ECLI:NL:RBZWB:2023:3860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10-262464-22 en 10-156225-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het (proberen te) verhandelen van een vuurwapen en veroordeling voor bezit van een revolver met taakstraf en gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 7 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het (proberen te) verhandelen van een vuurwapen en het bezit van een revolver. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 24 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. K.W. van Damme, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het bezit van een revolver en het (proberen te) verhandelen van een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat het bezit van de revolver wettig en overtuigend bewezen was, terwijl het bewijs voor het verhandelen van een vuurwapen ontbrak, wat leidde tot vrijspraak voor dat feit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 oktober 2022 een revolver in zijn woning had, die hij van een voormalige medebewoner had gekregen. De verdachte had wetenschap van de aanwezigheid van de revolver en kon erover beschikken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, wat een ernstig risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uur geëist, en de rechtbank volgde deze eis, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychosociale problemen en positieve gedragsverandering.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, opgelegd bij vonnis van 8 december 2021, behandeld. De rechtbank besloot om deze vordering gedeeltelijk toe te wijzen, waarbij de verdachte een taakstraf van 60 uur moest uitvoeren. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige afgewezen en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Het vonnis is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 10-262464-22 en 10-156225-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 7 juni 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1986 te [geboorteplaats01]
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsvrouw mr. B. Ivanov-Petkova, advocaat te Den Haag

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. K.W. van Damme en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1
een revolver in zijn bezit had;
feit 2
een vuurwapen heeft verhandeld of heeft geprobeerd te verhandelen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde bezit van een revolver heeft gehad.
Feit 2 kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard nu op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de verkoop van een vuurwapen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen van feit 2 nu uit het dossier niet is gebleken van een daadwerkelijk voor verdachte beschikbaar vuurwapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
feit 1Op 12 oktober 2022 is door de politie bij de doorzoeking van de woning van verdachte in een van de slaapkamers een revolver aangetroffen. De vragen die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de revolver en daarover kon beschikken.
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat de aangetroffen revolver van een voormalige medebewoner was. De revolver lag volgens hem eerst in een tas van deze bewoner in de woonkamer. Medio mei 2022 heeft verdachte naar eigen zeggen de tas met revolver naar een slaapkamer verplaatst. De revolver viel daarbij volgens hem uit de tas en werd toen door hem ontdekt. Verdachte heeft verklaard dat hij van de revolver af wilde en erover dacht om hem aan iemand te verkopen. Gelet op het voorgaande staat vast dat verdachte vanaf medio mei 2022 tot de huiszoeking op 12 oktober 2022 niet alleen wetenschap had van de aanwezigheid van de revolver maar hier ook feitelijk over kon beschikken. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen voorhanden heeft gehad in de ten laste gelegde periode.
feit 2De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte onder 2 (primair en subsidiair) is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 24 juli 2022 tot en met 12 oktober 2022 te Rotterdam een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, merk/type Bbm Olympic 38, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, subsidiair 4 maanden vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de straf gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt vaak tot het gebruik ervan, met vaak ernstig - ook dodelijk - letsel als gevolg en brengt aldus een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Daaruit blijkt dat voor het bezit van een revolver een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden het uitgangspunt is.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat er bij verdachte problemen zijn op het gebied van psychosociaal functioneren. Verdachte heeft PDD-NOS, ADHD en een (licht) verstandelijke beperking, waardoor hij sneller ondoordachte keuzes maakt. De reclassering meldt ook dat er een positieve gedragsverandering zichtbaar is, waarbij verdachte vaker eerst nadenkt voordat hij wat doet. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden. Het gevaar op recidive schat de reclassering in als gemiddeld.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en volgt de eis van de officier van justitie. Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 240 uur passend en geboden en zal die dan ook opleggen aan verdachte.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 8 december 2021 af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden waardoor de vordering tot tenuitvoerlegging kan worden toegewezen. Gelet op de positieve ontwikkeling in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die inmiddels werk en een woning heeft, zal de rechtbank de vordering slechts deels, voor veertien dagen, toewijzen en vervangen door een taakstraf van zestig uur.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, die bij vonnis d.d. 8 december 2021 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10-156225-21, een gedeelte
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
14 dagen;
- gelast dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf wordt vervangen door
een taakstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
14 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Mulders, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. J.C.A.M. Los, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.M. van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 juni 2023.
Mr. Mulders en mr. Los zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.