ECLI:NL:RBZWB:2023:3795

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
8698916 CV EXPL 20-2796 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en verrekeningsverweer in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 31 mei 2023 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01]. De zaak betreft een vordering tot betaling van facturen door [eiser01], die werd toegewezen conform een eerder tussenvonnis. Het verrekeningsverweer van [gedaagde01] werd grotendeels afgewezen op basis van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] geen gegronde tegenvordering had ingediend en dat de door [eiser01] gefactureerde bedragen, met uitzondering van een erkend bedrag van € 1.361,25 dat dubbel in rekening was gebracht, verschuldigd waren. De kantonrechter wees ook buitengerechtelijke incassokosten toe aan [eiser01], die hoger waren dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Uiteindelijk werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 9.433,77, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun vorderingen en verweren goed te onderbouwen, vooral in het kader van verrekening.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 8698916 \ CV EXPL 20-2796
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
[eiser01]
te [plaats01] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser01] ,
gemachtigde: M.P.A. Roelands, AGIN Timmermans gerechtsdeurwaarders,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde01] ,
te [plaats02] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde01] ,
gemachtigde: mr. G.T. Poot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van [eiser01] met producties 1 tot en met 17;
- de antwoordakte van [gedaagde01] met producties 1 tot en met 17;
- de akte van [eiser01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 25 mei 2022 en hetgeen daarin is overwogen en beslist.
2.2.
[eiser01] is bij voornoemd vonnis in de gelegenheid gesteld om - uitsluitend -
op de gestelde tegenvordering van [gedaagde01] te reageren.
2.3.
[eiser01] heeft zich hier over uitgelaten. [eiser01] stelt, samengevat, het volgende. [gedaagde01] heeft geen reconventionele vordering tot verrekening ingediend, noch een correct beroep op verrekening gedaan. Artikel 6:136 BW staat aan verrekening in de weg, aangezien [gedaagde01] geen concrete vordering op [eiser01] heeft en niet eenvoudig is vast te stellen of [gedaagde01] een gegrond verrekeningsverweer heeft. Daar [gedaagde01] geen (voorwaardelijke) reconventionele vordering heeft ingesteld, behoeft zijn verweer ook niet als zodanig beoordeeld te worden en kan aan de stellingen van [gedaagde01] omtrent de oude en betaalde facturen voorbij worden gegaan. Voorts heeft [gedaagde01] haar rechten omtrent verrekening en/of onverschuldigde betaling verwerkt. Daarnaast geldt dat het door [eiser01] in rekening gebrachte meerwerk ziet op de werkzaamheden die hij heeft verricht ten behoeve van het TBS-pand dat in privé aan de vennoten toebehoort en waarover reeds bij tussenvonnis is geoordeeld dat [gedaagde01] door deze werkzaamheden is verrijkt. [gedaagde01] is de gefactureerde uren dus verschuldigd, zodat van onverschuldigde betaling geen sprake is. Ten aanzien van de facturen [nummer01] en [nummer02] erkent [eiser01] dat er abusievelijk een bedrag van € 1.361,25 dubbel in rekening is gebracht. Voor zover er al enig recht op verrekening bestaat, is dat beperkt tot dit bedrag.
2.4.
[gedaagde01] heeft hierop gereageerd. Zij handhaaft haar verweer dat zij, als zij nog iets aan [eiser01] moet betalen, het recht heeft om die betalingsverplichting te verrekenen met een aantal posten van vijf facturen uit 2017 ( [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] , [nummer01] en [nummer02] ) waarvan zij stelt dat zij € 7.713,90 onverschuldigd betaald heeft. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat partijen voor de door [eiser01] te verrichten werkzaamheden een totaalbedrag waren overeengekomen van
€ 2.500,00 per jaar, behoudens meerwerk. [eiser01] heeft, zonder aanvullende opdracht daartoe, meerwerk in rekening gebracht, onverklaarbaar veel uren gewerkt en hiervoor een onredelijk tarief in rekening gebracht. Het door [eiser01] gefactureerde meerwerk viel onder de standaardwerkzaamheden. Voor zover het meerwerk betreft, heeft [gedaagde01] hier geen (aanvullende) opdracht voor gegeven. [gedaagde01] heeft deze meerwerkposten in 2017 uit onoplettendheid onverschuldigd betaald. Zij heeft haar bezwaren op dit punt al op 29 mei 2020 kenbaar gemaakt aan [eiser01] . Van rechtsverwerking is geen sprake. Ten aanzien van het bedrag van € 1.361,25 waarvan door [eiser01] is erkend dat dit dubbel in rekening is gebracht, geldt dat dit inclusief BTW € 1.647,11 bedraagt. Bovendien is dit bedrag door [eiser01] onjuist berekend.
2.5.
