ECLI:NL:RBZWB:2023:3907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2483
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die door het UWV was toegekend met ingang van 23 juni 2020, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 71,71%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het UWV ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het UWV gevraagd om een nadere medische en arbeidsdeskundige motivering van het bestreden besluit. Het UWV heeft hierop gereageerd met aanvullende rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld op 71,71% en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat zijn. Eiser heeft aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de FML op een zorgvuldige wijze is opgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV de geschiktheid van de functies die aan de arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, voldoende heeft toegelicht.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het UWV het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 2.092,50 moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2483 WIA

uitspraak van 6 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. B. Koenders,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 17 augustus 2020 (primair besluit) aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 23 juni 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 71,71%.
Met het bestreden besluit van 30 april 2021 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. Van Grinsven namens het UWV. Eiser was niet aanwezig.
1.4.
De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en heeft het UWV om een nadere medische en arbeidsdeskundige motivering van het bestreden besluit gevraagd.
1.5.
Het UWV heeft het bestreden besluit nader gemotiveerd met een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) van 24 mei 2022, een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 mei 2022 en arbeidsdeskundige rapporten van 25 mei 2022 en 29 september 2022. Hierop is namens eiser op 3 januari 2023 gereageerd. Deze reactie heeft het UWV geen aanleiding gegeven tot een ander standpunt.
1.6.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek op 21 maart 2023 gesloten.
1.7
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 23 juni 2020 voor 71,71% arbeidsongeschiktheid is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 juni 2020 heeft vastgesteld op 71,71%.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als beveiliger bij het [naam functie] bij de [naam bedrijf] . Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege recidiverende rugklachten en overige fysieke klachten aan de linkerkant van zijn lichaam (heup, hand, bovenarm, schouder).
Heeft het UWV de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft het dossier en de ontvangen informatie van eiser bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 6 augustus 2020 waarbij de verzekeringsarts ook lichamelijk onderzoek bij eiser heeft verricht.
De verzekeringsarts b&b heeft de reeds in het dossier vermeld staande gegevens van eiser bestudeerd en eiser gesproken op de telefonische hoorzitting van 13 april 2021. Eiser geeft aan dyslexie te hebben, maar onderbouwt dit niet met medische gegevens, dus ziet de verzekeringsarts b&b geen reden om een beperking aan te nemen op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voor lezen en schrijven. De verzekeringsarts b&b geeft daarbij aan dat het bij lezen/schrijven voor de definitie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), dat door de arbeidsdeskundige gebruikt wordt bij het selecteren van functies, gaat om een klein briefje lezen/schrijven. Voorts ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om een beperking aan te nemen voor het uiten van eisers eigen gevoelens omdat de verzekeringsarts bij onderzoek van de psyche geen duidelijke afwijkingen vond en omdat eiser ook niet onder behandeling is voor psychische klachten. Eiser claimt beperkingen ten aanzien van de nek, maar omdat dit niet met medische gegevens wordt onderbouwd, ziet de verzekeringsarts b&b geen reden om hier nadere beperkingen voor aan te nemen. Wat betreft het zitten overweegt de verzekeringsarts b&b dat de definitie van zitten conform CBBS is: een lichaamshouding aannemen waarbij het lichaam rust op het zitvlak en deze gedurende een bepaalde tijd achtereen handhaven. Het afwisselen van verschillende zithoudingen (verzitten, rug strekken) wordt niet beschouwd als een onderbreking van het zitten. De aaneengesloten duur wordt pas als onderbroken beschouwd als er substantiële andere activiteiten worden ondernomen. Een secretaresse die even opstaat om een ordner uit de kast te pakken, onderbreekt het zitten niet. Gezien deze definitie dient eiser in staat geacht te worden één uur te zitten. Eiser wordt door de verzekeringsarts b&b net als door de verzekeringsarts beperkt tot sterk beperkt geacht ten aanzien van rugbelasting, bijvoorbeeld ten aanzien van buigen, torderen, staan, lopen en gebogen werken. Tot slot overweegt de verzekeringsarts b&b dat er in het bezwaarschrift en tijdens de telefonische hoorzitting op 13 april 2021 geen nieuwe aanknopingspunten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de medische situatie die aanleiding vormen om bij heroverweging de medische grondslag van het primair besluit onjuist te achten. De verzekeringsarts b&b ziet dan ook geen aanleiding om nadere beperkingen aan te nemen.
