ECLI:NL:RBZWB:2023:3893

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
02/311819-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting met geweld en de gevolgen voor de benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 juli 2021 in Breda contact heeft opgenomen met de aangeefster en bij haar is blijven slapen. Tijdens de nacht heeft de verdachte meerdere keren seksuele toenadering gezocht, ondanks herhaaldelijke afwijzingen van de aangeefster. Uiteindelijk heeft de verdachte de aangeefster bij haar armen gepakt, haar tegen het bed gedrukt en geprobeerd haar benen uit elkaar te duwen, met de intentie om seksueel binnendringen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat er voldoende bewijs was om de poging tot verkrachting te bewijzen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot betaling van € 4.042,00 aan schadevergoeding, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/311819-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2001 te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. P.W.P. Emmen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 30 november 2022 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I van dit vonnis opgenomen. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer01] (hierna: aangeefster) te verkrachten dan wel dat hij haar heeft aangerand.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting van aangeefster. Hij baseert zich daarbij, kort gezegd, op de verklaringen van aangeefster en verdachte, de getuigenverklaringen van [getuige01] en [getuige02] , het Whatsapp-bericht dat aangeefster naar [getuige02] heeft gestuurd en het Whatsapp-gesprek tussen verdachte en aangeefster.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de poging tot verkrachting. Op basis van het dossier kan worden bewezen dat verdachte heeft geprobeerd aangeefster te zoenen en dat hij haar heeft aangeraakt bij haar heup, billen en borsten. De overige gedachtestreepjes worden niet ondersteund door een ander bewijsmiddel dan de verklaring van aangeefster. De emotionele toestand van aangeefster zou immers ook het gevolg kunnen zijn van hetgeen in de ogen van de verdediging wel bewezen kan worden. Het proberen te zoenen en het aanraken bij de heup, billen en borsten is onvoldoende voor een bewezenverklaring van een poging tot verkrachting.
Indien de rechtbank van oordeel is dat alle gedachtestreepjes in de tenlastelegging wel bewezen kunnen worden, is de verdediging van mening dat deze handelingen niet zonder meer gericht zijn op het seksueel binnendringen bij aangeefster. Er is geen sprake van een begin van uitvoering van het seksueel binnendringen, zodat niet gesproken kan worden van een poging tot verkrachting.
Ten slotte bepleit de verdediging vrijspraak voor de subsidiair ten laste gelegde aanranding van aangeefster, omdat verdachte niet in strijd met de sociaal-ethische norm heeft gehandeld. Verdachte heeft geprobeerd aangeefster te zoenen en heeft haar heupen, billen en borsten aangeraakt, omdat hij dacht dat aangeefster dit ook wilde. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er alleen bewijs is voor ‘een andere feitelijkheid’ en niet voor het geweld of dreigen met geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het juridisch kader
Deze zaak betreft een zogenoemde zedenzaak. In dergelijke zaken is het voor de rechtbank vaak lastig om vast te stellen wat er precies is gebeurd omdat er bij het incident meestal maar twee personen aanwezig zijn, namelijk de aangever en de verdachte. Veelal staat de beschuldigende verklaring van de aangever tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte. Rechtstreekse getuigen van de gebeurtenissen zijn er vaak niet. Wanneer de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de relevante handelingen zelf, namelijk de aangever.
In artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de rechter het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan baseren op de verklaring van één getuige. Ook als die verklaring betrouwbaar wordt geacht, is die enkele verklaring onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Er moet dus meer bewijs zijn; iets dat die verklaring ondersteunt. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de belastende verklaring worden genoemd ondersteuning vindt in één of meer bewijsmiddelen. Het ondersteunende bewijsmateriaal mag niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van de aangever en moet bovendien uit een andere bron komen.
Vanuit voornoemd kader overweegt de rechtbank in de onderhavige zaak als volgt.
Wat niet ter discussie staat
Op 20 juli 2021 was verdachte in Breda en heeft hij contact opgenomen met aangeefster om bij haar te blijven slapen. Zij vond dit goed. Verdachte kwam rond middernacht bij haar aan en na enige tijd zijn ze samen naar haar slaapkamer gegaan en samen in bed gaan liggen. Vervolgens heeft verdachte meerdere keren - met tussenpozen - seksuele toenadering gezocht en heeft aangeefster meermalen aangegeven dat ze dat niet wilde.
Verklaring aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar uiteindelijk bij haar armen heeft gepakt, haar tegen het bed heeft gedrukt en heeft gezegd dat ze nu echt stil moest zijn en dat als aangeefster niet zou willen, hij na één minuut echt zou stoppen. Hij heeft met zijn knieën op haar benen gezeten en geprobeerd met zijn handen en knieën haar benen uit elkaar te doen. Op dat moment besefte aangeefster dat verdachte niet zou stoppen en heeft zij hem opzij geduwd en is zij uit bed gegaan en boos en verdrietig de slaapkamer uitgegaan.
