ECLI:NL:RBZWB:2023:3806

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
C/02/408585 / JE RK 23-643
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van echtscheidingsconflict

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 juni 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige01] en [minderjarige02], naar aanleiding van een conflict tussen hun ouders. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de duur van een jaar, omdat zij in hun ontwikkeling ernstig bedreigd zouden worden door de echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de minderjarigen wonen bij de vader. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2023 werd duidelijk dat de minderjarigen geen contact meer willen met hun moeder, wat hen in een loyaliteitsconflict plaatst.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al jarenlang sprake is van een forse ex-partnerstrijd en dat de ouders niet in staat zijn om samen afspraken te maken over de zorg voor de kinderen. De Raad heeft aangegeven dat de minderjarigen door de situatie ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, maar de vader heeft betoogd dat de minderjarigen behoefte hebben aan rust en dat er geen ernstige bedreiging is. De moeder heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter concludeert dat er op dit moment geen gerechtvaardigde verwachting bestaat dat de ondertoezichtstelling zal leiden tot verbetering van de situatie van de minderjarigen.

De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet voldaan wordt aan de wettelijke vereisten. De kinderrechter hoopt dat met de ingezette hulpverlening vanuit [hulpverlener01] er ruimte zal ontstaan voor contactherstel met de moeder. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot wijziging van de zorg- en opvoedingstaken aanhouden in afwachting van het verdere verloop van de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/408585 / JE RK 23-643
Datum uitspraak: 1 juni 2023

Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,

locatie Breda, hierna te noemen de Raad,
over de minderjarigen:

[minderjarige01] , geboren op [geboortedatum01] 2010 te [geboorteplaats01] ,

hierna te noemen: [minderjarige01] ,
[minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2012 te [geboorteplaats01] , hierna te noemen: [minderjarige02] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vader01] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet te Breda,

[de moeder01] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats02] ,
advocaat: mr. P.J.M. Groenhuis-Kools te Breda.
De kinderrechter merkt als informant aan:

STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,

locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling).

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoek met bijlagen van de Raad van 7 april 2023, ingekomen bij de griffie op 7 april 2023;
  • het F9-formulier van 19 mei 2023 van mr. Koop-van Vliet, met producties;
  • de brief van 22 mei 2023 van mr. Koop-van Vliet, met productie.
Op 16 mei 2023 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld, gelijktijdig met de mondelinge behandeling van het verzoek van de vader tot vaststelling hoofdverblijf en wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken (zaaknummer: C/02/399435 / FA RK 22-3073). Tijdens die mondelinge behandeling zijn verschenen en heeft de kinderrechter gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Koop-van Vliet;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Groenhuis-Kools;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige01] en [minderjarige02] .
[minderjarige01] en [minderjarige02] wonen bij de vader.

Het verzoek

De Raad verzoekt om [minderjarige01] en [minderjarige02] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De onderbouwing van het verzoek

Namens de Raad is ter onderbouwing van het verzoek in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, aangevoerd dat de minderjarigen worden belast door de echtscheidingsstrijd tussen de ouders. De ouders verschillen van mening over wat er in mei 2022 bij de moeder thuis is gebeurd, met als gevolg dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op basis van co-ouderschap destijds abrupt is geëindigd. Volgens de vader zijn de minderjarigen meermaals getuigen geweest van huiselijk geweld tussen de moeder en haar huidige partner. De moeder erkent weliswaar dat zij ruzie heeft gehad met haar partner, maar stelt dat zij diezelfde avond nog een en ander met elkaar en met de minderjarigen hebben uitgesproken. Voor de Raad is het onduidelijk in hoeverre de minderjarigen daadwerkelijk onveiligheid hebben ervaren. Doordat het de ouders, ondanks betrokkenheid vanuit het CJG, niet lukt om het conflict tussen hen weg te nemen en samen afspraken te maken over het contact(herstel) tussen de moeder en de minderjarigen, is het contact tussen de moeder en de minderjarigen sindsdien spanningsvol verlopen. Daarnaast is het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen verkeren inmiddels dusdanig verergerd dat beide minderjarigen hebben aangegeven dat zij geen contact meer willen met hun moeder. Gelet hierop worden de minderjarigen, naar de mening van de Raad, ernstig in hun ontwikkeling bedreigd.
De betrokken hulpverlening vanuit [hulpverlener01] heeft bij de Raad aangegeven dat zij behoefte heeft aan kaders voor het verder uitzetten van het hulpverleningstraject. In het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen dient de GI dan ook de regie te voeren over de hulpverlening en daarbij de nodige kaders te bieden.
Als reactie op de vraag van de vader wat hij nog meer kan doen om de situatie van de minderjarigen te verbeteren, stelt de Raad dat hij met de moeder in gesprek moet blijven, ook al is hij de situatie beu. Hoe kan er immers van de minderjarigen worden verwacht dat zij contact hebben met hun moeder terwijl de ouders niet eens met elkaar praten.

