ECLI:NL:RBZWB:2023:3791

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2243
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek inzake de bouw van een bouwwerk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van een bouwwerk op het adres [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis had op 3 september 2021 het handhavingsverzoek van eisers afgewezen, met als argument dat er een concreet zicht op legalisatie bestond. Eisers maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 29 maart 2022. Hierop hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 19 april 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het college en vertegenwoordigers van de derde-belanghebbende.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat het college ten onrechte heeft aangenomen dat het bouwwerk vergunningvrij kon worden opgericht. De rechtbank legt uit dat de A-gevel van het hoofdgebouw als voorgevel moet worden aangemerkt, en dat het bouwwerk niet in het achtererfgebied is gerealiseerd. Dit betekent dat het bouwwerk niet vergunningvrij kon worden opgericht, wat een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht inhoudt. De rechtbank draagt het college op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan eisers vergoed en worden de proceskosten van eisers vergoed tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2243 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van UITERLIJK 31 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam 1] , eisers,

gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Als derde-belanghebbende neemt aan de zaak deel:
[naam derde-belanghebbende], uit [plaatsnaam 2] (derde-belanghebbende),
gemachtigde: mr. R.R.E. Nobus.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden tegen de bouw van het bouwwerk op (of naast) het adres [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1] .
Bij besluit van 3 september 2021 (primair besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eisers afgewezen, omdat er een concreet zicht op legalisatie bestaat. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 29 maart 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit, met wijziging van de motivering, in stand gelaten.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, [naam gemachtigde] als gemachtigde van het college, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens derde-belanghebbende, bijgestaan door hun gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het handhavingsverzoek onder meer aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
De derde-belanghebbende is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1] . Eisers bewonen de woning aan het adres [adres 2] 2 in [plaatsnaam 1] . Het perceel van eisers grenst aan het perceel van de derde-belanghebbende.
1.2.
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het college aan de derde-belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het samenvoegen van de panden op het adres [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1] .
1.3.
Eisers hebben bij brief van 13 mei 2021 het college verzocht om handhavend op te treden door de derde-belanghebbende te gelasten per ommegaande het tussen [adres 2] 2 en [adres 1] 2a opgerichte gebouw af te breken, de gestorte funderingsplaat te verwijderen en het perceel in oude toestand terug te brengen.
1.4.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft het college op 1 juni 2021 een bouwstop opgelegd.
1.5.
Bij brief van 14 juli 2021 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt om het handhavingsverzoek van eisers af te wijzen. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen en hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
1.6.
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college aan de derde-belanghebbende een omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een raam door een voordeur en het plaatsen van een poort in de heg aan de voorgevelzijde op het adres [adres 3] 1a in [plaatsnaam 1] . Dit betreft de woning waarvoor eerder op 12 maart 2021 een omgevingsvergunning tot samenvoeging van panden is verleend. Het perceel is in de tussentijd vernummerd en ligt nu aan de [adres 3] in plaats van aan de [adres 1] in [plaatsnaam 1] .
1.7.
In het primaire besluit is het handhavingsverzoek van eisers afgewezen, omdat er sprake zou zijn van een concreet zicht op legalisatie. Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt. Eisers hebben het bezwaar toegelicht op de hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften op 12 januari 2022. De Commissie bezwaarschriften heeft het college geadviseerd om het bezwaar gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen.
1.8.
Het college heeft in het bestreden besluit het bezwaar, in tegenstelling tot het advies van de Commissie bezwaarschriften, ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten met wijziging van de motivering.
1.9.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Bespreking
3. Ter plaatse van het perceel aan de [adres 1] 2 en 2a in [plaatsnaam 1] geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming ‘wonen’ met functieaanduiding ‘erf’ en de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie-2’. Daarnaast rust er op het perceel de gebiedsaanduiding ‘wetgevingszone-wijzigingsgebied 1’. Nu op het perceel deze gebiedsaanduiding rust, kan het bevoegd gezag op grond van artikel 23.3 van het bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de bestemming wonen zonder bouwvlak wijzigen in de bestemming wonen met bouwvlak. De rechtbank stelt vast dat deze wijziging niet heeft plaatsgevonden.