Verdachte heeft op zitting bevestigd dat aangeefster (uiteindelijk) overstuur het bed heeft verlaten, maar ontkent dat hij daarvoor gedaan en gezegd heeft wat aangeefster heeft verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen. Zij overweegt daartoe dat aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over wat haar is overkomen in de nacht van 20 op 21 juli. De door haar benoemde handelingen van verdachte die vooraf gingen aan de poging verkrachting sluiten aan bij de door verdachte erkende meerdere seksuele toenaderingen die door aangeefster werden afgewezen. Daar komt bij dat zij niet over verdachte verklaart als een bruut monster, maar als iemand die meerdere keren niet naar haar ‘nee’ luisterde en pas op het laatst overging tot fysieke dwang. Zowel de seksueel georiënteerde aanrakingen als de uiteindelijk toegepaste dwanghandelingen worden door aangeefster naar het oordeel van de rechtbank niet groter gemaakt. Ten slotte kan de rechtbank voor de hiervoor aangehaalde bewoor-dingen die verdachte volgens aangeefster op het laatst heeft gezegd, geen andere verklaring bedenken dan dat die daadwerkelijk door verdachte zijn uitgesproken. Dit maakt haar verklaring naar het oordeel van de rechtbank authentiek en betrouwbaar.
Steunbewijs
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de verklaring van aangeefster daarnaast voldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Een huisgenoot van aangeefster, de heer [getuige02] , heeft haar direct na het incident gezien, nadat hij wakker werd van het dichtslaan van een deur. Hij hoorde aangeefster huilen op de wc en ook hyperventileren. Ze vertelde hem dat verdachte haar had aangeraakt en dat zij dat niet wilde maar dat hij bleef doorgaan. Hij forceerde seks met haar te hebben. Ook huisgenote [getuige01] is wakker geworden van een harde knal. Zij trof aangeefster huilend en overstuur aan op de wc. Aangeefster legde uit dat er een jongen in haar kamer was die dingen deed die zij niet prettig vond en niet door de beugel konden. De rechtbank is van oordeel dat de door deze getuigen waargenomen gemoedstoestand van aangeefster direct na het verlaten van haar slaapkamer en de uitlatingen die zij op dat moment tegenover hen heeft gedaan, aansluiten bij hetgeen aangeefster heeft verklaard dat haar is overkomen.
Verdachte en aangeefster hebben een dag na het incident contact gehad via Whatsapp. Een uitdraai van dit gesprek maakt onderdeel uit van het dossier. De rechtbank stelt vast dat verdachte in dit gesprek erkent dat hij heeft zitten pushen. Dit sluit aan bij de verklaring van aangeefster dat verdachte op seks uit was, hij op meerdere momenten seksuele toenadering heeft gezocht, terwijl aangeefster duidelijk aangaf dit niet te willen en uiteindelijk heeft getracht om haar door middel van fysiek geweld te dwingen.
Tot slot wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de verklaring van verdachte op zitting. Hij heeft verklaard dat aangeefster de slaapkamer heeft verlaten nadat hij wederom seksuele toenadering zocht en dat zij op dat moment overstuur was. De rechtbank stelt vast dat verdachte die nacht gedurende een langere tijdsperiode en op verschillende momenten heeft getracht om seksuele handelingen te verrichten bij aangeefster. Hoewel aangeefster meerdere keren aangaf dit niet te willen en zelfs een berichtje aan een huisgenoot heeft gestuurd dat zij bang was, was dit voor haar geen reden om de slaapkamer te verlaten. Het feit dat aangeefster hier aan het eind wel voor kiest en op dat moment ook erg emotioneel wordt, maakt dat de rechtbank de overtuiging heeft dat er vlak voordat aangeefster de slaapkamer heeft verlaten, meer gebeurd is dan eerder, hetgeen ook door aangeefster wordt verklaard.
Opzet op tegen de wil seksueel binnendringen?
Uitgaande van de eerder weergegeven verklaring van aangeefster moet de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden of verdachte opzet had op het seksueel binnendringen bij aangeefster en dat tegen haar wil.
Op basis van de omstandigheden dat verdachte de armen van aangeefster tegen het bed drukt, met zijn knieën op aangeefster zit en haar benen uit elkaar duwt, kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat zijn intentie was om het lichaam van aangeefster binnen te dringen. Dat verdachte op dat moment zijn onderbroek nog aan had - zoals door de verdediging naar voren is gebracht - doet hier niet aan af. Seksueel binnendringen kan ook met andere lichaamsdelen dan de penis. Daarbij merkt de rechtbank op dat er al sprake is van seksueel binnendringen wanneer met de tong of vinger tussen de schaamlippen wordt gegaan. Dat aangeefster niet wilde dat verdachte seksueel bij haar zou binnendringen, volgt in voldoende mate uit haar aangifte en haar emotionele toestand kort na het incident.
