ECLI:NL:RBZWB:2023:3800

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
BRE 21/4856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de beslissing op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting

Op 1 juni 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een ondernemer en de inspecteur van de belastingdienst. De ondernemer had een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ingediend, dat door de inspecteur op 1 november 2021 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de ondernemer behandeld op 14 maart 2023, maar de ondernemer was niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om teruggaaf niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend, waardoor het verzoek terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen recht was op een immateriële schadevergoeding, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4856

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de beslissing op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting van de inspecteur van 1 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. Tegelijkertijd heeft de inspecteur besloten ook ambtshalve niet tot teruggaaf over te gaan.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur. De gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting. Belanghebbende is niet verschenen.

Feiten

2. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en handelt onder de naam [bedrijf 1].
2.1.
Belanghebbende heeft in het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 facturen uitgeschreven vanwege de verkoop van [X] belminuten, waaronder een factuur aan [bedrijf 2] op 21 maart 2017. Het gaat om een factuur met een totaal bedrag van $ 7.941.018,55. Daarin is een bedrag aan omzetbelasting begrepen van $ 1.378.193,30, oftewel € 1.278.033.
2.2.
Tijdens een boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende de op de factuur vermelde omzetbelasting niet op aangifte heeft aangegeven en voldaan. De inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek op 30 juni 2020 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor een bedrag van € 1.278.033 over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017.
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. De inspecteur heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar in het kader van de naheffingsaanslag.
2.4.
Belanghebbende heeft met dagtekening 16 juni 2021 een creditfactuur opgemaakt voor een bedrag van $ 7.941.018,55. Vervolgens heeft belanghebbende op 22 juni 2021 verzocht om teruggaaf van de op deze creditfactuur vermelde omzetbelasting van € 1.278.033. Belanghebbende heeft op verzoek van de inspecteur verklaard dat het verzoek om herziening van omzetbelasting ziet op het omzetbelastingtijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2017.
2.5.
De inspecteur heeft het verzoek om herziening van omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de gestelde termijn is ingediend. De inspecteur heeft het verzoek om herziening van omzetbelasting wel ambtshalve beoordeeld en zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op de verzochte teruggaaf.

Beoordeling door de rechtbank

Ontvankelijkheid beroep
3. Op grond van artikel 30, achtste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting. De rechtbank merkt de brief van de inspecteur van 1 november 2021 aan als de voor bezwaar vatbare beslissing op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting door belanghebbende van 22 juni 2021.
3.1.
Voordat beroep kan worden ingesteld, moet eerst bezwaar worden gemaakt [1] . De verplichting eerst bezwaar te maken, is dus als voorwaarde gesteld voor het recht om beroep in te stellen. Belanghebbende heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen deze beschikking, hetgeen op grond van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten gebeuren alvorens beroep kan worden ingesteld. Uit praktische overwegingen behandelt de rechtbank met toepassing van artikel 7:1a van de Awb het geschrift toch inhoudelijk omdat de inspecteur zich hiertegen niet heeft verzet gelet op de inhoud van zijn verweerschrift [2] .
Inhoudelijke beoordeling
4. De rechtbank beoordeelt eerst of het verzoek binnen de wettelijke termijn is ingediend. Indien deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, zal de rechtbank beoordelen of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf of herziening van omzetbelasting over de betreffende periode. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om teruggaaf dan wel herziening van omzetbelasting niet binnen de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en dat zij daarom niet kan oordelen over de vraag of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op een immateriëleschadevergoeding omdat de redelijke termijn niet is overschreden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het verzoek ontvankelijk?
4.2.
Belanghebbende is van mening dat hij terecht om teruggaaf dan wel herziening van te veel of ten onterechte gefactureerde omzetbelasting heeft verzocht [3] . Naar zijn mening heeft hij voldoende aangetoond dat [bedrijf 2] het gefactureerde bedrag aan omzetbelasting niet in aftrek heeft gebracht. Daarnaast stelt belanghebbende dat het gefactureerde bedrag in 2017 nooit is betaald.
4.3.
Belanghebbende heeft het verzoek om teruggaaf dan wel herziening van omzetbelasting ingediend op 22 juni 2021 en heeft op verzoek van de inspecteur verklaard dat het verzoek ziet op het omzetbelastingtijdvak 1 januari tot en met 31 maart 2017. De rechtbank oordeelt dat dit verzoek niet binnen de termijn van zes weken is ingediend. Ook zijn geen redenen voor deze termijnoverschrijding aangevoerd.
Het verzoek is door de inspecteur daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de rechtbank niet kan oordelen over de vraag of belanghebbende recht heeft op een teruggaaf dan wel herziening van omzetbelasting.
4.4.
Voor zover belanghebbende bedoeld heeft beroep in te stellen tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering, overweegt de rechtbank als volgt. Belanghebbende heeft weliswaar beroep ingesteld tegen een ingevolge van een belastingwet genomen beslissing, maar niet tegen een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. De beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering is een beslissing die is genomen op grond van artikel 65 AWR. Artikel 65 van de AWR bepaalt dat een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve kan worden verminderd. Een beslissing op een verzoek om ambtshalve teruggaaf is niet aangemerkt als een voor bezwaar vatbare beschikking. Gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat daar dan geen bezwaar en geen beroep tegen open [4] . Dit betekent dat de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over de ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR, aangezien daar geen beroep bij de bestuursrechter tegen open staat. De burgerlijke rechter is als restrechter bevoegd.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding?
4.5.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Van een overschrijding van de redelijke termijn is in het algemeen sprake indien de behandeling van bezwaar en beroep meer dan twee jaar hebben geduurd.
In dit geval is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn gelet op het verloop van de procedure, die – vanaf 23 juni 2021 – heeft geduurd en de datum waarop de rechtbank uitspraak doet op 1 juni 2023. Voor een vergoeding van immateriële schade is dan geen plaats. Het verzoek wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inspecteur het verzoek om herziening terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 1 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.
2.Vgl. HR 25 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3053, overweging 4.2.8.
3.Volgens het Besluit Omzetbelasting, administratieve-, facturerings-, en andere verplichtingen van 6 december 2014 (geactualiseerd op 20 oktober 2017), nr. BLKB 2014-704M, onderdeel 3.5 (het Besluit).
4.Artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen.