ECLI:NL:RBZWB:2023:3871

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
02-096524-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, mishandeling, en bezit van vuurwapens en harddrugs

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan bedreiging, mishandeling, en het voorhanden hebben van vuurwapens en harddrugs. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder vrijheidsberoving, poging zware mishandeling, bedreiging in vereniging, en het bezit van amfetamine en GHB. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 april 2022 de aangever had opgehaald en naar zijn woning had gebracht, waar hij werd bedreigd en mishandeld. De rechtbank achtte de bedreiging met zware mishandeling bewezen, evenals het voorhanden hebben van harddrugs en vuurwapens. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van vrijheidsberoving en poging zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/096524-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1981 te [geboorteplaats01]
wonende aan de [adres01] , [postcode01] te [woonplaats01]
raadsman mr. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. I.M. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Vrijheidsberoving in vereniging van [slachtoffer01] (hierna: aangever).
Feit 2
Poging zware mishandeling in vereniging.
Feit 3
Bedreiging in vereniging.
Feit 4
Opzettelijk aanwezig hebben van 1077 gram amfetamine en 1043 ml GHB.
Feit 5
Voorhanden hebben van twee imitatie handvuurwapens, een ploertendoder en een blank wapen.
Feit 6
Voorhanden hebben van een stroomstootwapen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting de feiten 4, 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft vrijspraak gevorderd van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling in vereniging. Zij acht het in vereniging bedreigen van aangever, feit 3, wel wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de wapens die zijn aangetroffen, het app-gesprek van aangever met zijn partner, de verklaring van [medeverdachte01] en de eigen verklaring van verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de taser aan aangever heeft gedemonstreerd en dat hij kan begrijpen dat aangever zich op dat moment ongemakkelijk voelde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 4,5 en 6 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 en 3 wegens gebrek aan bewijs. Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van het dossier en hetgeen ter zitting aan de orde is geweest, niet met voldoende zekerheid vastgesteld kan worden dat verdachte, al dan niet met anderen, aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Ter zake van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte heeft geslagen. Er blijkt ook niet van een nauwe en bewuste samenwerking om via die weg tot bewijs van medeplegen te komen. Datzelfde geldt voor het bewijs van de poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Als de rechtbank al komt tot bewijs van slaan, dan toch levert dat slaan niet de opzet tot het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel op. Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat enkel uit de aangifte blijkt dat er bedreigingen zijn geuit. Verder ondersteunend bewijs komt niet uit het dossier naar voren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 4, 5 en 6
Verdachte heeft ten aanzien van deze feiten op zitting een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. De feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage.
Verdachte heeft verklaard dat hij de amfetamine in bewaring had voor een ander. Voor zover verdachte hiermee bedoeld heeft dat hij geen beschikkingsmacht had over de verdovende middelen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat verdachte – naar eigen zeggen – wist dat de drugs in zijn woning lagen. Hiermee staat dan ook vast, dat verdachte zich niet alleen bewust was van de aanwezigheid van de amfetamine, maar dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Dat de drugs mogelijk eigendom waren van een ander, doet hier niks aan af.
Feiten 1, 2 en 3
