ECLI:NL:RBZWB:2023:379

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1216
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor teeltondersteunende voorzieningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor teeltondersteunende voorzieningen op een perceel in [plaatsnaam2] beoordeeld. De rechtbank behandelt de zaak onder zaaknummer BRE 22/1216 WABOA. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, dat op 13 augustus 2021 een omgevingsvergunning had verleend voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in een besluit van 11 januari 2022, waarop eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 december 2022 zijn de gemachtigden van beide partijen gehoord.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Eiseres betoogde dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar de rechtbank concludeert dat de vergunning voldoet aan de vereisten van het bestemmingsplan Buitengebied. De rechtbank stelt vast dat de teeltondersteunende voorzieningen, bestaande uit palen en plasticfolie, niet als permanente bouwwerken kunnen worden aangemerkt, omdat het plasticfolie na het teeltseizoen wordt verwijderd. De rechtbank oordeelt dat de hoogte van de voorzieningen, 2,9 meter, binnen de toegestane grenzen valt en dat er geen motiveringsgebrek is in de besluitvorming van het college. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1216 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigden: [gemachtigde1 van eiseres1] en [gemachtigde2 van eiseres] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghoudster], uit [plaatsnaam2] (vergunninghoudster),
gemachtigde: [gemachtigde vergunninghoudster] .

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verleende omgevingsvergunning voor teeltondersteunende voorzieningen op het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam2] .
Bij besluit van 13 augustus 2021 (primair besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen op het perceel gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam2] . Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, de gemachtigden van het college, [vertegenwoordiger verweerder1] en [vertegenwoordiger verweerder2] en de gemachtigde van vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning voor teeltondersteunende voorzieningen onder meer aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Feiten
1.1.
Vergunninghouder heeft op 12 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van teeltondersteunende voorzieningen op het perceel aan de [adres] in [plaatsnaam2] .
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2021 (primair besluit) heeft het college de omgevingsvergunning voor teeltondersteunende voorzieningen verleend.
1.3.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiseres is besproken op 9 december 2021 op de hoorzitting van de commissie voor de bezwaarschriften (de bezwaarschriftencommissie). Daarnaast heeft de bezwaarschriftencommissie het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten.
1.4.
In het besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.5.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid van eiseres
3. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat eiseres geen belanghebbende is bij het primaire besluit, omdat de statutaire belangen van eiseres door dit besluit niet worden geraakt. Het beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Ter zitting hebben de gemachtigden van het college toegelicht dat zij de ontvankelijkheid van eiseres een belangrijk punt vinden, maar dat zij niet vinden dat eiseres niet-ontvankelijk zou zijn. De rechtbank begrijpt de gemachtigden van verweerder zo, dat de ontvankelijkheid van eiseres geen punt van geschil meer is. Daarom zal de rechtbank dit standpunt niet nader bespreken.
Is de omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan?
4.1.
Eiseres is van mening dat de verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen voor frambozen in strijd is met artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan Buitengebied (het bestemmingsplan) en de Interim Verordening Ruimte.
Gelet op de bestemming van de percelen zijn de bouwwerken, die buiten het bouwvlak worden geplaatst, niet toegestaan. Het college zou naar aanleiding van het bezwaar van eiseres een draai hebben gemaakt door te stellen dat er geen sprake is van bouwwerken, maar van geleidende en/of ondersteunende palen waardoor het zou vallen onder de definitie van ‘teeltondersteunende voorzieningen, overig’. Dit is naar mening van eiseres niet in lijn met de aanvraag waarin sprake is van een niet seizoensgebonden bouwwerk. Als dit het uitgangspunt is, dan wordt er naar mening van eiseres een precedent geschapen en dan zou er geen onderscheid meer gemaakt hoeven worden in tijdelijke en permanente voorzieningen. Eiseres is van mening dat met ‘teeltondersteunende voorzieningen, overig’ teeltgeleidende en/of ondersteunende palen worden bedoeld. Daarvan is in dit geval geen sprake, het gaat hier om bouwwerken. Ook is er te weinig informatie uit het dossier af te leiden. Zo is onder meer onduidelijk hoe diep de palen de grond in gaan en welke gevolgen dit heeft voor de archeologische waarde van het gebied.
