ECLI:NL:RBZWB:2023:3844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4125
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de compensatiebesluiten van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen inzake compensatie voor kinderopvangtoeslag beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wijling, heeft bezwaar gemaakt tegen de compensatie die is vastgesteld voor de jaren 2012 tot en met 2015. De rechtbank behandelt de besluiten van 12 augustus 2021, 2 februari 2022 en 18 juli 2022, waarbij de Belastingdienst gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de compensatiebesluiten zijn gebaseerd op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de beleidsregels van het Besluit Compensatieregeling CAF 11.

De rechtbank oordeelt dat de compensatie die aan eiseres is toegekend, niet te laag is vastgesteld. Eiseres heeft aangevoerd dat de immateriële schadevergoeding ten onrechte is gemaximeerd op € 500 per half jaar en dat er per toeslagjaar schadevergoeding moet worden toegekend. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en stelt dat de compensatie is vastgesteld op basis van de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

De uitspraak benadrukt de fouten die zijn gemaakt in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag en de gevolgen daarvan voor ouders. De rechtbank bevestigt dat de compensatieregelingen zijn ingesteld om gedupeerden te compenseren voor de geleden schade door institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de immateriële schadevergoeding correct is vastgesteld en dat eiseres zich kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade voor eventuele aanvullende schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4125 KINDER

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de door verweerder vastgestelde compensatie over de toeslagjaren 2012, 2013, 2014 en 2015.
Met het besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit 1) is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van eiseres door een aanvullende compensatie toe te kennen.
Bij besluiten van 2 februari 2022 (bestreden besluit 2) en 18 juli 2022 (bestreden besluit 3) zijn er aanvullende compensaties toegekend aan eiseres. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege betrekking op deze besluiten. Het bezwaar dat eiseres tegen het besluit van 18 juli 2022 heeft ingediend zal dan ook als een aanvullend beroep worden aangemerkt. Dit betekent dat verweerder niet meer op dit bezwaar hoeft te beslissen.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. Namens verweerder waren aanwezig [vertegenwoordiger vwr1] en [vertegenwoordiger vwr2] .

Totstandkoming van het besluit

Feiten
1. Eiseres heeft, voor zover hier van belang, over de jaren 2010 tot en met 2014 en een deel van 2015 kinderopvangtoeslag ontvangen.
Met het besluit van 9 juli 2014 is de toeslag per 1 september 2014 stopgezet in verband met een CAF 11 onderzoek.
Met 4 afzonderlijke besluiten is de toeslag over de jaren 2012 tot en met 2015 op nihil gezet. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. Met de beslissingen op bezwaar van 18 juli 2016 zijn de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, waardoor eiseres alsnog in aanmerking kwam voor kinderopvangtoeslag over deze jaren
Bij brief van 16 november 2019 is eiseres erover geïnformeerd dat zij een van de betrokken ouders in het CAF 11-dossier [1] is en dat zij in beginsel in aanmerking komt voor compensatie betreffende de jaren 2012 tot en met 2014. De hoogte daarvan moet nog worden vastgesteld.
Met de brief van 17 december 2019 is aan eiseres meegedeeld dat er een voorlopige berekening is gemaakt voor de jaren 2012 tot en met 2014 en dat zij nu alvast een bedrag van € 18.275,-- krijgt. Bij brief van 7 februari 2020 heeft eiseres gereageerd. Zij heeft als bijlage een overzicht van de door haar geleden schade overgelegd.
Bij besluit van 26 maart 2020 is over de jaren 2012, 2013 en 2014 de compensatie aangevuld tot een bedrag van € 21.810,-- Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het besluit van 27 januari 2021 is de compensatie over de jaren 2012 tot en met 2014 aangevuld tot in totaal een bedrag van € 30.000,--. Het bezwaar van eiseres heeft van rechtswege ook betrekking op dit besluit. [2] Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiseres ook verzocht om herbeoordeling van de jaren 2010, 2011 en 2015.
Op 27 juli 2021 heeft de Bezwaarschriften Advies Commissie (BAC) advies uitgebracht.
Met bestreden besluit 1 is aan eiseres, in overeenstemming met het advies, een aanvullende compensatie toegekend van € 10.624,--. Deze compensatie heeft betrekking op de jaren 2012, 2013 en 2014.