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte, samen met anderen, op 15 april 2022 aangever heeft opgehaald en naar zijn woning heeft gebracht. Aanleiding hiervoor was dat verdachte GBL bij aangever had besteld en ook al had betaald, maar dat hij dat product nog niet geleverd had gekregen. Aangever verklaart dat hij in deze woning is mishandeld, bedreigd en tegen zijn wil is vastgehouden. Verdachte ontkent dit.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank wijst hierbij op het letsel van aangever, de processen-verbaal waaruit blijkt dat er wapens zijn aangetroffen in de woning en bij [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ), dat deze wapens in de woning in het zicht van aangever lagen en de verklaring van [medeverdachte01] die verklaart dat de sfeer op enig moment in de woning is omgeslagen. Daarbij komt dat verdachte op zitting heeft verklaard dat hij een taser heeft gedemonstreerd aan aangever. Ten overvloede wijst de rechtbank ook nog op het proces-verbaal van de politie waaruit blijkt dat er mensen onrustig heen en weer bewogen op het balkon van de woning en meermalen in en uit de woning liepen. Toen de politie in de centrale hal kwam, zagen zij dat verdachte en [medeverdachte02] met grote haast het pand wilden verlaten. De rechtbank acht de verklaring van aangever dan ook betrouwbaar en zal deze als uitgangpunt nemen bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten 1,2 en 3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Verdachte heeft op 10 april 2022 een bestelling GBL geplaatst bij aangever en betaald. Deze bestelling was op 15 april 2022 nog niet geleverd waarop verdachte besloot verhaal te gaan halen bij aangever. Die avond heeft hij aangever samen met twee anderen opgehaald. [medeverdachte02] is vervolgens van het station opgehaald. In de auto is door aangever geprobeerd om alsnog aan zijn verplichting te voldoen wat niet lukt. Met zijn vijven zijn zij vervolgens naar de woning van verdachte aan de [adres01] gereden. In de woning was de sfeer in eerste instantie vriendelijk. In de woonkamer lagen er wapens in het zicht. Op enig moment sloeg de sfeer om. Aangever wordt geslagen, onder andere met een ploertendoder. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat hij hierbij letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen. Degene die hem sloeg, dreigde zijn vingers af te knippen. [verdachte01] was de hele tijd aanwezig in de woning. Hij heeft met een schaar knipbewegingen gemaakt en liet een taser knetteren vlakbij het gezicht van aangever. Ook is er een brandend busje deodorant bij zijn gezicht gehouden. Ondertussen heeft aangever geprobeerd om toch nog aan zijn verplichtingen te voldoen en mocht hij daarom zijn telefoon gebruiken. Op enig moment heeft aangever een appbericht naar zijn vriendin gestuurd. Zij heeft vervolgens de politie gebeld die daarop richting de woning is gegaan. De politie zocht naar het juiste huisnummer en zag toen personen op het balkon van de woning van verdachte heen en weer lopen. Het was midden in de nacht. Verdachte heeft zijn woning verlaten en wilde via de centrale hal ook het pand verlaten maar werd daar aangehouden. Ook [medeverdachte02] is daar toen aangehouden. Bij hem is een taser aangetroffen in zijn jaszak.
Feit 3: bedreiging in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met anderen, door aangever te slaan, wapens in zijn zicht te leggen, aan hem te tonen en te demonstreren en ten slotte knipbewegingen te maken, een situatie heeft gecreëerd die voor aangever zeer bedreigend moet zijn geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook in juridische zin sprake is van een bedreiging. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigd bewezen worden.
Feit 2: Poging zware mishandeling in vereniging
Op basis van de verklaring van aangever en het bij hem aangetroffen letsel kan bewezen worden dat aangever in de woning is geslagen. Een eenvoudige mishandeling is echter niet ten laste gelegd. Om tot een bewezenverklaring van de poging zware mishandeling in vereniging te komen, moet sprake zijn van handelingen die bij aangever zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen veroorzaken. Daarvan is niet gebleken. Het geconstateerde letsel levert onvoldoende aanwijzing op voor bedoelde poging en ook overigens is niet komen vast te staan dat aangever zodanig is geraakt dat hiermee een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gelopen. Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 1: Vrijheidsberoving in vereniging
Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake indien de dader iemand op een plaats doet verblijven, waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Artikel 282 Sr verlangt echter niet dat sprake is van een absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing. Ook als de dader een zodanige situatie heeft gecreëerd dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, is sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank overweegt dat onder feit 2 en 3 reeds is vastgesteld dat tegen aangever geweld is gebruikt en dat hij is bedreigd. Dit betekent echter niet zonder meer dat aangever ten tijde van deze bedreiging en geweldspleging ook wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Beoordeeld moet worden of aangever de woning kon verlaten zonder aan meer geweld bloot te komen staan dan hij al stond en of verdachte daarnaast ook het opzet had op de vrijheidsberoving van aangever.
