ECLI:NL:RBZWB:2023:3850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over Wajong-uitkering en herziening van eerdere besluiten

Op 5 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 10 december 2020, waarin het UWV weigerde een eerder besluit van 27 juni 2013 te herzien. Dit eerdere besluit betrof de weigering om eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.

De rechtbank heeft op 24 november 2022 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. Na de behandeling heeft de rechtbank op 21 december 2022 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde. Het UWV kreeg de kans om deze gebreken te herstellen. In reactie op de tussenuitspraak heeft het UWV aanvullende motivering ingediend, waar eiseres schriftelijk op heeft gereageerd.

De rechtbank heeft vervolgens op 1 mei 2023 het onderzoek gesloten. In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat de verzekeringsarts b&b voldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres en dat zij niet kan worden aangemerkt als jonggehandicapt binnen de gestelde termijn. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de Amber-beoordeling betreft, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/363 WAJONG

uitspraak van 5 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.
(gemachtigde: [vertegenwoordiger verweerder] )

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering het besluit van 27 juni 2013 te herzien. Met dit laatste besluit heeft het UWV geweigerd aan eiseres een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong; thans: de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten) toe te kennen.
Het beroep is op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiseres, haar moeder, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Op 21 december 2022 heeft de rechtbank tussenuitspraak gedaan. Daarin heeft de rechtbank geconstateerd dat het bestreden besluit aan een gebrek lijdt. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak met de brief van 24 januari 2023 en de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van
20 januari 2023 een aanvullende motivering ingediend.
Eiseres heeft met de brief van 27 maart 2023 schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op
1 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 21 december 2022.
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit voor wat betreft de weigering tot herziening voor het verleden en de toekomst stand houdt, maar niet voor wat betreft de beoordeling of sprake is van toegenomen beperkingen vanuit dezelfde ziekteoorzaak, zoals bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong (Amber-beoordeling). Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt namelijk niet dat zij die beoordeling hebben gemaakt over de periode van 5 jaar na afronding door eiseres van haar studie. Het betreft de periode van juli 2016 tot juli 2021.
2. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapportage van 20 januari 2023 in reactie op de tussenuitspraak beoordeeld of eiseres alsnog als jonggehandicapt kan worden aangemerkt binnen 5 jaar na afloop van haar studie.
De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en in zijn onderzoek onder meer informatie van de psycholoog, de jobcoach, het RAC en Buro Maks betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat de gezondheidstoestand van eiseres sinds 2013, met uitzondering van zeer tijdelijke wijzigingen zoals een verkoudheid, niet gewijzigd is en daarmee de vastgestelde beperkingen ook niet. Uit de door eiseres overgelegde (para)medische informatie blijkt niet dat er wel sprake is van een wijziging en zij heeft zich ook niet middels een formulier toegenomen arbeidsongeschikt gemeld of een nieuwe aanvraag om Wajong ingediend. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen aanwijzingen dat er bij eiseres in de periode tot juli 2022 (de rechtbank begrijpt: juli 2021) een toename van de beperkingen ten gevolge van dezelfde ziekteoorzaak binnen 5 jaar na de eerdere beoordeling is geweest.
De verzekeringsarts b&b komt tot de slotsom dat er bij eiseres geen sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen binnen 5 jaar na haar 18e verjaardag (op
28 augustus 2013 ) noch binnen 5 jaar na afloop van haar studie (in juli 2016).
3. Eiseres betwist dat er uit de door haar overgelegde informatie niet van een toename van haar beperkingen voor juli 2021 blijkt. Als gevolg daarvan is haar arbeidsvermogen komen te ontbreken; zij was niet in staat om 1 uur aaneengesloten te werken, niet 4 uur per dag belastbaar en had geen basale werknemersvaardigheden. Dit is duurzaam.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b afdoende gemotiveerd dat er van een verslechtering van de gezondheidstoestand van eiseres en een toename van haar beperkingen binnen 5 jaar na afloop van haar studie geen sprake is. Uit de medische stukken kan dat niet worden afgeleid. Eiseres kan daarom geen aanspraak maken op Wajong op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
5. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de Amber-beoordeling betreft vanwege een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Nu het UWV het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het UWV het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
De rechtbank zal het UWV voorts veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de Amber-beoordeling betreft;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 5 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.