ECLI:NL:RBZWB:2023:3866

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
02-096500-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging in vereniging met gebruik van een stroomstootwapen

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een reeks van geweldsdelicten. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 mei 2023, waarbij de verdachte niet aanwezig was en verstek werd verleend. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt. De tenlastelegging omvatte onder andere vrijheidsberoving in vereniging, poging zware mishandeling, bedreiging in vereniging en het voorhanden hebben van een stroomstootwapen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten op 15 april 2022 de aangever hebben opgehaald en naar de woning van een medeverdachte hebben gebracht, waar de aangever werd mishandeld en bedreigd. De rechtbank achtte de verklaring van de aangever betrouwbaar, ondersteund door ander bewijsmateriaal, waaronder aangetroffen wapens en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van mishandeling en bedreiging, maar sprak hem vrij van de tenlastegelegde vrijheidsberoving, omdat niet kon worden vastgesteld dat de aangever daadwerkelijk tegen zijn wil werd vastgehouden.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 50 dagen op, rekening houdend met de ernst van de feiten en het feit dat de verdachte niet recentelijk voor een soortgelijk delict was veroordeeld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 750,- aan immateriële schade aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk was, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor de gevorderde schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/096500-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1980 te [geboorteplaats01]
postadres [adres01] , [postcode01] [plaats01]
raadsman mr. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2023. Verdachte is niet verschenen. Tegen verdachte is verstek verleend. De officier van justitie, mr. I.M. Peters, heeft haar standpunt kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1
Vrijheidsberoving in vereniging.
Feit 2
Poging zware mishandeling in vereniging subsidiair mishandeling in vereniging.
Feit 3
Bedreiging in vereniging.
Feit 4
Voorhanden hebben van een stroomstootwapen

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte feit 4 wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft vrijspraak gevorderd van het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot zware mishandeling in vereniging dan wel eenvoudige mishandeling. Zij acht het in vereniging bedreigen van aangever wel wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de wapens die zijn aangetroffen, het app-gesprek van aangever met zijn partner en de verklaring van [medeverdachte01] .
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 4
Verdachte heeft ten aanzien van dit feit bij de politie een bekennende verklaring afgelegd en had het stroomstootwapen in zijn zak toen hij werd aangehouden. Dit feit kan wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage.
Feiten 1, 2 en 3
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De rechtbank stelt vast dat niet ter discussie staat dat verdachte en aangever, samen met anderen, op 15 april 2022 naar de woning van [medeverdachte02] (hierna: [medeverdachte02] ) zijn gegaan. Aanleiding hiervoor was dat [medeverdachte02] GBL bij aangever had besteld en betaald, maar dat hij dat product nog niet geleverd had gekregen. Aangever verklaart dat hij in de woning is mishandeld, bedreigd en tegen zijn wil is vastgehouden. Verdachte ontkent dit bij de politie.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende ondersteuning vindt in ander bewijsmateriaal. De rechtbank wijst hierbij op het letsel van aangever, de processen-verbaal waaruit blijkt dat er wapens zijn aangetroffen in de woning en bij verdachte in zijn jaszak, dat deze wapens in de woning in het zicht van aangever lagen en de verklaring van [medeverdachte01] die verklaart dat de sfeer op enig moment in de woning is omgeslagen. Ten overvloede wijst de rechtbank ook nog op het proces-verbaal van de politie waaruit blijkt dat er mensen onrustig heen en weer bewogen op het balkon van de woning en meermalen in en uit de woning liepen. Toen de politie in de centrale hal kwam, zagen zij dat verdachte en [medeverdachte02] met grote haast het pand wilden verlaten. De rechtbank acht de verklaring van aangever dan ook betrouwbaar en zal deze als uitgangpunt nemen bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten 1,2 en 3.