Op 1 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. J.H.D. Elings, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van het college van 13 september 2022, waarin het verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen een buitentrap aan de achterzijde van het pand aan de [straat] 44 te [plaatsnaam] werd afgewezen. Eisers, bewoners van [straat] 42, stelden dat hun woongenot was aangetast door het ontbreken van een ombouw van de trap, die volgens de bouwvergunning een voorwaarde was voor de legalisering van de trap.
Tijdens de zitting op 20 april 2023 waren eisers niet aanwezig, maar hun gemachtigde was wel aanwezig. Het college werd vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger verweerder]. De rechtbank overwoog dat de ombouw van de trap een essentieel onderdeel was van de belangenafweging die aan de bouwvergunning ten grondslag lag. De rechtbank concludeerde dat het college ten onrechte had gesteld dat het ontbreken van de ombouw een vergunningvrije wijziging was. De rechtbank oordeelde dat de buitentrap zonder ombouw illegaal was en dat het college zich ten onrechte niet bevoegd had geacht om handhavend op te treden.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 1.674,-. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.