Is er sprake van een overtreding?
4.1.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend op kon treden. Wat partijen in deze zaak verdeeld houdt is of het bouwwerk vergunningvrij kon worden opgericht. Daarvoor is met name van belang of het gebouw in het achtererfgebied is gebouwd en wat moet worden aangemerkt als de voorgevel van het gebouw. Ter illustratie heeft de rechtbank de volgende luchtfoto opgenomen.
[luchtfoto geanonimiseerd vanwege de anonimiseringsrichtlijnen]
4.2.
Eisers stellen, samengevat, dat er sprake is van een overtreding. Het bouwwerk is geen bijbehorend bouwwerk in de zin van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II van het Bor), omdat het bouwwerk niet ten dienste staat van het hoofdgebouw en evenmin door de ligging, de functie, de constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Er is sprake van een losstaand, zelfstandig, bouwwerk dat kennelijk geen enkele functionele relatie heeft met het hoofgebouw.
Daarnaast staat het bouwwerk op een perceel dat tot het moment van bebouwing geen erf was in de zin van het Bor. Het perceel werd geheel niet gebruikt en stond op geen enkele wijze ten dienste van het hoofdgebouw. Het perceel heeft een eigen inrit aan de [adres 1] . Nu er geen sprake is van een erf, kan er ook geen sprake zijn van een achtererfgebied. Om te bepalen wat het achtererfgebied is, moet er worden gekeken naar de artikelen 1.95 en 1.96 uit het bestemmingsplan en artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Eiser stellen dat de A-gevel moet worden aangemerkt als voorgevel van het hoofdgebouw. Gelet op aard, functie, constructie of uitstraling is dit de belangrijkste voorgevel van de woning. Die gevel is voorzien van voordeuren, grote ramen en een toegangshek, met een brievenbus en toegangspaden naar de voordeuren. De B-gevel, die het college in het primaire besluit als voorgevel aanmerkt, gaat verscholen achter een grote heg en betreft een nagenoeg blinde muur met zover bekend een raam dat vervangen zal worden voor een deur. Ook de C-gevel kan, anders dan het college in het bestreden besluit heeft beslist, niet worden aangemerkt als de voorgevel omdat hierin slechts twee kleine ramen zitten en een zijdeur die niet vanaf de openbare weg kan worden bereikt, maar alleen via de tuin. Zowel het standpunt van het college als van de derde-belanghebbende maken niet dat het gebouw is opgericht in het achtererfgebied. Het college heeft ten onrechte gesteld dat het bouwwerk vergunningvrij kon worden opgericht.
4.3.
Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bouwwerk vergunningvrij mocht worden opgericht. Het bouwwerk is opgericht op een perceel dat in het kader van Bijlage II van het Bor kan worden gezien als erf. Het ligt bij het hoofdgebouw en staat ook ten dienste van het hoofdgebouw. Daarmee voldoet het aan de omschrijving van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Doordat de C-gevel op grond van de luchtfoto de meest beeldbepalende gevel is, is dat de voorgevel is en is het gebouw opgericht in het achtererfgebied.
