ECLI:NL:RBZWB:2023:3784

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2332
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de last onder dwangsom voor het niet controleren op het coronatoegangsbewijs in een horecagelegenheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen een opgelegde last onder dwangsom beoordeeld. Eiseres, exploitant van een horecagelegenheid in [plaatsnaam], had een last onder dwangsom ontvangen van de burgemeester van de gemeente Noord-Beveland, omdat zij mensen toeliet zonder controle op het coronatoegangsbewijs. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 april 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als de burgemeester aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eventueel nadere stukken op te vragen, maar heeft uiteindelijk op 9 mei 2023 het onderzoek gesloten. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang meer heeft. De coronaregels die ten tijde van de last onder dwangsom golden, zijn inmiddels opgeheven, waardoor eiseres geen dwangsommen meer kan verbeuren.

De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor schade die door het bestreden besluit is veroorzaakt. Eiseres had geen bezwaar gemaakt tegen de weigering van een ontheffing van de controleplicht, en de rechtbank ziet geen reden om dit besluit te beoordelen. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en geeft aan dat eiseres het griffierecht niet terugkrijgt en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: 22/2332 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[Eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: E.W.J.B.I. Kraak,
en

de burgemeester van de gemeente Noord-Beveland, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de opgelegde last onder dwangsom voor het niet controleren op het coronatoegangsbewijs in haar horecagelegenheid [Eiseres] (de horecagelegenheid) in [plaatsnaam] .
Bij besluit van 8 november 2021 (primair besluit) heeft de burgemeester eiseres een last onder dwangsom opgelegd, omdat eiseres mensen toeliet in haar horecagelegenheid zonder te controleren op het coronatoegangsbewijs. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 11 april 2022 (bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiseres, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: W.L.J. Hengsdijk namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van de burgemeester, R. Lievense en S. de Looff.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om, indien dat noodzakelijk zou zijn voor de beoordeling van het geschil, nog nadere stukken bij de burgemeester of eiseres op te vragen.
Bij brief van 9 mei 2023 heeft de rechtbank het onderzoek alsnog gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiseres exploiteert een horecagelegenheid aan de [straatnaam] in [plaatsnaam] .
1.2.
Uit het controlerapport ‘Bevindingen gemeentelijke boa’s bij [Eiseres] te [plaatsnaam] ’ blijkt dat er op meerdere dagen controles zijn uitgevoerd bij de horecagelegenheid van eiseres. De gemeentelijke boa’s hebben gerapporteerd dat er op 9 en 23 oktober 2021 personen de horecagelegenheid binnen gingen, zonder dat zij werden gecontroleerd op een QR-code.
1.3.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland (hierna: het college) heeft bij primair besluit aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. De last houdt in dat de eet- en drinkgelegenheid van eiseres alleen mag worden opengesteld voor publiek als de beheerder er zorg voor draagt dat alleen publiek wordt toegelaten met een geldig coronatoegangsbewijs. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 2.500,- per overtreding, met een maximum van € 10.000,-.
1.4.
Per abuis is het besluit genomen door het college, terwijl zij daartoe niet bevoegd was. De burgemeester was wel bevoegd om het besluit te nemen en daarom heeft de burgemeester het besluit alsnog bekrachtigd.
1.5.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Wat is de omvang van het geding?
2.1.
Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft de burgemeester op 10 januari 2022, naar aanleiding van het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit, bij afzonderlijk besluit beslist om aan eiseres geen ontheffing van de plicht tot controle op het coronatoegangsbewijs te verlenen als bedoeld in artikel 58e van de Wet publieke gezondheid. Eiseres wil in deze beroepsprocedure ook de weigering van deze ontheffing betrekken.
2.2.
Ter zitting is door de gemachtigde van de burgemeester uiteengezet dat in het bezwaar tegen het primaire besluit ook het bezwaar tegen de weigering van de ontheffing moet worden gelezen. De burgemeester heeft begrepen dat eiseres met dat bezwaarschrift ook bezwaar wenste te maken tegen de weigering. Per abuis heeft de burgemeester ten aanzien van de geweigerde ontheffing geen beslissing op bezwaar genomen. Partijen hebben ter zitting verzocht om de bezwaren van eiseres tegen de weigering van de ontheffing te beoordelen in een rechtstreeks beroep als bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het geding zich beperkt tot de beroepsprocedure tegen de opgelegde last onder dwangsom. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat zij geen afzonderlijk bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit waarin de burgemeester de ontheffing heeft geweigerd. De gemachtigde van de burgemeester heeft uiteengezet dat uit gesprekken en het eerder ingediende bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom wel is gebleken dat eiseres het niet eens was met de weigering van de ontheffing.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het besluit waarin de ontheffing is geweigerd ook te beoordelen. Dat heeft twee redenen. Allereerst dient, gelet op artikel 7:1a van de Awb, een verzoek tot rechtstreeks beroep uiterlijk te zijn gedaan in het bezwaarschrift. In latere aanvullende stukken kan het verzoek niet worden gedaan. [1] Dit betekent dat rechtstreeks beroep tegen het besluit over de weigering van de ontheffing niet meer ter zitting kon worden ingediend.