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. [medeverdachte02] heeft op 10 april 2022 een bestelling GBL geplaatst bij aangever en betaald. Deze bestelling was op 15 april 2022 nog niet geleverd waarop [medeverdachte02] besloot verhaal te gaan halen bij aangever. Die avond heeft [medeverdachte02] aangever samen met nog twee anderen opgehaald. Verdachte is vervolgens van het station opgehaald. In de auto is door aangever geprobeerd om alsnog aan zijn verplichting te voldoen wat niet lukt. Met zijn vijven zijn zij naar de woning van [medeverdachte02] aan de [adres02] gereden. In de woning was de sfeer in eerste instantie vriendelijk. In de woonkamer lagen er wapens in het zicht. Op enig moment sloeg de sfeer om. Aangever wordt geslagen, onder andere met een ploertendoder. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat hij hierbij letsel aan zijn gezicht heeft opgelopen. Degene die hem sloeg, dreigde zijn vingers af te knippen. Verdachte was de hele tijd aanwezig in de woning. Er zijn met een schaar knipbewegingen gemaakt en een taser is vlakbij het gezicht van aangever gehouden terwijl dit stroomstootwapen knetterde. Ook is er een brandend busje deodorant bij zijn gezicht gehouden. Ondertussen heeft aangever geprobeerd om toch nog aan zijn verplichtingen te voldoen en mocht hij daarom zijn telefoon gebruiken. Op enig moment heeft aangever een appbericht naar zijn vriendin gestuurd. Zij heeft vervolgens de politie gebeld die daarop richting de woning is gegaan. De politie zocht nog naar het juiste huisnummer en zag toen personen op het balkon van de woning van verdachte heen en weer lopen. Het was midden in de nacht. [medeverdachte02] heeft zijn woning verlaten en wilde via de centrale hal ook het pand verlaten maar werd daar aangehouden. Ook verdachte is daar toen aangehouden. Bij hem is een taser aangetroffen in zijn jaszak.
Feit 3: bedreiging in vereniging
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met anderen, door aangever te slaan, wapens in zijn zicht te leggen, aan hem te tonen en te demonstreren en ten slotte knipbewegingen te maken, een situatie heeft gecreëerd die voor aangever zeer bedreigend moet zijn geweest. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook in juridische zin sprake is van een bedreiging. Dit feit kan dan ook wettig en overtuigd bewezen worden.
Feit 2: Poging zware mishandeling althans mishandeling
Op basis van de verklaring van aangever en het bij hem aangetroffen letsel kan bewezen worden dat aangever in de woning is geslagen. Primair is het medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ten laste gelegd Om tot een bewezenverklaring daarvan te komen, moet sprake zijn van handelingen die bij aangever zwaar lichamelijk letsel hadden kunnen veroorzaken. Daarvan is niet gebleken. Het geconstateerde letsel levert onvoldoende aanwijzing op voor bedoelde poging en ook overigens is niet komen vast te staan dat aangever zodanig is geraakt dat hiermee een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is gelopen. Verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken. Subsidiair is het medeplegen van mishandeling ten laste gelegd. Dat feit kan wel wettig en overtuigend bewezen worden.
Feit 1: Vrijheidsberoving
Van een wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is sprake indien de dader iemand op een plaats doet verblijven, waarvan of waaruit deze zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen. Artikel 282 Sr verlangt echter niet dat sprake is van een absolute onmogelijkheid van fysieke verplaatsing. Ook als de dader een zodanige situatie heeft gecreëerd dat ten aanzien van het slachtoffer de dwang is ontstaan om te blijven, is sprake van een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De rechtbank overweegt dat onder feit 2 en 3 reeds is vastgesteld dat tegen aangever geweld is gebruikt en dat hij is bedreigd. Dit betekent echter niet zonder meer dat aangever ten tijde van deze bedreiging en geweldspleging ook wederrechtelijk van zijn vrijheid werd beroofd. Beoordeeld moet worden of aangever de woning kon verlaten zonder aan meer geweld bloot te komen staan dan hij al stond en of verdachte daarnaast ook het opzet had op de vrijheidsberoving van aangever.