De standpunten

[minderjarige01] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat de moeder en haar partner vaak ruzie hadden en dat de moeder vaak hard was tegen zijn halfzusje [naam01] . Volgens [minderjarige01] heeft de moeder daarnaast een keer aangegeven dat zij blauwe plekken had omdat zij was geslagen door haar partner. Toen [minderjarige01] dat doorvertelde, heeft de moeder echter aangegeven dat hij loog. Omdat de moeder haar beloftes niet nakomt, wil [minderjarige01] voorlopig geen contact met haar. [minderjarige01] wil haar echter niet vergeten. [minderjarige01] begrijpt ook niet waarom de moeder geen toestemming (meer) geeft voor zijn inschrijving op de middelbare school. Nu [minderjarige01] volledig bij de vader verblijft, gaat het thuis en op school goed met hem. [minderjarige01] heeft ten slotte aangegeven dat hij de huidige partner van de vader steeds meer als zijn moeder ziet.
[minderjarige02] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, aangegeven dat zij wel goede herinneringen heeft aan de moeder, maar dat de moeder de laatste tijd vaak boos was. [minderjarige02] stelt dat de moeder [naam01] heeft geduwd en geslagen. Toen [minderjarige02] hierover vertelde, heeft de moeder aangegeven dat zij loog. [minderjarige02] is het vertrouwen in de moeder verloren. [minderjarige02] wil ook geen contact meer met de moeder, maar durft dat zelf niet aan te geven.
Namens en door de vader is afwijzing van het verzoek bepleit. Daartoe is, samengevat, aangevoerd dat de zorgen over de echtscheidingsstrijd en de gebrekkige communicatie en samenwerking tussen de ouders, ondanks dat er meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet, al jarenlang aanwezig zijn. De minderjarigen hebben al veel meegemaakt en ze hebben bovenal behoefte aan rust. Wanneer de minderjarigen met rust gelaten worden, is er volgens de vader geen sprake van een ernstige bedreiging in hun ontwikkeling. Ook valt niet te verwachten dat er de komende periode effectief zal kunnen worden ingezet op herstel en vervolgens uitbreiding van de contacten tussen de moeder en de minderjarigen. De vader vraagt zich dan ook af wat er van hem wordt verwacht nu beide minderjarigen duidelijk aangeven dat zij geen contact willen met de moeder. Het inzetten van gedwongen hulpverlening heeft naar de mening van de vader bovendien geen meerwaarde omdat de GI geen vaste jeugdzorgwerker beschikbaar heeft en zij niet weet op welke termijn er wel een vaste jeugdzorgwerker zou kunnen worden aangesteld. De vader acht het daarom niet in het belang van de minderjarigen om nu middels een ondertoezichtstelling in te zetten op contact(herstel) met de moeder, waarbij de minderjarigen zullen worden geconfronteerd met veel spanningen en onduidelijkheid, om uiteindelijk na een aantal jaren te moeten concluderen dat de hulpverlening voor niets is geweest. Hoewel de vader niet langer zijn medewerking wenst te verlenen aan hulpverlening gericht op verbetering van de communicatie en samenwerking tussen de ouders, zal hij de noodzakelijke hulpverlening voor de minderjarigen blijven accepteren. De vader vindt het belangrijk om het net gestarte traject bij [hulpverlener01] een kans te geven.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangegeven dat zij instemt met een ondertoezichtstelling van de minderjarigen voor de verzochte duur van een jaar. De moeder stelt dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd vanwege de zeer slechte verstandhouding tussen de ouders, het ontbreken van contact tussen de moeder en de minderjarigen en omdat de vader niet met de moeder in gesprek wil om de zorgen over de minderjarigen weg te nemen. Hoewel het mogelijk op korte termijn in het belang van de minderjarigen moet worden geacht om hen rust te bieden, worden de zorgen over hen op de lange(re) termijn hiermee niet opgelost. Omdat de hulpverlening die in de afgelopen jaren is ingezet ontoereikend is geweest voor het wegnemen dan wel het voorkomen van voormelde zorgen, acht de moeder het inzetten van gedwongen hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling van de minderjarigen nu noodzakelijk. De moeder stelt daarnaast dat zij na het incident in mei 2022 met haar huidige partner actief heeft ingezet op het verbeteren van hun relatie. Zij hebben tips en adviezen ontvangen van de huisarts die zij nu nog steeds met succes toepassen. Tussen de moeder en haar partner hebben er sindsdien geen incidenten meer plaatsgevonden. Omdat het inzetten van gedwongen hulpverlening in het kader van ondertoezichtstelling nog niet is geprobeerd, ziet de moeder de meerwaarde daarvan wel in. De ouders hebben tegenover de minderjarigen ook de verplichting om er alles aan te doen om de situatie van de minderjarigen te verbeteren en contact(herstel) tussen de moeder en de minderjarigen mogelijk te maken. De ouders zullen met elkaar in gesprek moeten blijven.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat zij op dit moment geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar heeft die de ondertoezichtstelling van de minderjarigen kan uitvoeren. Ook kan de GI niet aangeven op welke termijn dat wel het geval zal zijn. De GI zal wel op korte termijn een tijdelijke jeugdbeschermer aanwijzen die de ondertoezichtstelling zal opstarten en, indien nodig, hulpverlening zal inzetten.