Daarnaast dient daadwerkelijk bezwaar te zijn gemaakt. Het standpunt dat het bezwaar mondeling zou zijn ingediend tijdens een van de gesprekken tussen eiseres en de (gemachtigde van de) burgemeester volgt de rechtbank niet. Artikel 6:4, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het maken van bezwaar gebeurt door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Hieruit volgt dat het maken van bezwaar uitsluitend schriftelijk kan geschieden. Een mondeling ingediend bezwaar is geen bezwaar in de zin van de Awb. [2] Daargelaten of eiseres in het gesprek kenbaar heeft gemaakt bezwaar te willen maken tegen het besluit waarin de ontheffing is geweigerd, is de rechtbank van oordeel dat er geen bezwaar is ingediend tegen het besluit tot weigering van de ontheffing. Uit het ingediende bezwaarschrift tegen de last onder dwangsom kan eveneens niet volgen dat eiseres bezwaar heeft willen maken tegen de weigering van de ontheffing. Het besluit tot weigeren van de ontheffing is immers pas na de indiening van het bezwaarschrift genomen. Daardoor kan in dit bezwaarschrift niet het bezwaar tegen de weigering van de ontheffing worden gelezen. Dit geldt ook voor de brief die eiseres in de procedure om een verzoek om een voorlopige voorziening, op 3 februari 2022, heeft ingediend. Daaruit blijkt weliswaar dat eiseres graag een ontheffing zou willen hebben, maar niet dat zij met die brief bezwaar maakt tegen de weigering van de ontheffing. De rechtbank zal de beoordeling daarom beperken tot de opgelegde last onder dwangsom.
Heeft eiseres (nog) procesbelang bij deze procedure?
3.1.
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of eiseres procesbelang heeft bij deze beroepsprocedure. De bestuursrechter is alleen geroepen tot het beantwoorden van rechtsvragen als het doel dat eiseres voor ogen staat met het ingestelde rechtsmiddel kan worden bereikt en voor haar feitelijk van betekenis is. De bestuursrechter dient het beroep niet-ontvankelijk te verklaren indien het procesbelang ontbreekt.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij deze procedure. Tijdens de zitting is door partijen toegelicht dat na oplegging van de last onder dwangsom geen dwangsommen zijn verbeurd. De coronaregels die golden ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom zijn inmiddels opgeheven. Dit betekent dat eiseres geen dwangsommen meer kan verbeuren. De coronaregels kunnen immers niet meer worden overtreden.
Een procesbelang kan ook gelegen zijn in schade die is geleden door een besluit. Dat daarvan sprake is, heeft eiseres tijdens de zitting wel aangevoerd, maar de rechtbank volgt haar daarin niet. Er moeten voor het aannemen van procesbelang immers voldoende aanknopingspunten zijn dat de gestelde schade is geleden door het bestreden besluit dat in deze procedure ter beoordeling voorligt. Dat is de opgelegde last onder dwangsom.
Uit de stellingen van eiseres maakt de rechtbank op dat eiseres stelt (ongeveer) vijf maanden gesloten te zijn geweest vanaf 25 september 2021 en daardoor schade te hebben geleden. Allereerst valt op dat die stelling niet rijmt met de constateringen van de gemeentelijke boa’s in oktober 2021. Daarnaast is de last onder dwangsom pas opgelegd op 8 november 2021, zodat een (gedeeltelijke) sluiting van de horecagelegenheid per 25 september 2021 niet het gevolg kan zijn geweest van het bestreden besluit. Die beslissing van eiseres lijkt eerder ingegeven door (een combinatie van) de door de overheid ingevoerde coronamaatregelen. De verplichting om te controleren op het coronatoegangsbewijs is immers op 25 september 2021 in werking getreden. Daarnaast was van 19 december 2021 tot en met eind januari 2022 sprake van een harde lockdown, waarbij horecagelegenheden gesloten moesten zijn. Ook eventueel inkomstenverlies tijdens die lockdown is daarom geen gevolg van de opgelegde last onder dwangsom. In de periode voor en na de lockdown mocht eiseres geopend zijn, mits zij, vanaf 25 september 2021, op het coronatoegangsbewijs controleerde. Als eiseres ook voor en na die lockdown daadwerkelijk (gedeeltelijk) gesloten is geweest, lijkt dat toch vooral de keuze geweest te zijn van eiseres zelf, omdat zij vanwege gewetensbezwaren niet wilde controleren op het coronatoegangsbewijs. Op grond van de last onder dwangsom hoefde eiseres immers haar horecagelegenheid niet te sluiten. Voor de stelling dat nu juist door het opleggen van een last onder dwangsom schade is geleden, ziet de rechtbank daarom onvoldoende aanknopingspunten.
Ten slotte heeft eiseres tijdens de zitting nog uiteengezet dat het procesbelang is gelegen in het feit dat er in de toekomst wederom situaties kunnen ontstaan waarin moet worden gecontroleerd op toegangsbewijzen. De rechtbank begrijpt eiseres zo dat zij een principiële uitspraak wenst te krijgen. Het feit dat eiseres een principiële uitspraak wenst te verkrijgen, is naar het oordeel van de rechtbank niet als voldoende procesbelang aan te merken. [3] Daarbij komt dat, als in de toekomst opnieuw een controle op toegangsbewijzen wordt ingevoerd, daarvoor dan weer andere wetgeving zal gelden. Bij een oordeel over de inmiddels niet meer geldende wetgeving heeft eiseres daarom geen belang.

Conclusie

4. Nu eiseres geen procesbelang meer heeft in deze procedure, zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dit betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk zal beoordelen.
5. Omdat het beroep niet-ontvankelijk is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspaak is gedaan op 31 mei 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb):
Op grond van artikel 6:4, eerste lid, van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener in het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.

Voetnoten

2.ABRvS 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2511, r.o. 4.1.
3.Zie in dat kader bijvoorbeeld ABRvS 3 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2248.