Op 2 december 2021 heeft een commissie van wijzen geoordeeld dat ook over het jaar 2015 de compensatieregeling [3] van toepassing is. Over de jaren 2010 en 2011 is de compensatieregeling en de regeling voor hardheidscompensatie [4] niet van toepassing.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder aan eiseres een aanvullende compensatie van € 6.403,-- toegekend. Deze compensatie heeft betrekking op het jaar 2015.
Bij bestreden besluit 3 is de definitieve compensatie vastgesteld over de jaren 2012 tot en met 2015. Verweerder heeft het bedrag aan compensatie vastgesteld op € 51.221,--
Met een afzonderlijk besluit van 18 juli 2022 is het verzoek om compensatie over de jaren 2010 en 2011 afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
2. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag in voorgaande jaren zijn fouten gemaakt, waarvan ouders de dupe zijn geworden. Deze toeslagenaffaire heeft geleid tot verschillende herstelregelingen om burgers te compenseren voor deze fouten. De compensatie wordt door verweerder toegekend. De uitvoering van deze regelingen is belegd bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT).
De rechtbank stelt vast dat de compensatiebesluiten hier in geding gebaseerd zijn op de compensatieregeling van artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de beleidsregels zoals neergelegd in het Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken (Besluit Compensatieregeling). Met ingang van 5 november 2022 is de Wet hersteloperatie Toeslagen (Wht) van kracht. Voornoemde compensatieregeling is met ingang van die datum ondergebracht in de Wht. Op grond van het overgangsrecht worden compensatiebeschikkingen die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn genomen vóór de inwerkingtreding van de Wht, aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens de Wht.
Wettelijk kader
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt eiseres
4. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat bestreden besluit 1 in strijd met artikel 7:9 van de Awb is genomen. Verder is eiseres van mening dat de immateriële schadevergoeding ten onrechte is gemaximeerd op € 500,-- per half jaar. Zij is zeer aangedaan door het handelen van verweerder zodat een hoger bedrag in de rede had gelegen. Eiseres heeft gesteld dat er per toeslagjaar of beschikkingsjaar immateriële schade moet worden toegekend. Eiseres stelt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Verder is volgens eiseres ten onrechte toeslagrente verrekend.
Standpunt verweerder
5. In zijn brief van 10 december 2021 heeft verweerder een nadere toelichting gegeven op de verrekening van de toeslagrente. Verweerder is van mening dat er geen sprake is van strijd met artikel 7:9 van de Awb. Verweerder heeft toegelicht dat het bij de nu toegekende immateriële schadevergoeding gaat om een forfaitair bedrag en dat eiseres zich kan wenden tot de commissie werkelijke schade als zij meent dat haar feitelijke schade hoger ligt. In de Wht is expliciet opgenomen dat er per half jaar schadevergoeding wordt toegekend en niet per beschikkingsjaar.
Procesbelang
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met bestreden besluit 3 de toegekende compensatie zoals meegedeeld in bestreden besluiten 1 en 2 heeft gewijzigd. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een oordeel over de bestreden besluiten 1 en 2. Het beroep tegen deze besluiten zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Gelet hierop hoeft de beroepsgrond van eiseres dat bestreden besluit 1 in strijd met artikel 7:9 van de Awb is genomen, niet meer besproken te worden.
Omvang geding
7. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat er over het jaar 2011 geen discussie meer bestaat. In de aanvullende beroepsgronden had eiseres ook al meegedeeld dat geen geschil meer bestaat over het jaar 2010. De beoordeling van de rechtbank is mede daarom beperkt tot de vraag of verweerder de hoogte van de compensatie over de jaren 2012 tot en met 2015 niet te laag heeft vastgesteld. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. Ter informatie van partijen merkt de rechtbank nog op dat het besluit van 18 juli 2022 dat betrekking heeft op de jaren 2010 en 2011 niet langer betrokken is in deze beroepsprocedure. Gelet op de mededeling van de gemachtigde van eiseres dat deze jaren niet meer in geschil zijn, kan het bezwaar van eiseres tegen dit besluit als ingetrokken worden beschouwd.
Maximering van de hoogte van de immateriële schadevergoeding.
9. De hoogte van de immateriële schadevergoeding is vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 500,-- per half jaar. [5] Eiseres heeft gesteld dat, gelet op haar persoonlijke situatie, dit forfaitaire bedrag hoger had moeten worden vastgesteld.
