ECLI:NL:RBZWB:2023:3815

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
10363631 VV EXPL 23-17 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. van der Lende-Mulder Smit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over overgang van onderneming en loondoorbetalingsverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over een kort geding waarin [eiser01] vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde sub01] en [gedaagde sub02 en sub03] met betrekking tot een loondoorbetalingsverplichting en de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming. De eiseres, [eiser01], was werkzaam bij [bedrijf02] V.O.F. en is na de opheffing van deze vennootschap in dienst getreden bij [gedaagde sub01]. De eiseres vorderde onder andere betaling van achterstallig salaris, wedertewerkstelling en aanmelding bij het pensioenfonds. De gedaagden betwistten de vorderingen en stelden dat er geen overgang van onderneming had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, omdat de activiteiten van de zorgboerderij door [gedaagde sub01] zijn voortgezet met dezelfde cliënten en personeel. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser01] grotendeels toegewezen, inclusief de loondoorbetalingsverplichting en de aanmelding bij het pensioenfonds. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10363631 \ VV EXPL 23-17
Vonnis in kort geding van 25 april 2023
in de zaak van
[eiser01],
te [plaats01] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: mw. E. Sakhi,
tegen
1.
[gedaagde sub01],
wonende en zaakdoende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij sub 1,
hierna te noemen: [gedaagde sub01] ,
gemachtigde: mr. M. IJzelenberg,
2.
[gedaagde sub02], voormalig vennoot van de opgeheven vennootschap onder firma [bedrijf02] V.O.F.,
3.
[gedaagde sub03], voormalig vennoot van de opgeheven vennootschap onder firma [bedrijf02] V.O.F.,
beiden wonende te [woonplaats02] ,
gedaagde partijen sub 2 en 3,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub02 en sub03] ,
gemachtigde: mr. M. Harte,

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 maart 2023;
- de akte overlegging producties van de zijde van [gedaagde sub01] ;
- de conclusie van antwoord in kort geding met daaraan gehecht een drietal producties van de zijde van [gedaagde sub02 en sub03] ;
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Ter zitting waren aanwezig [eiser01] in persoon, bijgestaan door mw. E. Sakhi, [gedaagde sub01] in persoon, bijgestaan door mr. M. IJzelenberg en de heer en mevrouw [gedaagde sub02 en sub03] in persoon, bijgestaan door mr. M. Harte. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Mr. IJzelenberg heeft ter gelegenheid van de zitting zijn pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1
Binnen de [bedrijf02] V.O.F. (hierna: [bedrijf02] ) werd een zorgboerderij geëxploiteerd, waarin drie inwonende en verder van buiten komende cliënten met een verstandelijke beperking, psychische beperking en/of verslavingsproblematiek werden begeleid en dagbesteding kregen. Op de boerderij en kwekerij werden daartoe volgens een vast programma binnen- en buitenactiviteiten georganiseerd, waaronder het verzorgen van diverse dieren.
2.2
Op 1 november 2021 is [eiser01] voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijf02] V.O.F. in de functie van persoonlijk begeleider voor 24 uur in de week, tegen een salaris van € 2.097,00 bruto per maand exclusief emolumenten.
2.3
Op 12 mei 2022 is tussen [gedaagde sub02 en sub03] als verkoper handelend zowel voor zichzelf in privé als voor [bedrijf02] en [gedaagde sub01] als koper een koopovereenkomst tot stand gekomen. [gedaagde sub01] was op dat moment in dienst bij [bedrijf02] . In de schriftelijke koopovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Verkoper verkoopt aan koper, die van verkoper koopt de activa en passiva van de vennootschap onder firma [bedrijf02] , waaronder de grond en opstallen alsmede de tot het privé vermogen behorende eigendom van het perceel grond met woning en verdere aanhorigheden:- plaatselijk bekend (incl. postcode): [adres01] , [postcode01] [plaats02]- perceel kadastraal bekend gemeente Goes [kadastrale aanduiding01] ,- groot 0 hectare, 33 are, 70 centiare, hierna te noemen: “de onroerende zaak”,Het geheel tegen een koopsom van € 425.000 zegge vierhonderd en vijfentwintigduizend euro”
2.4
[eiser01] is op 31 mei 2022 arbeidsongeschikt geraakt door long-covid.
