Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder a, geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Bestemmingsplan Buitengebied:
Op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan Buitengebied (het bestemmingsplan) zijn de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven, niet zijnde grondgebonden veehouderijen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
‘glastuinbouw’ tevens een glastuinbouwbedrijf is toegestaan;
‘grondgebonden veehouderij’ tevens een grondgebonden veehouderij is toegestaan;
‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderij is toegestaan;
‘paardenhouderij’ tevens een paardenhouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch – champignonkwekerij’ tevens een champignonkwekerij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch – geiten- en of schapenhouderij’ tevens een geiten- en of schapenhouderij is toegestaan;
waarbij niet meer dan één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn per bouwvlak;
nevenfuncties en vormen van verbrede landbouw, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpgebouw', een agrarisch hulpgebouw is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - neventak intensieve veehouderij' tevens een neventak intensieve veehouderij is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - kaasmakerij’ tevens een kaasmakerij is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - kleinschalig kamperen' tevens kleinschalig kamperen is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - ondersteunende horeca' tevens ondersteunende horeca is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - paardenmelkerij met zorgfunctie’ tevens een paardenmelkerij met zorgfunctie is toegestaan;
'specifieke vorm van agrarisch - vrachtwagenstalling' tevens vrachtwagenstalling is toegestaan;
‘specifieke vorm van agrarisch - zorgfunctie’ tevens een zorgfunctie is toegestaan.
wonen in een bedrijfswoning met bijbehorende tuin en erf ten behoeve van het agrarisch bedrijf, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’;
tevens huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - huisvesting seizoenarbeiders';
agrarisch natuur- en / of landschapsbeheer;
bewerken, afvoergereedmaken en verpakken van eigen agrarische producten geteeld op of in de directe omgeving van het bedrijf;
kleinschalige ambachtelijke verwerking van eigen agrarische producten als ondergeschikt, niet-zelfstandig onderdeel van de bedrijfsactiviteiten;
huisverkoop;
informatieve en / of educatieve activiteiten;
tevens kamerverhuur ter plaatse van de aanduiding ‘kamerverhuur’;
extensief recreatief medegebruik;
aan-huis-gebonden-beroepen;
behoud, versterking en / of ontwikkeling van de natuurwaarden en landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’;
een zoekgebied voor een ecologische verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’;
waarbij voor m onder 1 en m onder 2 het bepaalde in 36.7 van toepassing is;
alsmede voor bijbehorende:
veepaden;
toegangspaden tot gebouwen en in- en uitritten;
groenvoorzieningen en/of kleinschalige landschapselementen;
duikers, dammen en overkluizingen;
water en waterhuishoudkundige voorziengen.
Op grond van artikel 3.2 van het bestemmingsplan mag op en in deze grond uitsluitend ten dienste van en noodzakelijk voor de in 3.1 bedoelde bestemmingen worden gebouwd, waarbij uitsluitend gebouwd mag worden ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf of ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’ ten behoeve van een volwaardige paardenhouderij.
Op grond van artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan gelden voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak de volgende regels:
permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – permanente teeltondersteunende voorzieningen’ worden gerealiseerd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter.
De bouwhoogte van tijdelijke en overige teeltondersteunende voorzieningen mag niet meer bedragen dan 4 meter.
Op grond van artikel 29.2 gelden de volgende bouwregels:
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen waarbij het daadwerkelijk te verstoren gebied groter is dan 50.000 m² en de bodemingreep dieper is dan 0,40 meter dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen of kunnen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
De verplichting zoals genoemd onder a is eveneens van toepassing bij een kleinere oppervlakte van het te verstoren gebied indien daarmede kennelijk de bedoeling is om bouwwerkzaamheden te splitsen om onder de gestelde ondergrens van 50.000 m² te blijven.
In afwijking van het bepaalde onder a over de diepte van de bodemingreep geldt ter plaatse van de aanduiding ‘archeologie - opgehoogd’ de verplichting tot het overleggen van bedoeld rapport voor bodemingrepen dieper dan 1,40 meter.
Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:
het doen van nader archeologisch onderzoek;
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.