Uit het dossier volgt dat aangever lange tijd in de woning van verdachte heeft verbleven. De sfeer was aanvankelijk vriendelijk maar is op een gegeven moment omgeslagen waarbij aangever is bedreigd en mishandeld. De rechtbank moet echter constateren dat de omstandigheden waarin aangever zich bevond niet duidelijk naar voren komen uit het dossier. Zo is niet duidelijk geworden of de deur van de woning op slot zat. Van belang is dat aangever in de woning over zijn telefoon kon beschikken, daarmee kon communiceren met de buitenwereld en ook daadwerkelijk contact heeft gehad met zijn vriendin. Hierdoor is voor de rechtbank onvoldoende vast te stellen of aangever de woning niet kon verlaten en ook echt tegen zijn wil werd vastgehouden in de woning en daarnaast of verdachte hier ook opzet op had. Tot slot staat voor de rechtbank niet vast dat de hierboven bewezen verklaarde bedreiging en de geconstateerde mishandeling in verband moeten worden gebracht met een vrijheidsberoving. Niet uit te sluiten is dat de mishandeling en bedreiging gericht waren op het onder druk zetten van aangever om iets van hem gedaan te krijgen, en niet om hem vast te houden. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde in vereniging plegen van wederrechtelijk vrijheidsberoving.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 3
op 15 en/of 16 april 2022 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [slachtoffer01] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] een taser voor te houden en die taser voor de ogen van die [slachtoffer01] werkend te laten zien en die [slachtoffer01] een spuitend en brandend busje deodorant voor te houden en die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen 'We gaan je vingers afknippen', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 4
op 16 april 2022 te Bergen op Zoom opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1007 gram amfetamine en ongeveer 1135 ml van een vloeistof bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende GHB en/of amfetamine, zijnde GHB en/of amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Feit 5
op 16 april 2022 te Bergen op Zoom een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk
een imitatie handvuurwapen Umarex, type Beretta M92FS, en
een imitatie handvuurwapen Crosman, type C31, en
een wapen van categorie I, onder 3 van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder,
en
een wapen van categorie I, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een (geheim) blank wapen Liam Sinclair, dat uiterlijk gelijkt op een ander
voorwerp dan een wapen,
voorhanden heeft gehad;
Feit 6
op 16 april 2022 te Bergen op Zoom een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (met het uiterlijk van een zaklamp),
zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte enkel te veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan bedreiging. Op 15 april 2022 is aangever opgehaald en naar de woning van verdachte gebracht. Daar is hij geslagen en bedreigd. Op deze manier probeerden verdachte en zijn drie medeverdachten aangever te dwingen een mislukte deal tot het leveren van grondstof voor drugs alsnog na te komen. Ondanks dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt voor vrijheidsberoving en een poging tot zware mishandeling, blijkt uit het dossier dat de situatie waarin aangever zich bevond zeer hachelijk was. Er was sprake van een zeer dreigende situatie waarin is geslagen en er wapens in het spel waren. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dat de hele situatie voor aangever zeer intimiderend en bedreigend was, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij waarin naar voren komt dat aangever sinds het incident slecht slaapt, veel stress ervaart en last heeft van nachtmerries. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen belang. Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van vuurwapens en harddrugs.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte en constateert dat verdachte eerder is veroordeeld voor opiumdelicten en geweldsfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 8 mei 2023 wat over verdachte is opgemaakt. De reclassering stelt dat verdachte reeds jarenlang bekend is met het gebruik van harddrugs. Zij zien een directe relatie tussen het middelengebruik en de verdenking. Verdachte bagatelliseert zijn problemen, heeft geen probleem- en zelfinzicht en lijkt de consequenties van zijn gedrag onvoldoende in te kunnen schatten. Verdachte staat wel open voor begeleiding en/of hulpverlening. Eerdere reclasseringscontacten hebben deels al gedragsverandering gerealiseerd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden, ambulante behandeling, het zoeken naar een zinvolle dagbesteding, het meewerken aan middelencontrole en deelname aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Straf
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS als uitgangspunt genomen. Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op de straffen die doorgaans voor vergelijkbare feiten worden opgelegd. Bij het voorhanden hebben van een hoeveelheid harddrugs met een totaal gewicht tussen de 2.000 en 3.000 gram past volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de eerder genoemde recidive. Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan bedreiging in vereniging.
Alles afwegend acht de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden, met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van het voorarrest. Daarbij zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 4.000,00 voor het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Het verzoek tot schadevergoeding is onderbouwd met een bijlage, waarin is aangegeven welke gevolgen het feit voor [slachtoffer01] heef betekend, waarom er een vergoeding van immateriële schade wordt gevraagd en wat de hoogte is van het bedrag. Daarnaast is verzocht om de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daaruit ontstane schade te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 750,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van nadelige psychische gevolgen als gevolg van het handelen van verdachte. Er zit immers geen medische verklaring van een deskundige in het dossier. Voorts is hier geen sprake van een situatie waarbij de aard en de ernst van de normschending met zich brengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in zijn vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26, 54 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 en 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 3:Bedreiging met zware mishandeling;
Feit 4:Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet
gegeven verbod;
Feit 5:Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 6:Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* dat verdachte zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE te Bergen op Zoom. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt;
* dat verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich laat behandelen door de verslavingszorg van Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels
en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk of onbetaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen;
De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte werkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt betrokkene binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 750,-, aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
(feit 2), € 750,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.