenstemming ontstaan met betrekking tot zedenproblematiek, waardoor ten aanzien van deze problematiek geen behandeling heeft plaatsgevonden. Derhalve valt in het algemeen moeilijker in te schatten wat de kans is dat de terbeschikkinggestelde opnieuw delict(gerelateerd) gedrag zal verrichten. Ook kan meer specifiek niet goed worden beoordeeld wat de betekenis is van het gedrag van de terbeschikkinggestelde op 29 oktober 2021 met het oog op herhaling van misdrijven zoals de indexdelicten. Volgens de reclassering waren er vooraf geen signalen dat de terbeschikkinggestelde dergelijk gedrag zou vertonen. Eerder in het traject van de terbeschikkingstelling heeft zich iets vergelijkbaars voorgedaan. Nadat in 2015 het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had beslist tot voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege, is de terbeschikkinggestelde op 24 juli 2016 aangehouden op verdenking van openbare schennis van de eerbaarheid. Ook toen kwam de verdenking voor de reclassering totaal onverwacht. Uit het voorgaande volgt dat recentelijk twee beschermende factoren in het risicomanagement zijn weggevallen, te weten de relatie van de terbeschikkinggestelde met [naam] en zijn werk. Verder heeft hij op 29 oktober 2021 een voorwaarde overtreden die direct ertoe strekt delictgedrag te voorkomen, terwijl er sterke aanwijzingen zijn voor zorgwekkend gedrag van de terbeschikkinggestelde op dat moment. Ten slotte is hij niet behandeld voor de zedendelicten waarvoor hij is veroordeeld terwijl sprake is van een gebrek aan inzicht in de zedenproblematiek en de daaraan gerelateerde risicofactoren van de terbeschikkinggestelde. Op basis van dit alles tezamen is het hof van oordeel dat voortzetting van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege niet verantwoord is.
De rechtbank neemt de vaststelling van de feiten en de overwegingen van het gerechtshof over. Sinds de beslissing van het gerechtshof is de situatie gewijzigd in de zin dat betrokkene bij vonnis van 30 juni 2022 door de politierechter te Rotterdam van het feit van 29 oktober 2021 is vrijgesproken.
Het staat vast dat betrokkene op 29 oktober 2021 de verlofafspraken heeft geschonden. Dit heeft geleid tot een indringende vertrouwensbreuk tussen betrokkene en de reclassering. Vertrouwen moet de basis zijn voor het resocialisatietraject. Door het gebrek aan vertrouwen kan het risicomanagement, dat bedoeld is om het recidiverisico voldoende in te perken, onvoldoende worden vormgegeven. Dit wordt nog versterkt door het wegvallen van twee beschermende factoren (relatie en werk).
De in deze zaak uitgebrachte rapporten en adviezen van [forensisch psychiater] , Reclassering Nederland en Fivoor voldoen naar het oordeel van de rechtbank aan de daaraan te stellen eisen in de zin dat sprake is van verslaglegging van het verrichte onderzoek, het verloop van de behandeling en het traject van betrokkene, diagnostiek, inschatting van het recidiverisico en daarmee samenhangende overwegingen. De beantwoording van de vraagstelling, de conclusies en de vervolgens gegeven adviezen vloeien daar logisch uit voort. Van subjectiviteit, zoals door de verdediging gesteld, is de rechtbank niet gebleken en de rapporten kunnen dan ook ten grondslag worden gelegd aan de beslissing van de rechtbank.
Uit de rapporten en de daarop ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat er bij betrokkene nog altijd sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en het recidiverisico en het risico op het onttrekken aan voorwaarden als onverminderd hoog wordt ingeschat. Hiermee wordt aan de wettelijke criteria voor verlenging van de tbs voldaan.
Bij de beoordeling is voor de rechtbank verder van betekenis dat tijdens het tbs-traject al een keer eerder een verdenking van strafbare feiten (waaronder een zedenfeit) is ontstaan wat voor de rechtbank aanleiding is geweest om bij beslissing van 30 augustus 2016 een last tot hervatting van de verpleging van overheidswege af te geven. Die beslissing is bij beslissing van 22 december 2016 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigd. Dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vervolgens bij beslissing van 12 mei 2022 tot hervatting van de verpleging van overheidswege heeft besloten betekent dat er sprake is van herhaling en dat er daarmee terecht ook zorgen zijn over de mogelijkheden om met het opnieuw vormgeven van het risicomanagement het recidivegevaar te kunnen beheersen.
Anders dan de verdediging stelt kan uit het vonnis van 30 juni 2022 waarbij betrokkene van het feit van 29 oktober 2021 door de politierechter is vrijgesproken niet de conclusie worden getrokken dat de verdachte het feit niet heeft gepleegd. Uit het vonnis volgt niet meer en niet minder dan dat de politierechter niet tot het wettig en overtuigend bewijs heeft kunnen komen dat betrokkene het feit heeft gepleegd. De stelling van de verdediging vindt geen steun in het recht.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, eist dat de tbs met verpleging van overheidswege van betrokkene wordt verlengd met één jaar. Er is geen basis voor een beslissing tot beëindiging van de verpleging van overheidswege.
De beslissing voldoet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

8.De beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van [betrokkene] met één jaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. N.J.C. van Spronssen en mr. J.C. Gillesse, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.J. van der Welle en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 januari 2023.
Mr. Gillesse is niet in de gelegenheid deze beslissing te ondertekenen.