4.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat er wel is voldaan aan het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning voorziet in het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen bestaande uit teeltgeleidende en/of -ondersteunende palen met een beperkte overkapping per rij. De overkapping bestaat uit plasticfolie. De folie is slechts een deel van het teeltseizoen aanwezig. De bouwhoogte bedraagt maximaal 2,9 meter. De aanvraag valt volgens het college onder de definitie van ‘teeltondersteunende voorzieningen, overig’. Het daadwerkelijk te verstoren gebied is kleiner dan 50.000 m², zoals bedoeld in artikel 29.9, onder a, van het bestemmingsplan. Nu het gebied kleiner is, is de diepte van de bodemingreep volgens het college niet meer relevant. Er moet immers aan beide criteria worden voldaan om dit artikel van toepassing te laten zijn. Aan de Interim Verordening Ruimte hoeft volgens het college niet meer te worden getoetst, omdat er niet van het bestemmingsplan wordt afgeweken.
4.3.
Ter plaatse van het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam2] geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan Buitengebied (het bestemmingsplan). Het perceel heeft de bestemming ‘agrarisch’ met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 4’. De teeltondersteunende voorzieningen worden buiten het bouwvlak gebouwd.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak geldt dat permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter. Daarnaast geldt dat de bouwhoogte van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen niet meer mag bedragen dan 4 meter.
Op grond van artikel 1 van het bestemmingsplan wordt onder teeltondersteunende voorzieningen, overig verstaan: teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en/of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en/of -ondersteunende palen en dergelijke.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van ‘teeltondersteunende voorzieningen, overig’. De voorzieningen bestaan uit twee onderdelen, namelijk de palen en het plasticfolie dat tijdens het teeltseizoen ter overkapping wordt aangebracht op deze palen. Het plasticfolie wordt na het teeltseizoen verwijderd, de palen blijven het gehele jaar in het veld staan. De palen en het plasticfolie samen maakt de teeltondersteunende voorziening. Er is naar oordeel van de rechtbank geen sprake van permanente teeltondersteunende voorzieningen, nu de gehele teeltondersteunende voorziening niet voor onbepaalde tijd aanwezig is. Het folie wordt immers na het teeltseizoen verwijderd. Bij permanente teeltondersteunende voorzieningen moet er naar oordeel van de rechtbank, zoals ook in artikel 1 van het bestemmingsplan is vastgelegd, worden gedacht aan bijvoorbeeld containervelden of stellingen. Ook is er geen sprake van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, nu de palen en de overkapping niet tijdelijk, dus een gedeelte van het jaar, aanwezig zijn. Het plasticfolie wordt weliswaar na het teeltseizoen verwijderd, maar de palen blijven het gehele jaar in het veld aanwezig. Het gaat niet om een repeterende voorziening waar jaarlijks een vergunning voor moet worden aangevraagd, zoals bijvoorbeeld bij het plaatsen van folies op de bodem, insectengaas of hangelnetten wel het geval is. De rechtbank begrijpt dat in het normaal spraakgebruik de definities van permanente of tijdelijke voorzieningen anders zijn, maar voor de beoordeling van de omgevingsvergunning dient er te worden uit gegaan van wat in het bestemmingsplan is gedefinieerd.
Nu er sprake is van overige teeltondersteunende voorzieningen dient de rechtbank te beoordelen of er is voldaan aan artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan. De overige teeltondersteunende voorziening mag, gelet op dit artikel, niet hoger zijn dan 4 meter. Naar het oordeel van de rechtbank wordt er voldaan aan artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan, nu de teeltondersteunende voorziening 2,9 meter hoog wordt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er wordt voldaan aan artikel 29.2 van het bestemmingsplan. De rechtbank kan het college volgen in het standpunt dat op grond van artikel 29.2, onder a, van het bestemmingsplan sprake moet zijn van een daadwerkelijk te verstoren gebied van 50.000m² en de bodemingreep dieper moet zijn dan 0,40 meter. Pas als aan beide voorwaarden is voldaan, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin onderzoek is gedaan naar de archeologische waarden van de gronden. Er is hier echter sprake van een gebied van 35.000m². Nu het gaat om een kleiner gebied, wordt er niet voldaan aan beide voorwaarden. Ook niet als de palen wel dieper dan 0,40 meter in de grond gegraven worden. Daarom heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat vergunninghouder geen nader onderzoek naar de archeologische waarden hoefde te doen. Nu er aan het bestemmingsplan is voldaan heeft het college zicht ook terecht op het standpunt gesteld dat geen ruimtelijke onderbouwing hoefde te worden overlegd en dat de aanvraag ook niet hoefde te worden getoetst aan de Interim Verordening Ruimte. Het beroep slaagt in zoverre niet.