De rechtbank stelt voorop dat aan het bestreden besluit het op dat moment geldende Besluit Compensatieregeling ten grondslag lag en dat deze regeling beleidsregels bevat. Dat betekent dat het in beginsel mogelijk is van die beleidsregels af te wijken. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dat laatste is de rechtbank niet gebleken. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt weliswaar dat er sprake is van psychische problemen, maar dit is onvoldoende om in het kader van deze procedure de hoogte van het bedrag als onevenredig te beschouwen. Daarvoor is ook redengevend dat eiseres voor schade die hoger is dan het forfaitaire bedrag zich kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade.
Op welke wijze moet de forfaitaire immateriële schade worden berekend?
10. In artikel 2.3, vierde lid van de Wht [6] is bepaald hoe de periode waarover de immateriële schadevergoeding wordt toegekend, moet worden berekend. Ter zitting heeft eiseres erkend dat de immateriële schadevergoeding, uitgaande van dit artikel, niet te laag is vastgesteld. Eiseres is echter van mening dat de periode waarover immateriële schadevergoeding moet worden toegekend per afzonderlijk toeslag- of beschikkingsjaar moet worden berekend.
11. De rechtbank volgt eiseres niet in die stelling. Met de Wht is een compensatieregeling tot stand gekomen die voorziet in een schadevergoeding voor schade onder andere geleden als gevolg van institutioneel vooringenomen handelen van verweerder. Eiseres is betrokken geweest in het CAF 11 onderzoek. Niet in geschil is dat er in het kader van dit onderzoek sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid. Eiseres behoort daardoor tot de groep gedupeerden waarvoor de Wht in het leven is geroepen. Vanwege dit CAF 11 onderzoek heeft eiseres een aanvraag gedaan om compensatie over de jaren 2012 tot en met 2015. Het gaat hier om een met dit onderzoek samenhangende aanvraag die uiteindelijk heeft geleid tot de bestreden besluiten.
12. Uit het voorgaande volgt dat het CAF 11 onderzoek als schadeveroorzakend handelen moet worden aangemerkt. Dit onderzoek is daarom ook bepalend voor de beoordeling van de periode waarover immateriële schadevergoeding moet worden toegekend. Zoals ter zitting ook naar voren is gebracht door verweerder, zal, als er meerdere onderzoeken hebben plaatsgevonden waaruit van institutionele vooringenomenheid blijkt, er ook meerdere keren schadevergoeding worden toegekend. Bepalend voor de vraag hoe de berekening moet plaatsvinden is dus het aantal onderzoeken en niet het aantal besluiten dat is genomen naar aanleiding van het betreffende onderzoek of het aantal toeslagjaren waarop het onderzoek betrekking had. De vergelijking die eiseres maakt met immateriële schadevergoeding die verstrekt wordt in verband met overschrijding van de redelijke termijn, gaat niet op. Bij die schadevergoeding is immers het aantal procedures bepalend omdat de duur van elke afzonderlijke procedure de schadeveroorzakende gebeurtenis is.
13. Omdat het in het geval van eiseres gaat om een één schadeveroorzakend onderzoek, heeft verweerder kunnen volstaan met het toekennen van immateriële schadevergoeding voor ieder half jaar dat is verstreken na de eerst genomen beslissing tot stopzetting van de toeslag in verband met het CAF 11 onderzoek. Dat het onderzoek uiteindelijk heeft geleid tot een intrekking van toeslag over meerdere jaren is bij de forfaitaire schadevergoeding niet relevant. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder er om hem moverende redenen voor heeft gekozen om voor het startmoment van de immateriële schadevergoeding uit te gaan van de datum waarop het CAF 11 onderzoek is verricht. Dat heeft ertoe geleid, zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, dat er een hogere immateriële schadevergoeding is toegekend dan waarop eiseres bij strikte toepassing van artikel 2.3, vierde lid, van de Wht recht had. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat eiseres een te lage schadevergoeding is toegekend. Verder geldt, zoals onder overweging 9 ook al is opgemerkt, dat eiseres zich kan wenden tot de Commissie Werkelijke Schade als zij meer schade heeft geleden.
Mag toeslagrente verrekend worden?
14. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat de berekeningen inzake de toeslagrente controleerbaar en de overzichten sluitend zijn. De berekening die door verweerder is gegeven, wordt dan ook niet langer betwist. In geschil is nog wel het principiële punt van eiseres of de verrekende toeslagrente in mindering mag worden gebracht op het compensatiebedrag.
