In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een bouwwerk op het adres [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis had op 3 september 2021 het handhavingsverzoek van eisers afgewezen, met als argument dat er een concreet zicht op legalisatie bestond. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 29 maart 2022. Hierop hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 19 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en vertegenwoordigers van de derde-belanghebbende.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwwerk vergunningvrij kon worden opgericht. De rechtbank legt uit dat de A-gevel van het hoofdgebouw als voorgevel moet worden aangemerkt, en dat het bouwwerk niet in het achtererfgebied is gerealiseerd. Dit betekent dat het bouwwerk niet vergunningvrij kon worden opgericht, wat een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inhoudt. De rechtbank draagt het college op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eisers vergoed en worden de proceskosten van eisers vergoed tot een bedrag van € 1.674,-.