Daarnaast licht het college in het verweerschrift nader toe dat de C-gevel, gelet op zijn functie, aard, constructie en uitstraling moet worden aangemerkt als voorgevel. Deze gevel is naar de weg gelegen en de meest bepalende gevel vanaf de straatzijde bezien. Daarnaast voldoet deze gevel het beste aan de beschrijving van artikel 1.95 van het bestemmingsplan. Via een poort in de heg aan de [adres 3] is het mogelijk om deze voorgevel te bereiken en de woning te betreden. Aan de [adres 3] is ook de brievenbus geplaatst.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat het college het handhavingsverzoek heeft afgewezen, omdat er sprake zou zijn van een bouwwerk dat vergunningvrij mocht worden opgericht op grond van artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden om te kunnen beoordelen of er sprake is van een overtreding is of er sprake is van een bijbehorend bouwwerk.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van het Bor wordt onder bijbehorend bouwwerk verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk, of ander bouwwerk, met een dak.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) en artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor, een gebouw alleen kan worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk als het zich op hetzelfde perceel bevindt als het hoofdgebouw. Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van hetzelfde perceel is volgens vaste rechtspraak van de ABRvS de feitelijke situatie maatgevend en niet de kadastrale perceelsgrenzen. [1] Bij het bepalen van de feitelijke situatie is van belang op welke wijze de gronden zijn ingericht en hoe zij worden gebruikt. [2]
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank op grond van de feitelijke situatie van oordeel dat er sprake is van een bijbehorend bouwwerk in de zin van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor. Tussen partijen staat vast dat het bouwwerk is gebouwd op het kadastrale perceel aangrenzend aan het kadastrale perceel van de derde-belanghebbende waarop de (samengevoegde) woning staat. Ook bestaat bij de rechtbank geen twijfel dat deze kadastrale percelen en het bijgebouw door de bewoner van de woning worden gebruikt. Gelet op de uitstraling van het bouwwerk wordt het bouwwerk gebruikt als garage en/of opslagruimte bij de woning. Vooralsnog is er geen aanleiding om aan te nemen dat het bijgebouw niet als zodanig wordt gebruikt. Dat er op de verdieping van het bijgebouw een sauna aanwezig is, maakt dit niet anders. Dit is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van het gebouw, namelijk garage en/of opslagruimte. Eisers hebben onvoldoende feitelijkheden aangedragen die tot een ander oordeel zouden leiden. Hieruit volgt dat het bouwwerk functioneel is verbonden met het hoofdgebouw, de woning van derde-belanghebbende. Het gebouw kan daarom worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk dat is gelegen op hetzelfde perceel als het hoofdgebouw. Het beroep kan in zoverre niet slagen.
4.6.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied is opgericht en dus wat de voorgevel van de woning is. Dit is van belang om te voldoen aan artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor. Het college stelt dat de C-gevel moet worden aangemerkt als voorgevel gelet op de uitstraling en het feit dat de brievenbus en de toegang tot deze gevel aan de [adres 3] zijn gelegen.
4.7.
Vooropgesteld geldt dat, terecht, niet meer als standpunt wordt ingenomen dat de B-gevel de voorgevel is. Daardoor resteren de A-gevel en de C-gevel als potentiële voorgevels. Doordat de woning 'schuin' op het perceel staat, loopt geen van die beide gevels evenwijdig aan de straat. Afhankelijk van de richting waaruit men de woning nadert, ziet men eerst de A-gevel of eerst de C-gevel. Om te bepalen welke van die twee gevels de voorgevel is, moet aansluiting worden gezocht in het bestemmingsplan. In de verbeelding van het bestemmingsplan is geen voorgevelrooilijn ingetekend. Dat betekent dat voor de vraag wat de voorgevel is, gekeken moet worden naar de planregels in het bestemmingsplan. Gelet op artikel 1.95 van het bestemmingsplan wordt onder voorgevel van een hoofdgebouw verstaan, de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van het college dat de C-gevel als voorgevel moet worden aangemerkt, onbegrijpelijk is en onvoldoende is gemotiveerd. Feitelijk baseert het college dit standpunt alleen op ‘de uitstraling van de C-gevel’, zonder nader te duiden waarom deze gevel beeldbepalend zou zijn. De rest van de motivering ziet vervolgens op kenmerken aan de [adres 3] . De rechtbank heeft ter zitting het college naar een nadere motivering van dit standpunt gevraagd, maar deze motivering is ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank is van oordeel dat de C-gevel niet als voorgevel kan worden aangemerkt. Weliswaar heeft deze gevel vanuit een bepaalde zichtlijn een vorm die de vorm van een voorgevel kan zijn, maar daarmee wordt niet voldaan aan ‘de belangrijkste gevel’ in de zin van artikel 1.95 van het bestemmingsplan. De A-gevel voldoet, gezien de in het dossier aanwezige foto’s en de nadere toelichting op de zitting, als enige gevel wel aan die definitie. De aanwezigen namens de derde-belanghebbende hebben tijdens de zitting zelf toegelicht dat de deurbel en de voordeur van de nu samengevoegde woningen zijn gerealiseerd in de A-gevel, dan wel in de door hen als D-gevel aangeduide gevel, zoals deze is ingetekend in de luchtfoto in onderdeel 4.1. De ingang werd vroeger ook gebruikt als toegang tot het voormalige schoolgebouw en wordt nog steeds als ingang gebruikt. Daarnaast is ook op de foto’s te zien dat het enige pad vanaf de [adres 1] rechtstreeks leidt naar een deur met deurbel en huisnummer in de A-gevel, waarbij die gevel ook qua vorm de uitstraling van een voorgevel heeft. Dat maakt de A-gevel zowel naar aard, uitstraling, constructie als functie de belangrijkste gevel.
In zoverre slaagt het beroep van eisers.
4.9.
Nu de rechtbank van oordeel is dat de A-gevel als voorgevel moet worden aangemerkt, is de rechtbank ook van oordeel dat het bouwwerk niet in het achtererfgebied is gerealiseerd. Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor wordt onder achtererfgebied verstaan het erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Dit betekent dat het achtererfgebied ontstaat 1 meter achter de gevel die evenwijdig loopt aan de A-gevel. Deze evenwijdige gevel is door de derde-belanghebbende aangeduid als D-gevel, maar wordt door de rechtbank gezien als ‘terugliggend deel’ van de A-gevel. Het achtererfgebied begint dus 1 meter achter het 'terugliggende’ deel van die gevel. Het gebouw staat om die reden niet in het achtererfgebied. Nu het gebouw niet in het achtererfgebied is gerealiseerd, kon het gebouw ook niet vergunningvrij worden gerealiseerd op grond van artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor.
Wat zijn de gevolgen van het oordeel van de rechtbank?
5. Nu de rechtbank van oordeel is dat het bouwwerk niet vergunningvrij kon worden opgericht is er sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Dit betekent echter nog niet dat vaststaat dat het college handhavend moet optreden. Het college zal aan de hand van diverse omstandigheden moeten beoordelen of zij moet handhaven of dat er reden is om van handhavend optreden af te zien. Daarbij valt te denken aan een concreet zicht op legalisering of andere omstandigheden die maken dat handhavend optreden onevenredig zal zijn. Die beoordeling heeft het college nog niet gemaakt en zal zij nog moeten maken. De rechtbank merkt daarbij ook op dat het college daarbij aandacht zal moeten besteden aan de vraag of er op het perceel waarop het bouwwerk is gerealiseerd een bouwvlak noodzakelijk is op grond van het bestemmingsplan. Het college zal het bezwaar van eisers opnieuw moeten beoordelen en moeten beoordelen of er moet worden gehandhaafd.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een vergunningvrij bouwwerk. Dit betekent dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in deze zaak te voorzien omdat het college nog een beoordeling moet maken over aspecten waaraan zij nog geen aandacht heeft besteed. De rechtbank draagt het college op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.
8. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 31 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Bijlage II van het besluit omgevingsrecht:
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bijlage II van het Bor) wordt in deze bijlage verstaan onder achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van Bijlage II van het Bor wordt in deze bijlage verstaan onder bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk, of ander bouwwerk, met een dak.
Op grond van artikel 2, derde lid, van Bijlage II van het Bor is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in het achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, niet hoger dan:
1º 5 m,
2º 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3º het hoofdgebouw,
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1º indien hoger dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55º, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte = (afstand daknok tot de perceelsgrens x 0,47) + 3;
2º functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg,
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag,
niet voorzien van dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,
de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
1º in geval van bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50 % van dat bebouwingsgebied;
2º in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²,
3º in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150m²,
niet aan of bij:
1º een woonwagen,
2º een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning aangegeven termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand hersteld te hebben,
3º een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden;
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] :
Op grond van artikel 1.95 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] (het bestemmingsplan) wordt in dit plan verstaan onder voorgevel van het hoofdgebouw: de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
Op grond van artikel 1.96 van het bestemmingsplan wordt in dit plan verstaan onder voorgevellijn: de gevellijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

Voetnoten

1.ABRvS 15 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0146 en ABRvS 18 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1437.
2.ABRvS 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1039.