In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen de toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, die door het UWV was toegekend met ingang van 23 juni 2020, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 71,71%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, wat door het UWV ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 april 2022 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en het UWV gevraagd om een nadere medische en arbeidsdeskundige motivering van het bestreden besluit. Het UWV heeft hierop gereageerd met aanvullende rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld op 71,71% en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) adequaat zijn. Eiser heeft aangevoerd dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML, maar de rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat de FML op een zorgvuldige wijze is opgesteld. De rechtbank concludeert dat het UWV de geschiktheid van de functies die aan de arbeidsongeschiktheid ten grondslag liggen, voldoende heeft toegelicht.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar oordeelt dat het UWV het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 2.092,50 moet betalen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.