Op 5 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 december 2020, waarin het UWV weigerde een eerder besluit van 27 juni 2013 te herzien. Dit eerdere besluit betrof de weigering om eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
De rechtbank heeft op 24 november 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Na de behandeling heeft de rechtbank op 21 december 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde. Het UWV kreeg de kans om deze gebreken te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak heeft het UWV aanvullende motivering ingediend, waar eiseres schriftelijk op heeft gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens op 1 mei 2023 het onderzoek gesloten. In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres en dat zij niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapt binnen de gestelde termijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de Amber-beoordeling betreft, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.