Is er sprake van een motiveringsgebrek?
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het besluit te kort schiet in de motivering en de onderbouwing. Het dossier is ontoereikend. Volgens de omgevingsvergunning is de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘het (ver)bouwen van een bouwwerk’ en wordt er gesteld dat het project moet worden uitgevoerd volgens de gewaarmerkte tekeningen en bijlagen van de omgevingsvergunning. De gewaarmerkte tekeningen en bijlagen waar het hier om gaat, bestaan uit slechts een pagina. Duidelijke tekeningen en beschrijvingen van het bouwwerk ontbreken. Ook is in het besluit sprake van een welstandsadvies, maar ook dit advies maakt geen deel uit van het dossier. Daarnaast is het college in het bestreden besluit ook onvoldoende ingegaan op de bezwaargrond dat er sprake is van een tekort aan informatie.
5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat op de bij de vergunningaanvraag behorende tekening alle informatie staat die nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen. Zoals in de vergunning is aangegeven is de aanvraag tevens voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie. Zij hebben geadviseerd dat de teeltondersteunende voorzieningen voldoen aan de algemene criteria en de gebiedsgerichte criteria Agrarisch Buitengebied, zoals opgenomen in de Welstandsnota 2010. Het college heeft het rapport van de welstandscommissie bij het verweerschrift meegezonden.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een motiveringsgebrek. Hoewel de rechtbank eiseres kan volgen in het standpunt dat het geen uitgebreid dossier betreft, is het op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aan het college om te beoordelen of er voldoende informatie aanwezig is om de aanvraag te beoordelen en daarop te beslissen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit het geval was en op de aanvraag besloten. Het advies van de welstandscommissie is met het verweerschrift meegezonden, zodat partijen hiervan op de hoogte zijn. Het beroep slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat het college op goede gronden een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van teeltondersteunende voorzieningen op het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam2] . De rechtbank zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
7. Nu het beroep ongegrond is krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ook geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Bestemmingsplan Buitengebied:
Op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan Buitengebied (het bestemmingsplan) zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
‘glastuinbouw’ tevens een glastuinbouwbedrijf is toegestaan;
‘grondgebonden veehouderij’ tevens een grondgebonden veehouderij is toegestaan;
‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderij is toegestaan;
‘paardenhouderij’ tevens een paardenhouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch – champignonkwekerij’ tevens een champignonkwekerij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch – geiten- en of schapenhouderij’ tevens een geiten- en of schapenhouderij is toegestaan;
waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpgebouw', een agrarisch hulpgebouw is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' tevens een neventak intensieve veehouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - kaasmakerij’ tevens een kaasmakerij is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig kamperen' tevens kleinschalig kamperen is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende horeca' tevens ondersteunende horeca is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - paardenmelkerij met zorgfunctie’ tevens een paardenmelkerij met zorgfunctie is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - vrachtwagenstalling' tevens vrachtwagenstalling is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - zorgfunctie’ tevens een zorgfunctie is toegestaan.
wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende tuin en erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
tevens huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders';
agrarisch natuur- en / of landschapsbeheer;
bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf;
kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
huisverkoop;
informatieve en / of educatieve activiteiten;
tevens kamerverhuur ter plaatse van de aanduiding ‘kamerverhuur’;
extensief recreatief medegebruik;
aan-huis-gebonden-beroepen;
behoud, versterking en / of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;
een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;
waarbij voor m onder 1 en m onder 2 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;
alsmede voor bijbehorende:
veepaden;
toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
groenvoorzieningen en/of kleinschalige landschapselementen;
duikers, dammen en overkluizingen;
water en waterhuishoudkundige voorziengen.
Op grond van artikel 3.2 van het bestemmingsplan mag op en in deze grond uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 3.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd, waarbij uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf of ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ ten behoeve van een volwaardige paardenhouderij.
Op grond van artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan gelden voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak de volgende regels:
permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
De bouwhoogte van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Op grond van artikel 29.2 gelden de volgende bouwregels:
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.
In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ de verplichting tot het overleggen van bedoeld rapport voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
het doen van nader archeologisch onderzoek;
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.