2.5
Op 29 augustus 2022 heeft mevrouw [gedaagde sub03] aan [gedaagde sub01] en [accountant] (accountant van [gedaagde sub01] ) een e-mail gestuurd met de volgende inhoud:
“Hoi [accountant] en [gedaagde sub01] , Nu begrijp ik uit onderstaande mail dat 6 september het onroerend goed verkocht wordt maar niet het bedrijf. Wanneer gebeurt dat dan? Want officieel is het bedrijf dan nog van ons. Ik dacht niet dat dat de bedoeling is. Hoe wordt dat dan geregeld? Graag horen we daar zsm wat van. Met vriendelijke groet, [gedaagde sub03] ”
Op 30 augustus 2022 hebben [accountant] en [gedaagde sub01] als volgt geantwoord:
“Goedemorgen [gedaagde sub03] , de vennootschap zal moeten worden ontbonden. [gedaagde sub01] zal dan verder gaan in de vorm van een eenmanszaak. Hiertoe zal ze met een eigen bankrekening moeten beginnen. Er zal een korte overgangstermijn zijn waarop vanaf 6 september vereffening zal plaatsvinden op de rekening. Daarna lijkt het mij verstandig dat jullie de vof beëindigen door uitschrijving bij de kamer van koophandel. Groet [accountant] ”
“Ha [gedaagde sub03] ! Ik heb net de KvK aan de telefoon gehad, jullie hoeven alleen maar de VOF te laten uitschrijven per 6 september om 14:31 en ik mezelf te laten inschrijven als eenmanszaak per datzelfde moment en dan is het geregeld. Groetjes [gedaagde sub01] ”
2.6
[bedrijf02] is met ingang van 6 september 2022 opgeheven.
2.7
Bij notariële akte van 6 september 2022 is de voorheen aan [gedaagde sub02 en sub03] in eigendom toebehorende onroerende zaak aan de [adres01] aan [gedaagde sub01] geleverd. Per 7 september 2022 is [gedaagde sub01] op dat adres haar zorgboerderij onder de naam [bedrijf01] gaan uitoefenen. De drie inwonende cliënten zijn gebleven. Verder hebben 11 van buiten komende cliënten hun dagbesteding voortgezet bij [gedaagde sub01] en zijn 5 paarden, 2 ezels, 2 schapen, 1 varken, 2 konijnen en wat kippen op de boerderij achtergebleven, evenals diverse roerende zaken, waaronder computers, een auto (Renault Traffic), een aanhangwagen, gereedschap, inventaris, een paardentrailer en overige paardenbenodigdheden.
2.8
Bij [bedrijf02] waren tot en met 6 september 2022 naast [eiser01] en [gedaagde sub01] nog zes medewerkers in dienst. Deze zes medewerkers zijn per 7 september 2022 in dienst genomen door [gedaagde sub01] .
2.9
[gedaagde sub01] heeft het salaris van [eiser01] over september 2022 aan [eiser01] betaald. Op 4 oktober 2022 heeft zij [eiser01] per whatsapp bericht:
Hee [eiser01] ! Superblij! Fijn gesprek gehad met [gedaagde sub03][kantonrechter: mevrouw [gedaagde sub03] ]
en zij houdt jou in dienst tot je beter bent en zodra je beter bent neem ik jou in dienst. Morgen komt [gedaagde sub03] hier naartoe om dat zwart op wit te zetten zodat jij ook garanties hebt. Zo blij mee want ik vond dit zo naar allemaal! En dan mag je hier gewoon reïntegreren en dan zie ik je hopelijk dinsdag weer.En:
Ja, het is ook rond met SAZAS! Daar kan [gedaagde sub03] verzekerd blijven omdat ze dat al was. Ik kon geen verzekering krijgen, maar zij wel omdat ze die al had. Dus dan word jij gewoon door hen 100% betaald.
