ECLI:NL:RBZWB:2023:3889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
22/3390
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak op bezwaar WOZ-beschikking gemeente Oisterwijk

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 juni 2023 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 18 november 2022, waarin het beroep tegen de WOZ-beschikking van de gemeente Oisterwijk ongegrond werd verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking, maar de rechtbank oordeelde dat het bezwaar prematuur was, omdat de WOZ-beschikking nog niet tot stand was gekomen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen om een brief van 1 juli 2022 in behandeling te nemen als bezwaar tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2021.

Tijdens de behandeling van het verzet heeft de belanghebbende aangevoerd dat hij redelijkerwijs mocht menen dat de WOZ-beschikking tot stand was gekomen op 4 april 2022, de datum waarop hij bezwaar indiende. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de belanghebbende niet voldoende waren om te concluderen dat hij redelijkerwijs kon menen dat de WOZ-waarde al was vastgesteld. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard, behalve voor het nevendictum, dat verduidelijkt moest worden.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 180 zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2023 op het verzet van

[belanghebbende], te [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk (de heffingsambtenaar) van 30 mei 2022 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 18 november 2022 heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Belanghebbende heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar].

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat belanghebbende niet redelijkerwijs kon menen dat de WOZ-beschikking waartegen hij bezwaar maakte al tot stand was gekomen, zodat belanghebbende prematuur bezwaar heeft gemaakt, zodat de heffingsambtenaar terecht tot het oordeel is gekomen dat het bezwaar niet ontvankelijk was. Als nevendictum heeft de rechtbank de heffingsambtenaar opgedragen om de brief van 1 juli 2022 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2021.

Beoordeling van het verzet

Belanghebbende voert tegen de uitspraak van de rechtbank primair aan dat hij redelijkerwijs mocht menen dat een WOZ-beschikking of WOZ-aanslag tot stand was gekomen op 4 april 2022, de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend. Hij draagt daartoe dezelfde gronden aan, die hij eerder in beroep heeft aangedragen en waarover de rechtbank reeds heeft geoordeeld. De rechtbank overweegt dat uit hetgeen belanghebbende in verzet naar voor heeft gebracht niet volgt dat belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat de WOZ-waarde al tot stand was gekomen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het beroep van belanghebbende terecht ongegrond is verklaard en zal zij in zoverre het verzet ongegrond verklaren.
Ten aanzien van het nevendictum
Bij nevendictum is de heffingsambtenaar opgedragen om de brief van 1 juli 2022, de brief waarmee beroep werd aangetekend, in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking over het jaar 2021.
De heffingsambtenaar heeft ter zitting aangevoerd dat daaraan nog geen gevolg is gegeven en dat het nevendictum onlogisch lijkt omdat dat verwijst naar een heffingsjaar voorafgaand aan het heffingsjaar waarover de betwiste WOZ-beschikking gaat. Als het nevendictum anders was bedoeld, dan verzoekt de heffingsambtenaar de uitspraak in zoverre te corrigeren.
Belanghebbende heeft in het beroepschrift gesteld:
“Uit mijn bezwaarschrift tegen de WOZ waarde blijkt duidelijk en onomstotelijk dat het bezwaar gericht is tegen de WOZ waarde van 2021. (bijlage 2)”. In bijlage 2, het bezwaarschrift van 4 april 2022, heeft belanghebbende gesteld:
“Middels deze brief teken ik bezwaar aan tegen de door u vastgestelde WOZ waarde peildatum 2021 van voornoemde woning”.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op hetgeen belanghebbende in het beroepschrift heeft gesteld, in samenhang met de verwijzing naar het bezwaarschrift en hetgeen daarin is vermeld, is duidelijk dat (ook) het beroep is gericht tegen de WOZ-beschikking waarbij als peildatum 1 januari 2021 is aangehouden, derhalve de waardebeschikking voor 2022. De rechtbank is van oordeel dat het nevendictum dient te worden verduidelijkt. In zoverre is het verzet gegrond.
De rechtbank ziet aanleiding om de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten voor het verzet.
De zaak is gelijktijdig behandeld met zes andere verzetschriften, waarin de feiten en stellingen geheel vergelijkbaar zijn. In die zaken is rechtsbijstand verleend door dezelfde gemachtigde van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek was. De rechtbank zal de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststellen op € 1.255,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken). De rechtbank zal van het bedrag van € 1.255,50 één zevende deel toekennen aan belanghebbende, te weten (afgerond) € 180.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet ongegrond voor zover het ziet op de kennelijke ongegrondheid van het beroep;
- verklaart het verzet gegrond voor zover het ziet op de nevenbeslissing;
- vernietigt de uitspraak voor wat betreft de nevenbeslissing;
- draagt de heffingsambtenaar op de brief van 1 juli 2022 in behandeling te nemen als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking naar waardepeildatum 1 januari 2021;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 180.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier, op 9 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.