ECLI:NL:RBZWB:2023:3868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10305374 CV EXPL 23-240 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van een overeenkomst en niet-nakoming van betalingsverplichtingen in een civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door Shuttel B.V. tegen [gedaagde01], heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2023 uitspraak gedaan. De zaak betreft een betwisting over het bestaan van een overeenkomst en de niet-nakoming van betalingsverplichtingen door [gedaagde01]. Shuttel vorderde betaling van een bedrag van € 7.025,66, inclusief rente en kosten, voor geleverde brandstof op basis van een ANWB Mobiliteitskaart die op naam van [gedaagde01] was aangevraagd. De vordering was gebaseerd op de stelling dat er een overeenkomst tot stand was gekomen, terwijl [gedaagde01] betwistte deze overeenkomst te hebben gesloten, stellende dat zijn broer zonder zijn toestemming de mobiliteitskaart had aangevraagd en gebruikt.

De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de overeenkomst tot stand was gekomen, ondanks de betwisting van [gedaagde01]. De rechter wees de vordering van Shuttel tot betaling van de hoofdsom van € 6.064,66 toe, maar wees de gevorderde contractuele rente af, omdat deze niet was overeengekomen in de algemene voorwaarden. In plaats daarvan werd de wettelijke rente toegewezen. Ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden toegewezen, omdat Shuttel voldoende had aangetoond dat deze kosten in overeenstemming waren met de geldende tarieven.

De proceskosten aan de zijde van Shuttel werden vastgesteld op € 1.281,91, en [gedaagde01] werd veroordeeld in deze kosten. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de gevolgen van niet-nakoming van contractuele verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10305374 \\ CV EXPL 23-240
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
SHUTTEL B.V.,
te Leusden,
eisende partij,
hierna te noemen: Shuttel,
gemachtigde: KVN Gerechtsdeurwaarders & Juristen,
tegen
[gedaagde01] , VOORHEEN H.O.D.N. [bedrijf gedaagde01],
te [plaats01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 januari 2023 met producties;
- het mondeling en schriftelijk antwoord;
- de conclusie van repliek met productie;
- de mondelinge dupliek.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Op naam van het voormalige bedrijf van [gedaagde01] is een ANWB Mobiliteitskaart aangevraagd. Shuttel verzorgt de operationele uitvoering van de mobiliteitskaart. Met deze mobiliteitskaart is brandstof afgenomen welke Shuttel heeft geleverd.
2.2
Shuttel heeft hiervoor in de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 juni 2022 vier facturen gestuurd naar het adres waarop [gedaagde01] woonachtig was. Het totaalbedrag van deze facturen bedraagt € 6.064,66.
2.3
Op voornoemde facturen staat een betaaltermijn van 30 dagen vermeld.
2.4
Shuttel heeft in de periode van 12 april 2022 tot en met 24 november 2022 meerdere aanmaningen (met rente en kosten) aan [gedaagde01] verzonden. [gedaagde01] is niet overgegaan tot betaling.