Op verzoek van [gedaagde sub01] heeft [eiser01] het salaris over september 2022 vervolgens aan haar terugbetaald. Zij heeft over september en oktober 2022 salaris ontvangen van [gedaagde sub02 en sub03] Nadat bleek dat de verzuimverzekering van [bedrijf02] geen dekking gaf voor het salaris van [eiser01] , omdat [bedrijf02] was opgehouden te bestaan, heeft [eiser01] geen salaris meer ontvangen. Het UWV heeft haar meegedeeld dat zij niet voor een WW uitkering in aanmerking kwam, omdat haar arbeidsovereenkomst niet was beëindigd.
2.1
[eiser01] heeft in de maanden september en oktober 2022 enkele uren per week bij [gedaagde sub01] op [bedrijf01] gewerkt ten behoeve van haar re-integratie.

3.Het geschil

3.1
[eiser01] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub01] en [gedaagde sub02 en sub03] te veroordelen:
a. tot betaling van het achterstallig salaris vanaf 1 november 2022 tot 1 maart 2023, totaal
€ 8.388,00 bruto, alsmede het achterstallige vakantiegeld en de eindejaarsuitkering vanaf
7 september 2022 tot 1 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% en de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de vordering tot aan de dag der algehele voldoening, onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties;
b. [eiser01] zodra zij weer arbeidsgeschikt is, in staat te stellen haar werkzaamheden als persoonlijke begeleider op de [bedrijf01] op de gebruikelijke wijze te verrichten met alle bevoegdheden en faciliteiten die [eiser01] krachtens de arbeidsovereenkomst hoort te genieten op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde sub01] en [gedaagde sub02 en sub03] in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
c. het toekomstige salaris van € 2.097,00 bruto per maand en de overige emolumenten vanaf 1 maart 2023 op de gebruikelijke wijze aan [eiser01] uit te betalen onder verstrekking van een bruto/netto specificatie en om een bedrijfsarts in te schakelen teneinde de re-integratie activiteiten op te pakken;
d. [eiser01] alsnog aan te melden bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn en alle achterstallige pensioenpremies vanaf 7 september 2022 tot 1 maart 2023 af te dragen aan dat pensioenfonds, te vermeerderen met de wettelijke/contractuele rente daarover en vanaf
1 maart 2023 op correcte wijze alle pensioenpremies af te dragen aan het pensioenfonds, te vermeerderen met eventuele wettelijke/contractuele rente daarover;
e. tot betaling van de proceskosten.
3.2
[eiser01] legt aan haar vordering ten grondslag dat op 7 september 2022 een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden, zodat zij per die datum in dienst is getreden bij [gedaagde sub01] . Zij voert hiertoe aan dat bij de overgang van onderneming geen enkele wijziging heeft plaatsgevonden; zo zijn de werkzaamheden en activiteiten hetzelfde gebleven en zijn het personeel, de dieren, cliënten, materialen en goederen van de zorgboerderij overgenomen en op de boerderij achtergebleven. [eiser01] heeft naast [gedaagde sub01] ook [gedaagde sub02 en sub03] in rechte betrokken voor het geval zou worden geoordeeld dat er geen sprake is van overgang van onderneming en niet [gedaagde sub01] maar [gedaagde sub02 en sub03] wordt aangemerkt als werkgever.