Na de heropening van het onderzoek heeft de verzekeringsarts b&b de FML aangepast op het item 2.11 (beroepsmatig vervoer). Eiser kan namelijk in het geheel niet beroepsmatig een gemotoriseerd voertuig besturen gelet op de al eerder aangenomen beperking (in de FML van 12 augustus 2020) voor het gebruik van pedalen met het linkerbeen.
De beperkingen en belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 24 mei 2022.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML. In de FML zouden onder andere ook beperkingen opgenomen moeten worden voor schrijven, lezen, eigen gevoelens uiten, vervoer, trillingsbelasting, hoofdbewegingen maken, trappenlopen. Wat betreft torderen had een zwaardere beperking opgenomen moeten worden. Eiser verwijst ter onderbouwing hiervan naar een brief van zijn behandelend specialist, orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 30 maart 2021 waarin wordt aangegeven dat eiser 75% beperkt moet worden geacht als het gaat om flexie/extensie en torsie van de onderrug. Deze genoemde beperking door de orthopedisch chirurg staat volgens eiser niet in verhouding tot de marginaal aangenomen beperking door de verzekeringsarts. Dit verschil is voor eiser niet uitlegbaar, zeker niet nu de verzekeringsarts b&b hem niet fysiek heeft gezien en/of onderzocht. Tot slot stelt eiser dat er onterecht geen beperkingen zijn vastgesteld voor het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk en afwisseling van houding.
4.3
De rechtbank stelt vast dat het UWV in beroep een extra beperking heeft opgenomen in de FML (voor beroepsmatig vervoer). De rechtbank is van oordeel dat het UWV de beperkingen juist heeft vastgesteld in de FML van 24 mei 2022 die is opgesteld na het heropenen van het onderzoek door de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 24 mei 2022 en de FML van dezelfde datum op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Dat de verzekeringsarts b&b eiser niet fysiek heeft onderzocht doet hier niet aan af, nu uit de rapporten van de verzekeringsartsen en het fysiek onderzoek van de verzekeringsarts op 6 augustus 2020 blijkt dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rugklachten en overige fysieke klachten aan de linkerkant van zijn lichaam (heup, hand, bovenarm, schouder). Daarbij is eiser op de telefonische hoorzitting van 13 april 2021 en in beroep voldoende in de gelegenheid geweest om zijn klachten toe te lichten en medische stukken aan te leveren. Dit heeft eiser ook gedaan met de brief van zijn behandelend specialist, orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] van 30 maart 2021
.Bij de opstelling van de FML is met het medisch objectief vast te stellen deel van de klachten rekening gehouden.
Niet gebleken is dat in de FML van 24 mei 2022 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Zijn de door het UWV aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt voor eiser?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: medewerker receptie (Sbc-code 315120), telefonisch verkoper (Sbc-code 315173) en elektrotechnisch medewerker (Sbc-code 267071).
5.2.
De rechtbank stelt vast dat pas in beroep de geschiktheid van eiser voor de geduide functies voldoende is toegelicht; namelijk door de arbeidsdeskundige b&b bij de rapportages van 25 mei 2022 en 29 september 2022. In de functie medewerker receptie wordt regelmatig vertreden, bijvoorbeeld door overleg met een collega/klant, of het pakken van een uitdraai uit de printer. De telefonisch verkoper vertreedt regelmatig voor overleg met teamleider of een korte collega en kan bovendien staand telefoneren. De elektrotechnisch medewerker wisselt het zitten af door sta- en loopmomenten voor overleg met collega’s en het wegbrengen en halen van materialen en producten. Gelet op deze toelichting is de rechtbank er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van eiser in deze functies niet wordt overschreden omdat eiser in deze functies voldoende momenten tijdens de werkdag heeft waarbij het zitten en/of staan onderbroken wordt met loopmomenten.
Heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 71,71%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Kunnen het zorgvuldigheidsgebrek en motiveringsgebrek worden gepasseerd?
7.Omdat het UWV pas na de heropening van het onderzoek de FML heeft gewijzigd en heeft gemotiveerd dat eiser met die gewijzigde beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten, kleven er in zoverre een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Deze gebreken zullen met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Ook indien het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met dezelfde strekking zijn genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 23 juni 2020 heeft vastgesteld op 71,71%.
Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen en heeft schriftelijk gereageerd op het nadere standpunt van het UWV naar aanleiding van de door de rechtbank gestelde vragen (de ‘Aanvulling beroepschrift van 3 januari 2023). Hiervoor worden in totaal 2,5 punten toegekend. In beroep heeft elk punt een waarde van € 837,-.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.092,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.092,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 6 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.