Poging en geweld
De rechtbank is van oordeel dat het tegen het bed drukken van de armen van aangeefster, het met zijn knieën op haar benen gaan zitten en het proberen om haar benen met behulp van zijn handen en knieën uit elkaar te doen, kan worden aangemerkt als geweld. Het is fysieke kracht van voldoende kaliber om de weerstand van aangeefster te breken. De rechtbank is voorts van oordeel dat voornoemde geweldshandelingen in voldoende mate een begin van uitvoering opleveren om van een poging tot verkrachting te kunnen spreken.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot verkrachting van aangeefster, zoals hierna onder 4.4 weergegeven. De feitelijke handelingen van de eerste twee gedachtestreepjes van de tenlastelegging worden niet opgenomen in de bewezenverklaring. Op basis van het dossier staat weliswaar in voldoende mate vast dat deze handelingen hebben plaatsgevonden, maar ze zijn naar het oordeel van de rechtbank geen onderdeel van de poging tot verkrachting omdat ze vooraf zijn gegaan aan het geweld dat verdachte heeft toegepast.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 21 juli 2021 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer01] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer01] , die [slachtoffer01] bij haar armen heeft gepakt en vervolgens haar armen tegen het bed heeft gedrukt en met zijn knieën op de benen van die [slachtoffer01] is gaan zitten en daarbij de woorden heeft geuit dat zij, [slachtoffer01] , nu echt stil moest zijn en dat als zij, [slachtoffer01] , het niet zou willen na 1 minuut dat hij, verdachte, dan echt zou stoppen, en de benen van die [slachtoffer01] open heeft getrokken met zijn, verdachtes, hand en zijn, verdachtes, knie tussen de benen van die [slachtoffer01] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur en een gevangenisstraf van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, het tijdsverloop in deze zaak en de psychische gevolgen van deze zaak voor verdachte. Daarnaast heeft verdachte geen strafblad en schat de reclassering het recidivegevaar in als laag. Gelet hierop dient aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 20 op 21 juli 2021 meerdere malen aangedrongen op seks terwijl aangeefster dit niet wilde. Uiteindelijk heeft hij met geweld geprobeerd zijn zin door te drijven. Hij heeft de armen van aangeefster tegen het bed gedrukt, is met zijn knieën op haar benen gaan zitten en heeft daarbij haar benen open getrokken met zijn hand en knieën met de intentie om bij haar seksueel binnen te dringen. Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Dit is een ernstig strafbaar feit waarbij hij de lichamelijke integriteit van aangeefster heeft geschonden. Hij heeft zich laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften zonder daarbij rekening te houden met de wil van het slachtoffer. Dat de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij [slachtoffer01] hebben veroorzaakt, blijkt uit de door haar voorgelezen slachtofferverklaring ter zitting. Zij is gediagnosticeerd met PTSS en is hiervoor behandeld door een psycholoog. Sinds het incident is zij angstiger geworden en is zij het vertrouwen in de mensheid kwijtgeraakt. Nog steeds heeft zij last van nachtmerries en paniekaanvallen.
De persoon van verdachte
Verdachte heeft op zitting bij herhaling tegen aangeefster gezegd dat hij alsnog graag met haar in gesprek wil en dat het nooit zijn bedoeling is geweest haar een negatieve ervaring te geven. Gelet op het feit dat verdachte op zitting heeft volhard in zijn ontkenning van de bewezenverklaarde handelingen, moet de rechtbank echter in zijn nadeel concluderen dat verdachte tot op heden niet daadwerkelijk de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen. Door het door aangeefster benoemde gedrag en uitlatingen op het laatst van hun samenzijn te ontkennen, heeft hij haar ook op zitting feitelijk als leugenaarster weggezet.
In zijn voordeel houdt de rechtbank rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte. Dat de reclassering heeft geadviseerd het volwassenstrafrecht toe te passen doet daar niet aan af. De reclassering heeft ook geadviseerd geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Dat stabiele leven en zijn studie zouden naar het oordeel van de rechtbank te ingrijpend doorkruist worden bij een gevangenisstraf die tot daadwerkelijke detentie zou leiden. Bovendien heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte dat met name zijn aanhouding, maar ook het strafproces dat lang boven zijn hoofd heeft gehangen grote indruk op hem hebben gemaakt. De aanhouding heeft zelfs geleid tot een post traumatische stress stoornis die is behandeld met EMDR.
De straf
Gelet op de hiervoor omschreven ernst van de feiten en persoonlijke omstandigheden van verdachte en met inachtneming van de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank zal de verdachte conform deze eis veroordelen tot een taakstraf van 200 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 5.542,00 en de wettelijke rente. Hiervan bestaat € 542,00 uit materiële schade en € 5.000,00 uit immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank volledig toewijsbaar vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag der voldoening. Deze schade is toereikend onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 3.500,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 45, 63 en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair:
poging tot verkrachting;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 179dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [slachtoffer01]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 4.042,00, waarvan € 542,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 4.042,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 juli 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 50 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Andraws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 mei 2023.