3.3
[gedaagde sub01] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure. Zij betwist dat er een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden en stelt daartoe dat zij enkel de onroerende zaak van [gedaagde sub02 en sub03] heeft gekocht en niet de onderneming. Dit blijkt onder meer uit het feit dat er met [gedaagde sub02 en sub03] geen afspraken zijn gemaakt over de activa, klantenbestanden, administratie en personeel. Daarbij zijn de activiteiten wel degelijk gewijzigd. Daar waar [bedrijf02] werkzaamheden verrichtte op het gebied van psychiatrie, doet [gedaagde sub01] dat juist niet. Ook houdt [gedaagde sub01] zich niet bezig met de werkzaamheden op het gebied van een plantenkwekerij en richt zij zich niet op de begeleiding van jeugd maar enkel en alleen op volwassenen. [gedaagde sub01] heeft geen personeel overgenomen; de dienstverbanden van de werknemers die bij [bedrijf02] in dienst waren zijn per 7 september 2022 beëindigd en de werknemers hebben per die datum van [bedrijf02] een eindafrekening ontvangen. De werknemers die vervolgens bij [gedaagde sub01] in dienst zijn getreden hebben een nieuwe arbeidsovereenkomst, een nieuwe functie en een ander salaris gekregen, zodat van overname van personeel geen sprake is. Bovendien is tussen [gedaagde sub02 en sub03] en [gedaagde sub01] overeengekomen dat [eiser01] bij [bedrijf02] in dienst zou blijven, nu [gedaagde sub02 en sub03] nog beschikte over een verzuimverzekering waaruit het salaris van [eiser01] kon worden betaald. Dit wordt bevestigd door het feit dat [bedrijf02] het salaris van [eiser01] heeft betaald tot en met oktober 2022.
3.4
[gedaagde sub02 en sub03] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] met veroordeling van [eiser01] in de kosten van deze procedure. Onder verwijzing naar de koopovereenkomst voert hij aan dat er sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 BW, zodat de salarisverplichting ten aanzien van [eiser01] per 7 september 2022 bij [gedaagde sub01] ligt. Er is in september of oktober 2022 inderdaad over gesproken dat [eiser01] bij [bedrijf02] in dienst zou blijven totdat zij hersteld zou zijn en pas daarna bij [gedaagde sub01] in dienst zou treden, omdat [gedaagde sub02 en sub03] in de veronderstelling verkeerde nog verzekerd te zijn voor het loon bij arbeidsongeschiktheid van [eiser01] . Dit bleek echter niet het geval; de verzuimverzekering eindigde met het eindigen van de bedrijfsvoering door [gedaagde sub02 en sub03] op 7 september 2022.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In deze procedure dient te worden beoordeeld of [eiser01] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening en of aannemelijk is dat haar vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het – mede gelet op de belangen van partijen over en weer – gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd.
Spoedeisend belang
4.2
Naar het oordeel van de kantonrechter is het spoedeisend belang – de betwisting daarvan door [gedaagde sub01] en [gedaagde sub02 en sub03] ten spijt – voldoende gegeven met de aard van de vordering, nu deze ziet op tewerkstelling (re-integratie) en betaling van loon.
Sprake van overgang van onderneming
4.3
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of sprake is van overgang van onderneming van [gedaagde sub02 en sub03] naar [gedaagde sub01] in de zin van 7:662 BW, zoals [eiser01] en [gedaagde sub02 en sub03] stellen en [gedaagde sub01] betwist.
4.4
Ingevolge artikel 7:662 BW – dat uitvoering geeft aan de EG-richtlijnen 77/187, 98/50 en 2001/23 inzake het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen ervan – is sprake van een overgang van onderneming bij de overgang, ten gevolge van overeenkomst, fusie of splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Volgens vaste rechtspraak van het HvJ EU verwijst het begrip ‘eenheid’ naar een georganiseerd geheel van personen en elementen, waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend en blijkt het behoud van identiteit daarnaast met name uit het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke activiteiten door de nieuwe ondernemer. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van overdracht, de vraag of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, of de klantenkring al dan niet wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van de activiteiten. Deze zogenaamde Spijkers-criteria (HvJ EU, 18 maart 1986, 24/85, ECLI:NL:XX:1986:AC8669, NJ 1987/502) zijn slechts deelaspecten en mogen daarom niet afzonderlijk worden beoordeeld. Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse factoren verschilt naar gelang de aard van de uitgeoefende activiteit en zelfs van de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan. Of de identiteit van de betrokken eenheid na de overgang bewaard is gebleven, kan met name blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. Daarbij moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken.