15. Vooropgesteld wordt dat eerder vergoede rente op grond van alsnog toegekende kinderopvangtoeslag volgens artikel 2.3, zevende lid, van de Wht [7] in mindering wordt gebracht op het compensatiebedrag. Uit de stukken blijkt dat aan eiseres over de jaren 2012 tot en met 2014 toeslagrente is toegekend. Deze rente over die jaren is destijds verrekend met nog openstaande schulden van eiseres. Door deze verrekening zijn de schulden van eiseres verlaagd, waardoor zij ook gebaat was met deze wijze van “betaling” van de haar toekomende bedragen. Dat zij niet daadwerkelijk heeft kunnen beschikken over deze toeslagrente en niet zelf de besteding van de betaling van die gelden heeft kunnen kiezen is daarbij niet van belang. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat de eerder toegekende en verrekende toeslagrente niet in mindering mag worden gebracht op het compensatiebedrag. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder de in bestreden besluit 3 toegekende compensatie niet te laag heeft vastgesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 3 is daarom ongegrond. In het feit dat verweerder de bestreden besluiten 1 en 2 heeft herzien tijdens de beroepsprocedure ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen tot het betalen van proceskosten voor beroep. Ook zal verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moeten vergoeden.
17. De vergoeding voor proceskosten is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,--. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,--.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluiten 1 en 2 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 3 ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,-- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,-- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. S.A.M.L. van de Sande en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 2 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet hersteloperatie toeslagen
(geldend vanaf 5 november 2022)
Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
(…)
3. Aan een aanvrager van compensatie die aannemelijk maakt dat en in welke mate de door hem werkelijk geleden schade overeenkomstig het civiele schadevergoedingsrecht hoger is dan een bedrag als bedoeld in artikel 2.3, eerste tot en met zevende lid, wordt door de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegekend.
(…)
Artikel 2.2. Componenten compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
De compensatie bestaat uit:
een bedrag vanwege een beschikking tot het verminderen of niet toekennen van een kinderopvangtoeslag of het beëindigen van voorschotverlening voor een kinderopvangtoeslag die een direct gevolg is van institutionele vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, of de hardheid, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, vermeerderd met een bedrag voor de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering;
een bedrag voor een bestuurlijke boete die is opgelegd op grond van artikel 40 of 41 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor een verzuim of vergrijp betreffende de kinderopvangtoeslag;
een bedrag voor materiële schade;
een bedrag voor immateriële schade;
en bedrag voor invorderingskosten;
een bedrag voor proceskosten;
een rentevergoeding voor het niet uitgekeerde bedrag vanwege het verminderen of niet toekennen van de kinderopvangtoeslag of het beëindigen van de voorschotverlening kinderopvangtoeslag.
Artikel 2.3. Hoogte compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, is gelijk aan het bedrag dat als gevolg van de beschikking niet is toegekend of is teruggevorderd, vermeerderd met het bedrag van de rente die is begrepen in een beschikking tot terugvordering en verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met:
a. een nog niet betaald bedrag van de terugvordering en van de rente; of
b. een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan met betrekking tot het berekeningsjaar waarop de compensatie betrekking heeft.
(…)
4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel d, is ongeacht het aantal berekeningsjaren waarop de compensatie betrekking heeft, gelijk aan € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen de dagtekening van een eerste beschikking als bedoeld in artikel 2.2, onderdeel a, en de dagtekening van de eerste beschikking tot toekenning van compensatie, waarbij een deel van een half jaar naar boven wordt afgerond op een half jaar, met dien verstande dat het bedrag niet hoger is dan de som van de bedragen die overeenkomstig het eerste lid voor de berekeningsjaren zijn vastgesteld, zonder de verminderingen.
(…)
7. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel g, wordt berekend over het bedrag, bedoeld in het eerste lid, zonder de verminderingen, met overeenkomstige toepassing van artikel 27 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en verminderd met rente die is vergoed op grond van een alsnog toegekende kinderopvangtoeslag of een verhoging daarvan.
