Uitspraak
[gedaagde01] ,
1.De procedure
- de akte van [eiser01] met producties 1 tot en met 17;
- de antwoordakte van [gedaagde01] met producties 1 tot en met 17;
2.De verdere beoordeling
€ 10.203,84. De kantonrechter overweegt hierover als volgt.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 31 mei 2023 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01]. De zaak betreft een vordering tot betaling van facturen door [eiser01], die werd toegewezen conform een eerder tussenvonnis. Het verrekeningsverweer van [gedaagde01] werd grotendeels afgewezen op basis van artikel 6:136 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] geen gegronde tegenvordering had ingediend en dat de door [eiser01] gefactureerde bedragen, met uitzondering van een erkend bedrag van € 1.361,25 dat dubbel in rekening was gebracht, verschuldigd waren. De kantonrechter wees ook buitengerechtelijke incassokosten toe aan [eiser01], die hoger waren dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. Uiteindelijk werd [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 9.433,77, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun vorderingen en verweren goed te onderbouwen, vooral in het kader van verrekening.