4.5
Met inachtneming van de hiervoor vermelde maatstaf en op grond van de door partijen gestelde concrete feiten en omstandigheden zoals deze in de processtukken en tijdens de mondelinge behandeling naar voren zijn gebracht, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat sprake is van overgang van onderneming ten gevolge van een overeenkomst. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.6
Het begrip “overdracht krachtens overeenkomst” in de zin van artikel 7:662 BW dient heel ruim te worden uitgelegd; waar het om gaat is dat een contractuele verhouding ertoe leidt dat een ander de zeggenschap en de verantwoordelijkheid krijgt over de exploitatie van een onderneming. Dat is hier aan de orde; vast staat dat tussen [gedaagde sub01] en [gedaagde sub02 en sub03] op 12 mei 2022 een overeenkomst tot stand is gekomen die er (uiteindelijk) toe heeft geleid dat de zeggenschap en verantwoordelijkheid over de exploitatie van de [bedrijf02] werd overgedragen aan [gedaagde sub01] . Dat [gedaagde sub01] een andere uitleg geeft aan de overeenkomst, te weten dat deze niet de [bedrijf02] met haar activa en de passiva betrof maar slechts ziet op de koop van de aan [gedaagde sub02 en sub03] toebehorende onroerende zaak, leidt vooralsnog niet tot een ander oordeel. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat het geheel van activa en passiva van [bedrijf02] en de onroerende zaak van [gedaagde sub02 en sub03] aan [gedaagde sub01] is verkocht voor € 425.000,-. De eigendomsoverdracht van de onroerende zaak heeft op 6 september 2022 ten overstaan van de notaris plaatsgevonden. Voor de overdracht van de overige activa was geen notariële akte nodig. Deze zijn grotendeels aan [gedaagde sub01] overgedragen door ze op het perceel en in de boerderij achter te laten. [gedaagde sub01] heeft deze activa (dieren, dierenverblijven, overige dierbenodigdheden, inventaris, computers etc) in gebruik genomen ten behoeve van de dagbesteding die zij in haar onderneming aanbiedt. [gedaagde sub02 en sub03] en [gedaagde sub01] hebben door middel van de koopovereenkomst en de uitvoering daarvan gevolg gegeven aan hun intentie de voortzetting van de bedrijfsvoering over te dragen aan [gedaagde sub01] . Dit volgt ook uit het feit dat [gedaagde sub01] , die eerst in dienst was bij [gedaagde sub02 en sub03] , de heer [gedaagde sub02 en sub03] bij zich in dienst heeft genomen nadat de onroerende zaak op 6 september 2022 is overgedragen. De inwonende cliënten krijgen de benodigde zorg en begeleiding nu van de onderneming van [gedaagde sub01] . De als economische eenheid te kwalificeren activiteiten die door [bedrijf02] werden verricht, worden aansluitend uitgevoerd door [gedaagde sub01] . De werknemers van [bedrijf02] zijn in de onderneming van [gedaagde sub01] voortgegaan met het verlenen van zorg en begeleiding aan de cliënten, zoals zij dat ook deden in de onderneming van [bedrijf02] . De identiteit van de onderneming is behouden gebleven. De bedrijfsvoering van [bedrijf02] is door [gedaagde sub01] voortgezet, zonder dat daarbij enige onderbreking heeft plaatsgevonden; de activiteiten van [bedrijf02] zijn door [gedaagde sub02 en sub03] op 6 september 2022 gestaakt en zijn vanaf 7 september 2022 door [gedaagde sub01] hervat met dezelfde bedrijfsmiddelen, op dezelfde locatie, met dezelfde cliënten en een wezenlijk deel van het (voormalig) personeel van [bedrijf02] . Dat [bedrijf02] de dienstverbanden per 6 september 2022 had beëindigd en een eindafrekening had verzorgd en [gedaagde sub01] de medewerkers per 7 september 2022 een nieuw contract heeft aangeboden, maakt dat niet anders. De continuïteit is ook in dat opzicht behouden gebleven en de onderneming kon met haar activiteiten duurzaam worden voortgezet. Daarbij komt dat uit het aangehaalde