8. De bedragen, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, worden vermeerderd met 1%.
(…)
Artikel 8.6 Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie (…) die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 49b (geldend van 7 juli 2020 tot en met 4 november 2022)
In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen kan de rijksbelastingdienst in verband met een samenstel van zijn handelingen waarbij sprake is van institutionele vooringenomenheid bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in de Wet kinderopvang, volgens bij die regeling te stellen regels en binnen bij die regeling te stellen kaders, aan de belanghebbenden compensatie verlenen. Deze compensatie geschiedt in verband met het door die handelingen door die belanghebbenden ondervonden nadeel, voor zover de reguliere bestuursrechtelijke rechtsmiddelen voor 23 oktober 2019 onvoldoende toereikend werden geacht om dit nadeel geheel of gedeeltelijk ongedaan te maken en dit nadeel niet is te wijten aan ernstige onregelmatigheden die aan de belanghebbenden toerekenbaar zijn. Het vaststellen van de beschikking tot toekenning van de compensatie geschiedt op een door de belanghebbende voor 1 januari 2024 aan de Belastingdienst/Toeslagen gedaan verzoek. De compensatie blijft achterwege voor zover op andere wijze in een vergoeding of tegemoetkoming ter zake is of wordt voorzien. (…)
Besluit Compensatieregeling CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken
(geldend van 8 september 2020 tot en met 4 november 2022, vervallen per 2 februari 2023 met terugwerkende kracht tot en met 5 november 2022)
Dit besluit bevat beleidsregels voor de verstrekking van een compensatie aan ouders vanwege de institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen in het kader van CAF 11 en vergelijkbare (CAF-)zaken.
2. Doelgroep
Dit besluit voorziet in een compensatie voor de ouder die deel uitmaakte van het CAF 11-onderzoek (onderdeel 2.1), die deel uitmaakte van een vergelijkbaar (CAF-)onderzoek (onderdeel 2.2) of die aannemelijk maakt dat de vaststelling van zijn aanspraak op kinderopvangtoeslag in enig jaar onderdeel is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze van de Belastingdienst/Toeslagen (onderdeel 2.3).
(…)
2.2.
Vergelijkbare (CAF-)onderzoeken
(…)
De Adviescommissie heeft in haar advies de (CAF-)onderzoeken geïdentificeerd waarin waarschijnlijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze of waarin mogelijk sprake is geweest van een institutioneel vooringenomen handelwijze. De Belastingdienst/Toeslagen zal voor deze (CAF-)onderzoeken aan de hand van de door de Adviescommissie beschreven kenmerken beoordelen of daadwerkelijk sprake was van een institutioneel vooringenomen handelwijze. Het gaat hierbij om de volgende kenmerken:
1. Een collectieve stopzetting zonder een voorafgaande individuele beoordeling die dit rechtvaardigde (‘zachte stop’).
2. Het breed uitvragen van bewijsstukken over één of meerdere jaren.
3. Een zero tolerance-onderzoek naar fouten, tekortkomingen en ontbrekende bewijsstukken met (soms/veelal) een tweede check wanneer bij eerste lezing geen grond voor afwijzing was gevonden.
4. Het niet nader uitvragen van informatie bij gebleken tekortkoming in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
5. Het afwijzen of reduceren van de aanspraak op kinderopvangtoeslag bij de minste of geringste onregelmatigheid in de door de ouder verstrekte bewijsstukken.
Bij de beoordeling van de (CAF-)onderzoeken aan deze kenmerken gaat het niet om de optelsom van deze kenmerken of het afzonderlijk aanwezig zijn daarvan, maar om het in samenhang voorkomen daarvan in een onderzoek. De afwezigheid van één kenmerk betekent niet dat er geen sprake is van een institutioneel vooringenomen handelwijze evenmin als dat de aanwezigheid van meerdere kenmerken per definitie een institutioneel vooringenomen handelwijze betekent. De beoordeling geschiedt op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, inclusief het onderzoeksdossier.
(…)
3.1.
Elementen van de compensatie
De compensatie bestaat uit een geldbedrag dat de Belastingdienst/Toeslagen uitbetaalt aan de betreffende ouder. De compensatie bevat de volgende elementen:
1.Compensatie voor correctiebesluiten (…) alsmede een rentevergoeding voor de gemiste kinderopvangtoeslag (…).
2. Compensatie voor veronderstelde immateriële schade (…).
3. Compensatie voor veronderstelde materiële schade (…).
4. Compensatie voor invorderingskosten (…).
5. Compensatie voor proceskosten (…).
De hoogte van de compensatie is de optelsom van de bedragen voor de verschillende elementen. Het bedrag van de compensatie wordt in bepaalde situaties verminderd (…). Daarnaast volgt er nog een extra compensatie van 1% over het geheel aan compensatie dat op grond van dit besluit wordt toegekend (…).
3.1.2.