Voor zover [gedaagde01] de geboden gelegenheid om te reageren op de akte van [eiser01] heeft aangewend om nieuwe standpunten aan te dragen ten aanzien van hetgeen de kantonrechter in zijn tussenvonnis van 25 mei 2022 ten aanzien van de vordering van [eiser01] reeds heeft overwogen en beslist, overweegt de kantonrechter dat hij geen aanleiding ziet om hierop terug te komen. De door [gedaagde01] ingebrachte nadere onderbouwing van haar verweer is, voor zover het die punten waar al over overwogen en beslist is, tardief. Overigens kan op basis hiervan ook niet geconcludeerd worden dat sprake is van overwegingen of beslissingen die berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
2.6.
Thans is aan de orde de vraag of [gedaagde01] een tegenvordering heeft die in aanmerking komt voor verrekening met het door haar ingevolge rechtsoverweging 4.41 van voornoemd vonnis door [gedaagde01] aan [eiser01] verschuldigde bedrag van
€ 10.203,84. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
2.7.
Op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering. Als zou komen vast te staan dat [gedaagde01] , zoals zij stelt, een vordering op [eiser01] heeft wegens onverschuldigde betaling, zou die vordering in aanmerking kunnen komen voor verrekening met het bedrag dat [gedaagde01] ingevolge het vonnis van 25 mei 2022 aan [eiser01] moet voldoen. Daarvoor is geen reconventionele vordering vereist, maar dit kan ook, zoals [gedaagde01] heeft gedaan, in het kader van het verweer tegen de vordering van [eiser01] worden aangevoerd.
2.8.
Als in het kader van een verweer een beroep op verrekening wordt gedaan, geldt op grond van artikel 6:136 BW dat de rechter dat verweer kan passeren indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is.
2.9.
Ten aanzien van de facturen [nummer01] en [nummer02] heeft [eiser01] erkend dat hij abusievelijk een bedrag van € 1.361,25 dubbel in rekening heeft gebracht. Inclusief BTW komt dit, zoals door [gedaagde01] is betoogd, neer op een bedrag van € 1.647,11. Tussen partijen staat in die zin vast dat [gedaagde01] dit bedrag onverschuldigd heeft betaald. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van [gedaagde01] op dit punt derhalve op eenvoudige wijze is vast te stellen, zodat deze post voor verrekening in aanmerking komt.
2.10.
Ten aanzien van de overige (posten in de) facturen [nummer03] , [nummer04] , [nummer05] (in het tussenvonnis abusievelijk [nummer06] genoemd), [nummer01] en [nummer02] geldt echter dat de gegrondheid van het door [gedaagde01] gevoerde verrekeningsverweer niet eenvoudig is vast te stellen. De door [gedaagde01] gestelde tegenvordering is door [eiser01] gemotiveerd betwist. Partijen twisten nog over de vraag of een redelijke uurtarief in rekening is gebracht, of het in rekening gebrachte aantal uren daadwerkelijk gemaakt is, of de uren goed berekend zijn en over de vraag of de vordering die [gedaagde01] wenst te verrekenen al dan niet voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de rechtsverhouding die door [eiser01] aan zijn vordering ten grondslag is gelegd, alsmede over de door [gedaagde01] zelf opgeworpen vraag of [eiser01] de betreffende werkzaamheden voor [gedaagde01] ( [gedaagde01] B.V.) of voor de echtgenoten [gedaagden01] in privé heeft verricht en over de vraag of de betreffende facturen in 2017 al dan niet onverschuldigd zijn betaald. De door [gedaagde01] in het kader van haar verrekeningsverweer gestelde vordering is daarom nog niet zodanig bepaald dat deze zonder meer vast staat. Voor een uitgebreid nader onderzoek of nadere bewijslevering is in dit kader geen plaats. De kantonrechter zal het beroep van [gedaagde01] op verrekening behoudens het door [eiser01] erkende deel waarover hiervoor onder 2.9 is overwogen, dan ook met toepassing van artikel 6:136 BW passeren.
2.11.
[eiser01] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde01] heeft zich hiertegen verweerd. De kantonrechter is op grond van de processtukken en hetgeen partijen hierover over en weer hebben gesteld van oordeel dat [eiser01] gemotiveerd heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. [eiser01] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter wijst daarom overeenkomstig het in het Besluit bepaalde een bedrag van € 877,04 aan buitengerechtelijke incassokosten toe.
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
10.203,84
- buitengerechtelijke incassokosten
877,04
+
totaal
11.080,88
- te verrekenen bedragen
1.647,11
-/-
Totaal
9.433,77
2.13.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten van de wederpartij worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
87,99
- griffierecht
499,00
- salaris gemachtigde
1.155,00
(3,5 punt × € 330,00)
Totaal
1.741,99
2.14.
Voor het geval niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, worden de nakosten begroot op € 132,00 aan salaris gemachtigde. Als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van dit vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 9.433,77, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 10 juli 2020, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.741,99.
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.