whatsapp-verkeer tussen [gedaagde sub01] en [eiser01] blijkt dat [gedaagde sub01] ook verder wilde gaan met [eiser01] als medewerker voor de zorgboerderij. Het nu bestaande geschil vloeit slechts voort uit de omstandigheid dat [eiser01] ziek is. In dat licht moet ook het whatsapp-bericht van 4 oktober 2022 worden opgevat. [gedaagde sub01] schrijft daarin aan [eiser01] dat zij in dienst blijft van [bedrijf02] , totdat ze hersteld is. Nog los van het feit dat [bedrijf02] niet meer bestond, werd deze gedachte van [gedaagde sub01] en mevrouw [gedaagde sub03] slechts ingegeven door het idee dat de verzuimverzekering het salaris van [eiser01] zou betalen, zolang zij ziek was. Het bericht bevestigt de intentie van [gedaagde sub01] de bestaande onderneming van [bedrijf02] voort te zetten met dezelfde medewerkers.
Loondoorbetalingsverplichting [gedaagde sub01]
4.7
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiser01] op 7 september 2022 van rechtswege in dienst is gekomen bij [gedaagde sub01] en dat op [gedaagde sub01] een loon(door)betalingsverplichting rust. [gedaagde sub01] zal daarom worden veroordeeld om met ingang van 1 november 2022 het op grond van de arbeidsovereenkomst geldende loon te betalen. Door [gedaagde sub01] is ter zitting niet weersproken dat de cao gehandicaptenzorg op de arbeidsovereenkomst van toepassing is, zodat [eiser01] op grond van artikel 11.4 van die cao gedurende een tijdvak van 52 weken aanspraak heeft op doorbetaling van 100% van het vastgestelde brutoloon.
4.8
De door [eiser01] gevorderde betaling van het achterstallig loon over de periode van
1 november 2022 tot 1 maart 2023 van in totaal € 8.388,00 bruto en het achterstallige vakantiegeld en eindejaarsuitkering is dan ook toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties.
Wettelijke verhoging
4.9
[eiser01] vordert voorts betaling van de wettelijke verhoging van 50% over het loon, vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Op grond van artikel 7:625 BW is [gedaagde sub01] in beginsel een verhoging verschuldigd wegens vertraging in de loonbetaling. De rechter kan de verhoging beperken tot een zodanig bedrag als haar met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. De kantonrechter ziet, gelet op de tussen partijen bestaande discussie omtrent de gebondenheid aan de arbeidsovereenkomst, aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 30% van het nog te betalen loon, vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
Wedertewerkstelling
4.1
De door [eiser01] gevorderde wedertewerkstelling is, gelet op het bestaan van de arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub01] , toewijsbaar. Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd. Deze zal dan ook worden toegewezen, zij het dat de kantonrechter aanleiding ziet de dwangsom te maximeren tot een bedrag van € 10.000,00.
Toekomstig salaris
4.11
[gedaagde sub01] zal voorts worden veroordeeld om het toekomstige salaris van € 2.097,00 bruto per maand en de overige emolumenten vanaf 1 maart 2023 op de gebruikelijke wijze aan [eiser01] uit te betalen onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, een en ander zolang de arbeidsrelatie voortduurt.
Aanmelding pensioenfonds
4.12
De door [eiser01] gevorderde veroordeling van [gedaagde sub01] om [eiser01] alsnog aan te melden bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn is eveneens toewijsbaar. Dit geldt ook voor de gevorderde afdracht van de achterstallige pensioenpremies aan het pensioenfonds vanaf 7 september 2022 tot 1 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke/contractuele rente daarover en voor de vordering vanaf 1 maart 2023 op correcte wijze alle pensioenpremies af te dragen aan het pensioenfonds, te vermeerderen met eventuele wettelijke/contractuele rente daarover.