Compensatie voor veronderstelde immateriële schade
Deze compensatie betreft een vergoeding voor veronderstelde stress, ongemak en onzekerheid waarmee de ouder is geconfronteerd in de (lange) tijd die is verstreken vanaf het eerste neerwaartse correctiebesluit in het kader van het (CAF-)onderzoek.
De compensatie voor veronderstelde immateriële schade bedraagt per aanvrager € 500 voor ieder half jaar dat is verstreken tussen het eerste neerwaartse correctiebesluit en de dagtekening van de eerste beschikking waarmee (onder andere) de compensatie voor correctiebesluiten wordt vastgesteld.
De bovengenoemde periode wordt naar boven afgerond op halve jaren.
De compensatie voor veronderstelde immateriële schade kan niet meer bedragen dan het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten.
De vergoeding geldt per aanvrager, ongeacht het aantal gecorrigeerde berekeningsjaren.
3.1.5.
Compensatie voor proceskosten
Deze compensatie betreft een forfaitaire vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor zover deze kosten niet eerder zijn vergoed. Deze forfaitaire proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierbij zal een wegingsfactor van 2 (gewicht van de zaak: zeer zwaar) worden toegepast. Daarbij wordt aangenomen dat er geen sprake is van samenhangende zaken. (…)
4.1.
De aanvullende compensatie voor de werkelijke schade
Een ouder die op grond van onderdeel 2 tot de doelgroep van deze compensatieregeling behoort, kan in aanmerking komen voor een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De ouder komt hiervoor in aanmerking als hij aannemelijk maakt dat zijn werkelijke schade als gevolg van het handelen door de Belastingdienst/Toeslagen hoger is dan de compensatie waarop hij op grond van onderdeel 3 van dit besluit aanspraak maakt. (…)
5. Vermindering van de compensatie en de aanvullende compensatie voor werkelijke schade
Van de compensatie die aan de hand van de hiervoor gestelde elementen is bepaald en de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, moet in sommige gevallen nog een bedrag worden afgetrokken. Dit geschiedt om te voorkomen dat een ouder materieel meer kinderopvangtoeslag of compensatie ontvangt dan waar hij recht op heeft. De Belastingdienst/Toeslagen vermindert de toe te kennen compensatie (onderdeel 3) en toe te kennen aanvullende compensatie voor werkelijke schade (onderdeel 4) op de hierna beschreven wijze.
De Belastingdienst/Toeslagen vermindert de compensatie (onderdeel 3) als volgt:
(…)
- Als na een neerwaartse correctiebeschikking de ouder in bezwaar en beroep is gegaan en hij daardoor een opwaartse correctiebeschikking heeft ontvangen, vermindert de Belastingdienst/Toeslagen de compensatie met het bedrag van de opwaartse correctiebeschikking, met dien verstande dat de vermindering maximaal het bedrag aan compensatie voor correctiebesluiten bedraagt (onderdeel 3.1.1). Hetzelfde geldt voor de situatie waarin de ouder een nieuwe tegemoetkoming tot een hoger bedrag heeft gekregen. De Belastingdienst/Toeslagen vermindert de rente voor de gemiste kinderopvangtoeslag (onderdeel 3.1.6) met de rente die eerder is vergoed over een opwaartse correctiebeschikking.
6. Extra compensatie
Ter compensatie van de mogelijke gevolgen van een vermogenstoename, zoals de mogelijk hogere vermogensrendementsheffing in box 3 of een lagere aanspraak op toeslagen, wordt een extra forfaitaire compensatie toegekend. De ouder krijgt 1% over het bedrag van de compensatie (…) minus de verminderingen (…). Toekenning van dit bedrag maakt deel uit van de beschikking met betrekking tot de compensatie. (…)

Voetnoten

1.Combiteam Aanpak Facilitators (CAF). De Belastingdienst/Toeslagen heeft institutioneel vooringenomen gehandeld in het CAF 11 onderzoek, gericht op georganiseerde fraude. Onderdeel 2 van het Besluit Compensatieregeling beschrijft de doelgroep die in aanmerking komt voor compensatie.
2.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb
3.Artikel 49b van de Awir en het Besluit Compensatieregeling.
4.Artikel 49 van de Awir.
5.Onderdeel 3.1.2. van het Besluit Compensatieregeling, thans artikel 2.3, vierde lid, van de Wht.
6.Voorheen onderdeel 3.1.2. van het Besluit Compensatieregeling.
7.Voorheen onderdeel 5 van het Besluit Compensatieregeling.