ECLI:NL:RBZWB:2023:3840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1012 en 21_1068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over vestiging van voorkeursrecht op woningbouwlocatie

Op 1 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. J.A.J.M. van Houtum, en de gemeente Oisterwijk. De zaak betreft de vestiging van een voorkeursrecht op een woningbouwlocatie die in eigendom is van de eisers. De eisers hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de gemeente van 20 januari 2021, die betrekking hebben op de voorlopige en definitieve vestiging van het voorkeursrecht op hun percelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college van burgemeester en wethouders op 19 mei 2020 een voorlopig voorkeursrecht heeft ingesteld, gevolgd door een definitief besluit van de gemeenteraad op 2 juli 2020. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar hun bezwaren zijn ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 20 april 2023 heeft de rechtbank geconstateerd dat de gemeenteraad het voorlopige aanwijzingsbesluit van het college heeft doen vervallen door het in werking treden van het raadsbesluit. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard hadden moeten worden. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het besluit van het college gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van de gemeenteraad gegrond verklaard, het besluit herroepen en de bezwaren van eisers gegrond verklaard.

De rechtbank heeft beide beroepen gegrond verklaard en verweerders opgedragen het griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 2.271,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1012 WET en 21/1068 WET

uitspraak van 1 juni 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser1] en [naam eiser2] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk, verweerder sub 1;
de gemeenteraad van Oisterwijk, verweerder sub 2.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van verweerders van
20 januari 2021 (bestreden besluiten) inzake de voorlopige resp. definitieve vestiging van het voorkeursrecht als bedoeld in de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) op de onder andere bij eisers in eigendom zijnde woningbouwlocatie [woningbouwlocatie] tussen [straatnaam1] , [naam straatnaam2] en [straatnaam3] te [plaatsnaam2] .
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 april 2023. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.J.M. van Houtum. Daarnaast is eiser [naam eiser1] in persoon verschenen. Verweerders zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit van 19 mei 2020 heeft het college [1] de percelen van woningbouwlocatie [woningbouwlocatie] voorlopig aangewezen als percelen zoals bedoeld in artikel 5 van de Wvg, waarop een voorkeursrecht op grond van de Wvg wordt gevestigd. Eisers zijn de eigenaren van de kadastrale percelen sectie [sectie] , nrs. [nummeraanduiding] , [nummeraanduiding] en [nummeraanduiding] , die vallen onder dit besluit.
De aanwijzing betekent, voor zover hier van belang, dat als eisers hun percelen willen verkopen zij dit eerst aan de gemeente moeten aanbieden. Het college, en nadien de gemeenteraad, willen op deze wijze speculatie voorkomen en de regie bij de woningbouw behouden.
Het college heeft het besluit bekendgemaakt aan eisers bij brieven van 28 mei 2020. Daarnaast is het besluit op dezelfde datum gepubliceerd in de Staatscourant.
1.1
Bij het primaire besluit van 2 juli 2020 heeft de gemeenteraad een definitief voorkeursrecht op de percelen van eisers gevestigd voor een periode van drie jaar. Dit
besluit is gepubliceerd in de Staatscourant nr. 36863 van 9 juli 2020.
Eisers hebben op 8 juli 2020 tegen beide besluiten bezwaar gemaakt.
1.2
Bij de bestreden besluiten, vervat als één beslissing op de bezwaren en ondertekend door zowel het college als de gemeenteraad, zijn de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.

Het beroep inzake de voorlopige aanwijzing door het college.

2. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wvg is het aanwijzingsbesluit van de gemeenteraad op 10 juli 2020 in werking getreden. Het besluit tot voorlopige aanwijzing van het college is tegelijkertijd van rechtswege vervallen. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wvg.
Artikel 6, derde lid, van de Wvg bepaalt dat, indien bezwaar of beroep aanhangig is tegen een besluit tot voorlopige aanwijzing en dit besluit vervalt omdat een besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing in werking is getreden, het bezwaar of beroep mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van de gemeenteraad.
2.1
Met het raadsbesluit is het voorlopig aanwijzingsbesluit van het college dus komen te vervallen en is het bezwaar van eisers van rechtswege gericht tegen het primaire besluit van de gemeenteraad. Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar hadden eisers geen belang meer bij een heroverweging van het primaire besluit van het college. Het college had daarom de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk moeten verklaren.
2.2
De rechtbank zal het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van het college (met procedurenummer 21/1012 WET) gegrond verklaren, dat bestreden besluit vernietigen en zelf voorzien in de zaak door de desbetreffende bezwaren van eisers alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.

Het beroep inzake de vestiging van het voorkeursrecht door de gemeenteraad.

3. Eisers exploiteren een melkveebedrijf op de percelen en hebben op 13 december 2018 een (anterieure) overeenkomst gesloten met de gemeente Oisterwijk over verplaatsing van hun bedrijf, zodanig dat de geurcontour niet langer aan woningbouw op plangebied [plangebied] in de weg staat. In grote lijnen houdt de overeenkomst in dat eisers een oude stal moeten slopen en daarvoor een financiële tegemoetkoming ontvangen. De gemeente heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om een nieuw bouwvlak verderop (buiten de geurcontour) te realiseren door wijziging van het bestemmingsplan. Daarnaast dienen eisers binnen zes maanden na ondertekening van de overeenkomst onder meer voor eigen rekening en risico de voor het toekomstige bestemmingsplan noodzakelijke onderzoeken (laten) verrichten. De belangrijkste verplichtingen van eisers zijn vastgelegd in een kettingbeding.
3.1
Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij al fors geïnvesteerd hebben, met name in het vergunningtraject en de onderzoeksrapporten. Door de aanwijzing op grond van de Wvg trekt de gemeente de fundering weg onder de gemaakte afspraken op 13 december 2018, aldus eisers. Zij vinden dit totaal onbegrijpelijk en niet rechtmatig in het licht van wat is afgesproken en overeengekomen.
3.2
De rechtbank overweegt dat ter zitting door eisers is verklaard dat het voorkeursrecht ook is gevestigd op het beoogde nieuwe bouwvlak, waar eisers hun bedrijf zouden willen voortzetten. Eisers hebben ter zitting aangegeven dat de gemeenteraad kennelijk voornemens is om ook op die toekomstige bedrijfslocatie woningbouw te plegen en dat het daarom voor hen niet voor de hand ligt om verder uitvoering te geven aan de anterieure overeenkomst en nog te investeren in hun bedrijf. Verweerders hebben zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen zodat zij geen verklaring hebben kunnen geven voor hun handelwijze om het voorkeursrecht ook te vestigen op de toekomstige bedrijfslocatie van eisers. Gelet hierop is de rechtbank met eisers van oordeel dat aanwijzing van ook die gronden niet in de rede lag.
3.3
De rechtbank zal daarom ook het beroep van eisers tegen het bestreden besluit van de gemeenteraad (met procedurenummer 21/1068 WET) gegrond verklaren, dat bestreden besluit vernietigen en zelf voorzien in de zaak door de desbetreffende bezwaren van eisers alsnog gegrond te verklaren en het primaire besluit van de gemeenteraad te herroepen.
4. Beide beroepen worden dus gegrond verklaard. Gelet op de samenhang van de zaken en in aanmerking genomen dat eisers slechts eenmaal griffierecht hebben hoeven te betalen, zal de rechtbank verweerders gezamenlijk opdragen om het griffierecht te vergoeden en hen ook gezamenlijk veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.271,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1. Eisers hebben zich tijdens de hoorzitting in bezwaar niet door een professionele gemachtigde laten bijstaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
  • verklaart de bezwaren van eisers inzake 21/1012 WET niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van het college;
  • verklaart de bezwaren van eisers inzake 21/1068 WET gegrond;
  • herroept het primaire besluit van de gemeenteraad;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit van de gemeenteraad;
  • draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerders in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.271,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 1 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier L.P. Hertsig, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.met toepassing van artikel 6 van de Wvg