Inschakelen bedrijfsarts
4.13
De vordering van [eiser01] tot veroordeling van [gedaagde sub01] een bedrijfsarts in te schakelen teneinde de re-integratie activiteiten op te pakken is niet separaat toewijsbaar, nu een dergelijke verplichting voor [gedaagde sub01] reeds voortvloeit uit de wet.
Proceskostenveroordeling [gedaagde sub01]
4.14
[gedaagde sub01] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 244,00
  • explootkosten € 133,76
  • salaris gemachtigde
  • totaal € 906,76.
Vorderingen jegens [gedaagde sub02 en sub03] afgewezen
4.15
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen van [eiser01] , voor zover deze zich richten tegen [gedaagde sub02 en sub03] , worden afgewezen. De kantonrechter zal de proceskosten desondanks compenseren, aldus dat [eiser01] en [gedaagde sub02 en sub03] ieder de eigen kosten dragen. De kantonrechter ziet daartoe aanleiding, nu [eiser01] gedwongen werd zowel [gedaagde sub01] als [gedaagde sub02 en sub03] in rechte te betrekken doordat deze partijen ten opzichte van haar onduidelijkheid lieten bestaan omtrent haar rechtspositie. Deze omstandigheid mag er niet toe leiden dat zij vervolgens in de proceskosten van een van deze twee partijen wordt veroordeeld. Dat de vorderingen ten aanzien van een van de twee zou worden afgewezen, is een onlosmakelijk gevolg van de aard van (de grondslag van) haar vordering. Deze brengt met zich dat niet tot het oordeel had kunnen worden gekomen dat de vordering tegen zowel [gedaagde sub01] als [gedaagde sub02 en sub03] zou worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de procedure [eiser01] tegen [gedaagde sub01] :
5.1
veroordeelt [gedaagde sub01] tot betaling aan [eiser01] van het achterstallig salaris vanaf 1 november 2022 tot 1 maart 2023 van totaal € 8.388,00 bruto, te vermeerderen met het achterstallige vakantiegeld en eindejaarsuitkering vanaf 7 september 2022 tot
1 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 30% en te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening en onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties,
5.2
veroordeelt [gedaagde sub01] om [eiser01] , zodra zij weer arbeidsgeschikt is, in staat te stellen haar werkzaamheden als persoonlijk begeleider op [bedrijf01] op de gebruikelijke wijze te verrichten met alle bevoegdheden en faciliteiten die [eiser01] krachtens de arbeidsovereenkomst hoort te genieten, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor elke dag of een gedeelte daarvan dat [gedaagde sub01] in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,-,
5.3
veroordeelt [gedaagde sub01] tot betaling van het toekomstige salaris van
€ 2.097,00 bruto per maand en de overige emolumenten vanaf 1 maart 2023, onder verstrekking van een bruto/netto specificatie, een en ander zolang de arbeidsrelatie voortduurt,
5.4
veroordeelt [gedaagde sub01] tot het alsnog aanmelden van [eiser01] bij het pensioenfonds Zorg en Welzijn,
5.5
veroordeelt [gedaagde sub01] tot afdracht van de achterstallige pensioenpremies aan het pensioenfonds vanaf 7 september 2022 tot 1 maart 2023, te vermeerderen met de wettelijke/contractuele rente daarover en tot het vanaf 1 maart 2023 op correcte wijze afdragen van alle pensioenpremies aan het pensioenfonds, te vermeerderen met eventuele wettelijke/contractuele rente daarover,
5.6
veroordeelt [gedaagde sub01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis begroot op € 906,76,
5.7
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de procedure [eiser01] tegen [gedaagde sub02 en sub03] :
5.9
wijst de vorderingen af;
5.1
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023, in tegenwoordigheid van de griffier.