ECLI:NL:RBZWB:2023:3904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
9798523 CV EXPL 22-1092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens belediging tussen buren

In deze bodemzaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 31 mei 2023 vonnis gewezen in de zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01]. De procedure volgde op een tussenvonnis van 28 december 2022, waarin [eiser01] de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van vermogensschade als gevolg van onrechtmatig handelen door [gedaagde01]. [eiser01] heeft echter niet voldaan aan de bewijsopdracht, omdat zij geen getuigen heeft opgegeven en enkel schriftelijke stukken heeft ingediend. De kantonrechter oordeelt dat de ingediende stukken onvoldoende bewijs leveren voor de gevorderde materiële schadevergoeding.

Desondanks heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] door beledigende en bedreigende uitlatingen te doen. Dit heeft geleid tot schade aan de eer en goede naam van [eiser01]. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [eiser01] recht heeft op een immateriële schadevergoeding, die is vastgesteld op € 350,00. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 288,40. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 9798523 \\ CV EXPL 22-1092
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mr. T. van Riel,
tegen
[gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: DAS Rechtsbijstand Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2022
- de akte van [eiser01]
- de akte van [gedaagde01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 28 december 2022 heeft de kantonrechter [eiser01] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat zij door het vastgestelde onrechtmatige handelen van [gedaagde01] vermogensschade heeft geleden, die bestaat uit kosten voor een psycholoog en begeleider. Verder heeft de kantonrechter bepaald dat [eiser01] uiterlijk op de rolzitting van 25 januari 2023 stukken kan indienen als zij het bewijs schriftelijk wil leveren en dat [eiser01] uiterlijk op de rolzitting van 25 januari 2023 het aantal en de personalia van de getuigen kan opgeven als zij het bewijs wil leveren door het horen van getuigen.
2.2.
Weliswaar heeft [eiser01] in haar akte voor de rolzitting van 25 januari 2023 medegedeeld dat zij bewijs zal leveren middels schriftelijke bescheiden en/of middels het horen van getuigen(deskundigen), maar uiteindelijk heeft [eiser01] volstaan met het indienen van stukken. Zij heeft niet het aantal en de personalia van te horen getuigen opgegeven. Daarom zal de kantonrechter nu overgaan tot het waarderen van het ingediende schriftelijke bewijs. Daarbij geldt als toetsingskader dat de door [eiser01] te bewijzen feiten (pas) bewezen zijn, als er sprake is van een redelijke mate van zekerheid daarvan. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser01] niet geslaagd is in de bewijsopdracht. Hieronder volgt de motivering van dat oordeel.
2.3.
Ter uitvoering van de bewijsopdracht heeft [eiser01] in het geding gebracht een overzicht van openstaande facturen voor de eigen bijdrage Wmo, een informatiebrief over de eigen bijdrage Wmo, de zorgovereenkomst tussen [eiser01] en Buro MAKS , een rekeningafschrift van [eiser01] met daarop met afschrijving van het eigen risico en (een overzicht van) de nota’s van Mentaal Beter Cure B.V. Deze stukken geven inzicht in welke kosten [eiser01] heeft moeten maken. Echter, de stukken zeggen niets over de vraag of en in welke mate deze kosten (en de achterliggende behandelingen) het gevolg zijn van het onrechtmatige handelen van [gedaagde01] . Dat brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat [eiser01] niet geslaagd is in de bewijsopdracht.
2.4.
Op grond van het voorgaande zijn de vorderingen van [eiser01] die betrekking hebben op de door haar gestelde materiële schade niet toewijsbaar. In het tussenvonnis van 28 december 2022 heeft de kantonrechter al overwogen dat de door [eiser01] gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde01] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld wel toewijsbaar is. Verder heeft [eiser01] ook gevorderd om te verklaren voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de door haar geleden immateriële schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde01] en om [gedaagde01] te veroordelen tot vergoeding van die schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot aan de dag van de volledige betaling, nader op te maken bij staat.
2.5.
Voor de beoordeling van de door [eiser01] gevorderde immateriële schadevergoeding is het bepaalde in artikel 6:106 BW van belang. Daarin is onder meer bepaald dat een benadeelde voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad. In dit geval staat vast dat [gedaagde01] jegens [eiser01] beledigende en daarmee samenhangende bedreigende uitlatingen heeft gedaan. Zo heeft [gedaagde01] [eiser01] onder meer een hersenloze mongool, een vieze kankerzwarte en een vieze stinkneger genoemd en [gedaagde01] heeft naar [eiser01] geroepen dat hij haar helemaal zou pakken en dat hij helemaal klaar is met [eiser01] en dat zij de lul is. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser01] hiermee in haar eer en goede naam is geschaad. [eiser01] is door de uitlatingen van [gedaagde01] immers aangetast in haar gevoel voor eigenwaarde. Daarom oordeelt de kantonrechter de vordering tot het toekennen van een immateriële schadevergoeding toewijsbaar.
2.6.
[eiser01] heeft verzocht om de schade nader op te maken bij staat. Echter, de rechter mag krachtens artikel 612 Rv pas tot verwijzing naar een schadestaatprocedure overgaan indien hij de omvang van de schade niet reeds in de hoofdzaak kan vaststellen. Nu de vaststelling van de omvang van het smartengeld in aanzienlijke mate aan de vrijheid van de rechter is overgelaten en het karakter heeft van een schatting, doet de noodzaak van een schadestaatprocedure zich met betrekking tot de vergoeding van immateriële schade in de praktijk zelden voor. Ook in dit geval acht de kantonrechter zich in staat om de immateriële schadevergoeding vast te stellen. Daarbij houdt de kantonrechter rekening met de dubbele functie van de immateriële schadevergoeding, namelijk het compenseren van het leed dat [eiser01] is aangedaan en het verlangen van een opoffering door [gedaagde01] . Verder heeft de kantonrechter oog voor de aard en de ernst van de vastgestelde gedragingen van [gedaagde01] . [eiser01] heeft ter zitting duidelijk verwoord wat het voor haar betekent dat zij op deze discriminerende manier door [gedaagde01] is beledigd. De relatie tussen [gedaagde01] en [eiser01] is ernstig verstoord, terwijl zij als buren maar beperkt afstand van elkaar kunnen nemen. Al met al oordeelt de kantonrechter een immateriële schadevergoeding van € 350,00 op zijn plaats. Dat is ook in lijn met vergelijkbare zaken die zijn opgenomen in de Smartengeldengids.
2.7.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] vastgesteld op € 288,40 bestaande uit € 86,00 griffierecht, € 2,40 BRP-kosten en € 200,00 (2,50 punten x € 80,00) salaris gemachtigde. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten explootkosten niet mogelijk. Verder wordt de door [eiser01] betaalde eigen bijdrage voor de verleende toevoeging, waarvan zij blijkens (productie 3 van) de akte na tussenvonnis ook betaling vordert, geacht te zijn begrepen in het toe te wijzen bedrag aan proceskosten, zodat deze post niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt. De nakosten zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] ex artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser01] ;
3.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor de door [eiser01] geleden immateriële schade als gevolg van de door [gedaagde01] gepleegde onrechtmatige daad;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] tot betaling aan [eiser01] van een immateriële schadevergoeding van € 350,00 , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 juni 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van [eiser01] tot op heden begroot op € 288,40, waaronder € 200,00 ter zake van het salaris voor de gemachtigde van [eiser01] ;
3.5.
veroordeelt [gedaagde01] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
• € 40,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan
en
• de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.