3.Het geschil

3.1
Shuttel vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde01] tot betaling van:
I. het bedrag van € 7.025,66 (aan hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente), vermeerderd met de contractuele rente, subsidiair de wettelijke handelsrente, over de hoofdsom vanaf 22 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
II. de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke handelsrente indien deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn betaald.
3.2
Shuttel legt aan haar vordering ten grondslag dat zij in opdracht of voor rekening van [gedaagde01] brandstof heeft geleverd. [gedaagde01] heeft op basis van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst een betalingsverplichting. [gedaagde01] heeft de facturen niet binnen de betalingstermijn van 8 dagen voldaan. Shuttel heeft recht op betaling van de factuurbedragen, vermeerderd met rente en kosten.
3.3
[gedaagde01] erkent dat het bedrijf waarmee de mobiliteitskaart is aangeschaft, op zijn naam stond ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [gedaagde01] voert aan dat Shuttel de facturen en aanmaningen naar het e-mailadres en woonadres van zijn broer heeft verzonden. De mobiliteitskaart is zonder zijn toestemming door zijn broer aangevraagd en gebruikt. [gedaagde01] betwist dat hij de overeenkomst heeft gesloten en voert aan dat hij hiervan op de hoogte is gekomen toen hij de dagvaarding ontving.
3.4
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Tussen partijen is in geschil of er tussen hen een overeenkomst tot stand is gekomen zoals door Shuttel wordt gesteld en door [gedaagde01] wordt betwist. [gedaagde01] voert aan dat niet hij maar zijn broer – uit naam van het voormalig bedrijf van [gedaagde01] maar zonder zijn toestemming – de overeenkomst is aangegaan. Voor zover [gedaagde01] daarmee een beroep bedoelt te doen op onbevoegde vertegenwoordiging slaagt dit verweer niet. In de eerste plaats is niet gebleken dát de overeenkomst door een ander dan [gedaagde01] zelf is aangegaan. De mobiliteitskaart is online aangevraagd. Als onweersproken staat vast dat tijdens de aanvraag een bankmachtiging is afgegeven ten laste van het rekeningnummer van het voormalig bedrijf van [gedaagde01] . Daarnaast correspondeert het opgegeven emailadres en woonadres met hetgeen ten aanzien van het voormalig bedrijf van [gedaagde01] bij de Kamer van Koophandel stond geregistreerd. Daardoor is ook niet gebleken dat Shuttel er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de mobiliteitskaart door [gedaagde01] is aangevraagd. Het verweer van [gedaagde01] wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Als [gedaagde01] slachtoffer is geworden van het handelen van zijn broer – zoals hij zelf aanvoert – dan is dat uiteraard erg vervelend, maar dat komt voor rekening en risico van [gedaagde01] .
4.2
Gelet op het voorgaande is als onvoldoende gemotiveerd weersproken vast komen te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en dat het door Shuttel gevorderde bedrag aan hoofdsom opeisbaar is. Nu geen betaling van de hoofdsom heeft plaatsgevonden is [gedaagde01] tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst. [gedaagde01] zal om die reden worden veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 6.064,66 aan Shuttel.
4.3
Shuttel vordert een bedrag van € 282,77 aan verschenen rente vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de datum van de dagvaarding. Daarnaast vordert Shuttel primair de contractuele rente en subsidiair de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 6.064,66 vanaf 22 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling. Shuttel verwijst voor wat betreft de contractuele rente in het lichaam van de dagvaarding naar artikel 6.5 van de tussen partijen geldende algemene voorwaarden. Uit dit artikel blijkt echter niet dat een contractuele rente is overeengekomen. De primair gevorderde contractuele rente is om die reden niet toewijsbaar. Dit brengt met zich mee dat de gevorderde reeds verschenen rente van € 282,77 eveneens niet toewijsbaar is. Niet is namelijk gebleken hoe de reeds verschenen rente is berekend. Uit de algemene voorwaarden blijkt dat slechts de wettelijke rente verschuldigd is. De subsidiair gevorderde wettelijke handelsrente is om die reden eveneens niet toewijsbaar. Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter in plaats van de wettelijke handelsrente, de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen vanaf de vervaldata van de facturen tot aan de dag van volledige betaling. Anders dan Shuttel stelt bedraagt de betaaltermijn van de facturen geen 8 dagen maar 30 dagen, met welke termijn bij de berekening van de rente rekening gehouden dient te worden.
4.4
Shuttel maakt daarnaast aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] voert hiertegen aan dat de facturen en aanmaningen niet door [gedaagde01] zijn ontvangen omdat deze zijn verzonden naar het woonadres en e-mailadres van zijn broer. De kantonrechter gaat aan dit verweer voorbij nu [gedaagde01] heeft erkend op het woonadres van zijn broer woonachtig te zijn geweest. Daarnaast heeft [gedaagde01] aangevoerd dat het e-mailadres van zijn broer bij de Kamer van Koophandel geregistreerd stond omdat deze hem zou helpen met het opstarten van zijn bedrijf. Gelet op het bepaalde in artikel 25 lid 3 Handelsregisterwet mag op de juistheid van die gegevens worden vertrouwd. De kantonrechter stelt vast dat Shuttel voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 678,23 is in overeenstemming met de in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gehanteerde tarieven en zal om die reden worden toegewezen.
4.5
[gedaagde01] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten – waaronder de nakosten – worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Shuttel als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,91
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
1.281,91
4.6
Artikel 6:119a BW is niet van toepassing op een vordering tot betaling van een bedrag bij wijze van schadeloosstelling, zodat de gevorderde handelsrente over de proceskosten van € 1.281,91 niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag worden toegewezen, zoals in het dictum vermeld.
4.7
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden begroot op € 132,00 (half salarispunt met een maximum van € 132,00).
4.8
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat zijn financiële ruimte beperkt is. Voor het treffen van een betalingsregeling dient hij contact op te nemen met de gemachtigde van Shuttel, omdat de wet de kantonrechter niet de mogelijkheid biedt om bij vonnis een betalingsregeling op te leggen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [gedaagde01] om aan Shuttel te betalen een bedrag van € 6.064,66 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de facturen tot de dag van volledige betaling;
5.2
veroordeelt [gedaagde01] om aan Shuttel te betalen een bedrag van € 678,23 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van Shuttel tot dit vonnis vastgesteld op € 1.281,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen en uitgesproken op 31 mei 2023.