Uit het dossier volgt dat aangever lange tijd in de woning van verdachte heeft verbleven. De sfeer was aanvankelijk vriendelijk maar is op een gegeven moment omgeslagen waarbij aangever is bedreigd en mishandeld. De rechtbank moet echter constateren dat de omstandigheden waarin aangever zich bevond niet duidelijk naar voren komen uit het dossier. Zo is niet duidelijk geworden of de deur van de woning op slot zat. Van belang is dat aangever in de woning over zijn telefoon kon beschikken, daarmee kon communiceren met de buitenwereld en ook daadwerkelijk contact heeft gehad met zijn vriendin. Hierdoor is voor de rechtbank onvoldoende vast te stellen of aangever de woning niet kon verlaten en ook echt tegen zijn wil werd vastgehouden in de woning en daarnaast of verdachte hier ook opzet op had. Tot slot staat voor de rechtbank niet vast dat de hierboven bewezen verklaarde bedreiging en de geconstateerde mishandeling in verband moeten worden gebracht met een vrijheidsberoving. Niet uit te sluiten is dat de mishandeling en bedreiging gericht waren op het onder druk zetten van aangever om iets van hem gedaan te krijgen, en niet om hem vast te houden. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen voor de ten laste gelegde in vereniging plegen van wederrechtelijk vrijheidsberoving.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2 subsidiair
op 15 en 16 april 2022 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] meermalen, althans eenmaal,
met een ploertendoder, tegen de benen te slaan, en die [slachtoffer01] meermalen, althans
eenmaal, op overige lichaamsdelen te slaan;
Feit 3
op 15 en 16 april 2022 te Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, [slachtoffer01] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer01] een taser voor te houden en die taser voor de ogen van die [slachtoffer01] werkend te laten zien en die [slachtoffer01] een spuitend en brandend busje deodorant voor te houden en die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen 'We gaan je vingers afknippen', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
Feit 4
op 16 april 2022 te Bergen op Zoom een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen (met het uiterlijk van een mobiele telefoon), zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 dagen.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling. Op 15 april 2022 is aangever opgehaald en naar de woning van [medeverdachte02] gebracht. Daar is hij geslagen en bedreigd. Op deze manier probeerden verdachte en zijn drie medeverdachten aangever te dwingen een mislukte deal tot het leveren van grondstof voor drugs alsnog na te komen. Ondanks dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt voor vrijheidsberoving en een poging tot zware mishandeling, blijkt uit het dossier dat de situatie waarin aangever zich bevond zeer hachelijk was. Er was sprake van een zeer dreigende situatie waarin is geslagen en er wapens in het spel waren. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dat de hele situatie voor aangever zeer intimiderend en bedreigend was, blijkt ook uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij waaruit naar voren komt dat aangever sinds het incident slecht slaapt, veel stress ervaart en last heeft van nachtmerries. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en enkel oog gehad voor zijn eigen belang. Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij niet recentelijk voor een soortgelijk delict is veroordeeld. Omdat verdachte dakloos is en onbereikbaar is gebleken voor de reclassering, acht de rechtbank een taakstaf niet opportuun. Gelet hierop en gelet op de ernst van de feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passendere reactie. De rechtbank houdt ten slotte rekening met de omstandigheid dat de feiten 2 en 3 in eendaadse samenloop zijn begaan.
Gelet op wat hiervoor is overwogen en wat in dit soort zaken gebruikelijk is, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 dagen een passende reactie is.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een vergoeding van immateriële schade voor een bedrag van € 4.000,00 voor het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Het verzoek tot schadevergoeding is onderbouwd met een bijlage, waarin is aangegeven welke gevolgen het feit voor [slachtoffer01] heef betekend, waarom er een vergoeding van immateriële schade wordt gevraagd en wat de hoogte is van het bedrag. Daarnaast is verzocht om de wettelijke rente van toepassing te laten zijn en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 2 en 3 heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daaruit ontstane schade te vergoeden.
De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is in ieder geval sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dat betekent dat de immateriële schade (deels) voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 750,00 billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van nadelige psychische gevolgen als gevolg van het handelen van verdachte. Er zit immers geen medische verklaring van een deskundige in het dossier. Voorts is hier geen sprake van een situatie waarbij de aard en de ernst van de normschending met zich meebrengt dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijkheid
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 Van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 2:medeplegen van mishandeling; in eendaadse samenloop gepleegd met
Feit 3:medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
en daarnaast:
Feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 750,-, aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer01] (feit 2), € 750,- te betalen vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 15 april 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 15 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Verschueren, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2023.
De jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid om dit vonnis te ondertekenen.