De beoordeling

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er al jarenlang sprake is van een forse ex-partnerstrijd tussen de ouders. In mei 2022 heeft er een incident plaatsgevonden in de thuissituatie van de moeder met als gevolg dat de co-ouderschapsregeling abrupt is beëindigd. Doordat het de ouders niet lukt om de ontstane situatie in goed onderling overleg op te lossen, heeft er sindsdien geen onbelast contact tussen de moeder en de minderjarigen meer plaatsgevonden. Daarnaast zijn er zorgen over het loyaliteitsconflict waarin de minderjarigen verkeren, wat er inmiddels toe heeft geleid dat beide minderjarigen geen contact meer willen met de moeder. Ook hebben beide minderjarigen aangegeven de huidige partner van de vader steeds meer als moeder te zien, wat mogelijk een uiting is van het loyaliteitsconflict waarin zij verkeren.
Gelet hierop is de kinderrechter, anders dan de vader, van oordeel dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen hebben, zoals de Raad ook heeft aangegeven, hun beide ouders nodig om zich verder te kunnen ontwikkelen tot evenwichtige volwassenen. Voormelde zorgen moeten dan ook worden weggenomen.
De kinderrechter overweegt dat de hulpverlening vanuit [hulpverlener01] , waar beide ouders op vrijwillige basis mee instemmen, binnenkort zal starten. Ondanks de verstoorde verhouding tussen de ouders, is het blijkbaar wel gelukt om deze hulpverlening in het vrijwillig kader te realiseren.
Verder ziet de kinderrechter zich voor de vraag gesteld of de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat ondertoezichtstelling van de minderjarigen en het in dat kader inzetten van gedwongen hulpverlening voormelde zorgen zal wegnemen en zal leiden tot verbetering van de situatie van de minderjarigen en of de situatie van de minderjarigen met ondertoezicht-stelling naar verwachting beter zal zijn dan de situatie zonder ondertoezichtstelling.
Ondanks dat er in de afgelopen jaren op vrijwillige basis meerdere vormen van hulpverlening zijn ingezet, geven beide minderjarigen nu duidelijk aan dat zij geen contact meer willen met hun moeder. De GI heeft op dit moment geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar die de ondertoezichtstelling vanaf moment van aanvang kan uitvoeren. De GI kan ook niet aangeven op welke termijn zij wel een vaste jeugdbeschermer beschikbaar zal hebben. Dat betekent dat de minderjarigen en de ouders bij toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling met minimaal twee jeugdbeschermers te maken zullen krijgen met wie zij wederom gesprekken zullen moeten voeren en een vertrouwensband zullen moeten opbouwen. Ook is het onduidelijk wat de GI, aanvullend op de hulpverlening die op vrijwillige basis al is ingezet, te bieden heeft. Te meer nu in de afgelopen periode is gebleken dat de moeder niet openstaat voor begeleide contacten. Er moet dan ook voorkomen worden dat er binnen het gedwongen kader een langdurig hulpverleningstraject wordt opgestart, wat wederom veel van de minderjarigen zal vragen, om over een aantal jaar te moeten concluderen dat de hulpverlening de situatie van de minderjarigen onvoldoende heeft kunnen verbeteren.
Daar tegenover staat dat beide minderjarigen hun moeder momenteel niet volledig afwijzen. [minderjarige01] heeft aangegeven dat hij zijn moeder vooralsnog niet wil zien, maar ook dat hij haar niet wil vergeten. [minderjarige02] heeft aangegeven dat zij wel goede herinneringen aan haar moeder heeft. Ook heeft [minderjarige02] momenteel individuele hulpverlening, waarbij de mogelijkheden voor contact(herstel) tussen haar en de moeder zullen worden bezien. Hoewel de vader niet langer instemt met hulpverlening gericht op het verbeteren van de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders, stemt hij wel in met voormelde individuele hulpverlening voor [minderjarige02] . Ook staat hij open voor andere hulpverlening voor de minderjarigen, mocht die nodig blijken.
De kinderrechter is van oordeel dat op dit moment niet de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat ondertoezichtstelling van de minderjarigen en het in dat kader inzetten van gedwongen hulpverlening voormelde zorgen zal wegnemen en zal leiden tot verbetering van de situatie van de minderjarigen. De kinderrechter hoopt dat met het bieden van rust aan de minderjarigen en de ingezette hulpverlening vanuit [hulpverlener01] , uiteindelijk bij beide minderjarigen juist ruimte zal ontstaan voor contact(herstel) met de moeder.
Gelet op het voorgaande concludeert de kinderrechter dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van de minderjarigen. De kinderrechter zal het verzoek daarom afwijzen.
De kinderrechter overweegt ten slotte dat de rechtbank bij afzonderlijke beslissing van vandaag het verzoek van de vader tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken pro forma zal aanhouden in afwachting van het verdere verloop van de hulpverlening binnen het vrijwillig kader (zaaknummer: C/02/399435 / FA RK 22-3073). In die procedure blijft er dus een vorm van toezicht vanuit de rechtbank en de Raad op het verloop en het resultaat van de hulpverlening.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2023 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.