ECLI:NL:RBZWB:2023:3865

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
02-259151-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van 2 kilogram MDMA met gevangenisstraf

Op 6 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij het aanwezig hebben van 2 kilogram MDMA. De verdachte werd op 9 maart 2022 in Breda aangehouden, waar de politie een Renault Clio controleerde. In een grijze reiskoffer in het voertuig werd een doorzichtige plastic zak met pillen aangetroffen, die later positief getest zijn op MDMA. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, wetenschap had van de drugs en deze samen met medeverdachten aanwezig heeft gehad. De rechtbank vond de verklaringen van de medeverdachten, hoewel inconsistent, voldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen van harddrugs voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/259151-22
vonnis van de meervoudige kamer van 6 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
wonende aan de [woonadres]
raadsman mr. Muhren, advocaat te Purmerend

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T. Kint, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat dat verdachte op 9 maart 2022 samen met anderen 2 kilogram MDMA heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd dan wel aanwezig gehad

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde feit heeft begaan. Zij komt tot het bewijs dat sprake is van betrokkenheid bij het sluiten van een deal of medeplegen van het aanwezig hebben van de MDMA.
Uit de beelden van het Novotel blijkt dat verdachte samen met zijn medeverdachte en nog een onbekend gebleven persoon in het hotel waren. De naam van verdachte staat op de boeking. De handtekening die onder de boeking staat, komt overeen met de handtekening welke onder zijn verhoor staat. Op de beelden is te zien dat verdachte veel heen en weer loopt en rond drie uur in de nacht het hotel binnenloopt met tassen. Verdachte geeft geen aannemelijke verklaring voor zijn activiteiten. Hij zou bij familie zijn geweest, maar zij geven aan hem niet te kennen. Voorts wijst de officier van justitie op gesprekken op de telefoon van verdachte die duiden op de handel in verdovende middelen. Deze gesprekken zijn weliswaar van een andere datum, maar dragen naar de stelling van de officier van justitie bij aan de overtuiging. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte als medepleger een rol heeft gehad bij het bij het afleveren, verstrekken, verkopen of het aanwezig hebben van de twee kilo MDMA.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Het bewijs in deze zaak rust in beslissende mate op de verklaringen van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). De verdediging acht die afgelegde verklaringen tegenstrijdig, inconsistent en wisselend. Om die redenen acht hij deze verklaringen onbetrouwbaar waardoor deze niet kunnen worden meegenomen voor het bewijs. Zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] hebben er alle belang bij te verklaren zoals ze hebben gedaan. Gelet op het voorgaande acht de verdediging onvoldoende bewijs uit het dossier naar voren komen waaruit blijkt dat verdachte op 9 maart 2022 in Breda 2 kilo MDMA opzettelijk heeft vervoerd of aanwezig heeft gehad. Niet als feitelijk pleger, noch als medepleger. Naast de onbetrouwbare en ongeloofwaardige verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn er geen belastende bewijsmiddelen tegen verdachte. Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 9 maart 2022 is op de [adres 1] in Breda de bestuurder van een Renault Clio met het Franse [kenteken] (hierna: de Clio) ter controle door de politie staande gehouden. Nadat de bestuurder geen rijbewijs en identiteitsbewijs kon overleggen, werd een onderzoek aan de kleding ingesteld, zonder resultaat. Hierna is het voertuig doorzocht, waarbij in een grijze reiskoffer een doorzichtige plastic zak werd aangetroffen met daarin een hoeveelheid pillen. [medeverdachte 2] was de bestuurder van de Clio en [medeverdachte 1] de bijrijder. Een deel van de pillen is door het NFI getest en positief getest op MDMA. Het bleek te gaan om een totale hoeveelheid van twee kilo. In de koffer werd tevens een tandenborstel aangetroffen met daarop biologische materiaal waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat dit inderdaad zijn tandenborstel betreft.
[naam]
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van een derde persoon is. Hij kent deze persoon als [naam] . Dit is de persoon die het hotel voor hem en [medeverdachte 1] heeft geboekt. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij was gebeld om een ritje te doen voor [naam] . [medeverdachte 1] is naar het hotel gekomen waar [naam] onder zijn eigen naam drie kamers heeft gereserveerd. Hij heeft hiervoor de creditcard van [medeverdachte 1] gebruikt. [medeverdachte 1] vermoedt dat de twee jongens die hij heeft ontmoet in het hotel de drugs hebben meegenomen.
De rechtbank gaat er vanuit dat met [naam] [verdachte] wordt bedoeld. Wanneer [medeverdachte 1] een foto van [verdachte] wordt voorgehouden, verklaart hij dat dit [naam] is. Voorts hebben zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] verklaard dat dit de persoon is die de hotelkamers heeft geboekt. Dit wordt bevestigd door de boekingsgegevens van Novotel en de verklaring van verdachte zelf dat hij op die datum bij het Novotel is geweest.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachten
De rechtbank heeft met de officier van justitie en de verdediging geconstateerd dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisselende verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank overweegt dat wan-neer iemand inconsistent verklaard en in zijn verklaring zijn eigen aandeel in een strafbaar feit kleiner maakt – zoals beide medeverdachten in het onderhavige geval lijken te doen – dit niet automatisch betekent dat de gehele verklaring zonder meer als ongeloofwaardig en onbetrouwbaar moet worden bestempeld en van het bewijs dient te worden uitgesloten. Bij die beoordeling kan immers mede gewicht worden toegekend aan de vraag of onderdelen van de gewraakte verklaring worden bevestigd door andere bewijsmiddelen en welke bewijswaarde en overtuiging daarvan uitgaat.
De rechtbank stelt in dat kader vast dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de hiervoor aangehaalde boekingsgegevens van het Novotel volgt dat verdachte meerdere kamers had gereserveerd van 8 op 9 maart 2022. Voorts blijkt uit de camerabeelden van het Novotel dat verdachte in de nacht voorafgaand aan het incident samen met de medeverdachten aanwezig was in het Novotel. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte op 9 maart 2022 vanaf 00.39 uur diverse keren het hotel in en uit loopt en met zijn telefoon in de weer is. Na een tijd te zijn weggeweest, komt hij midden in de nacht, rond 03:17 uur, weer aan in het hotel. Hij heeft dan onder meer een tas en een koffer bij zich. Verdachte heeft voor deze opmerkelijke activiteiten geen aannemelijke verklaring gegeven.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet zodanig onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn dat zij volledig dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De rechtbank zal wel met behoedzaamheid gebruik maken van deze verklaringen en dit enkel doen met betrekking tot die onderdelen die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Kennelijk leugenachtige verklaring
Verdachte is ter zitting bevraagd over zijn bagage, meer in het bijzonder of hij bagage bij zich had toen hij naar het Novotel kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in Breda verblijft en dan bij vrienden en familie logeert. Die avond zou hij met vrienden in de stad zijn geweest voordat hij naar het Novotel ging. Op de vraag of hij wel of niet bagage bij zich had toen hij naar het hotel kwam, verklaarde verdachte in eerste instantie dat hij zijn koffer bij zich had toen hij met vrienden in de stad was en die koffer vervolgens ook had meegenomen naar het hotel. Nadat de rechtbank doorvroeg over de koffer, verklaarde verdachte dat hij toch geen koffer bij zich had. Daarmee spreekt verdachte zichzelf tegen. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van verdachte daarmee kennelijk leugenachtig is en bedoeld is om de waarheid te bemantelen. Op de beelden van het hotel is duidelijk te zien dat verdachte tussen 00.40 en 00.51 uur enkele malen bij de ingang van het hotel loopt, met medeverdachten en ook alleen, en op dat moment geen koffer bij zich heeft. Een paar uur later is hij opnieuw te zien en dit keer wel met een koffer.
Beschikkingsmacht
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er door de verdachten twee koffers het hotel zijn binnengebracht. Op de beelden van Novotel is te zien dat verdachte en [medeverdachte 1] enkele uren na elkaar met een koffer het hotel binnenlopen. Deze koffers hebben vervolgens op de kamer van verdachte gestaan. Nadat verdachte de volgende ochtend al eerder was vertrokken met de auto van [medeverdachte 1] , worden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de Clio aangetroffen met twee koffers met in één van die koffers 2 kilogram MDMA.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte wetenschap had van de 2 kilogram MDMA en dat hij deze samen met de medeverdachten aanwezig heeft gehad. De rechtbank ziet zich naast de kennelijke leugenachtige verklaring van verdachte ter zitting in dat oordeel gesterkt nu er op de telefoon van verdachte druggerelateerde berichten zijn aangetroffen. Dit zijn weliswaar berichten van na de tenlastegelegde datum, maar deze dragen naar het oordeel van de rechtbank wel bij aan de overtuiging. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen nu uit de beelden blijkt van een gezamenlijke uitvoering.
Voorwaardelijk verzoek getuigen horen
Nu de rechtbank in haar bewijsconstructie geen gebruik maakt van de getuigenverklaringen van de bewoners aan de [adres 2] te Breda ziet de rechtbank geen noodzaak om de vijf bewoners op dit adres als getuigen te horen, zoals door de verdediging subsidiair aan de rechtbank is verzocht.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 9 maart 2022 te Breda tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 kilogram MDMA, (3,4-methyleendioxymethamfetamine), zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd nu niet tot een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit kan worden gekomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid MDMA, te weten twee kilo. Dit is een ernstig feit. Harddrugs zoals MDMA bevatten immers stoffen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid en zijn sterk verslavend. Daarnaast brengt de productie van MDMA, door het illegaal dumpen van chemisch afval, ernstige milieuschade met zich, en gaat de handel in het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van zware criminaliteit waarvan anderen veel last ondervinden en die ontwrichtend zijn voor de samenleving. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd.
Verdachte is, blijkens uittreksels uit de Nederlandse en Franse justitiële documentatie, niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gezien de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur daarvan aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld een gevangenisstraf van 7-9 maanden voor het aanwezig hebben van 2 kilo harddrugs. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van
8 maanden passend en geboden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. E.B. Prenger en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2023.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.