ECLI:NL:RBZWB:2023:3769

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/02/400462 / HA ZA 22-406 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en afnameverplichting in geschil tussen uitgever en retailer

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, vordert UNLIMITED COMMUNICATION CONCEPTS BV (UCC) betaling van EG RETAIL NETHERLANDS BV (EG) wegens een vermeende tekortkoming in de nakoming van een afnameverplichting voor het magazine GEVAT. UCC stelt dat er een afnameverplichting van vier edities voor het jaar 2021 is overeengekomen, maar EG betwist dit en stelt dat slechts twee edities zijn gerealiseerd. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, en heeft de feiten vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er geen afnameverplichting is overeengekomen, omdat de overeenkomst niet duidelijk genoeg is en de partijen in het verleden geen bindende afspraken hebben gemaakt over het aantal edities. UCC's vordering tot schadevergoeding van € 38.900,00 wordt afgewezen, evenals de nevenvorderingen. UCC wordt veroordeeld in de proceskosten van EG, die zijn vastgesteld op € 5.203,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het vonnis.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/400462 / HA ZA 22-406
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
UNLIMITED COMMUNICATION CONCEPTS BV,
te Baarn,
eisende partij,
hierna te noemen: ‘UCC’,
advocaat: mr. J.I. Jansen te Amsterdam,
tegen
EG RETAIL NETHERLANDS BV,
te Breda,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘EG’,
advocaat: mr. T. Broer te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2022, met de daarin genoemde stukken;
- nagezonden productie 10 van UCC;
- het proces-verbaal en de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 14 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
2.1.
Sinds 2012 realiseert UCC voor EG het magazine GEVAT (hierna: ‘het magazine’). Partijen sluiten daarvoor ieder jaar een overeenkomst. De laatste overeenkomst dateert van 20 oktober 2020 en ziet op de realisatie van het magazine in 2021.
2.2.
De overeenkomst voor het jaar 2021 is vervat in de opdrachtbevestiging van 20 oktober 2020. In die opdrachtbevestiging is het navolgende opgenomen:
2.3.
In 2021 zijn 2 edities van het magazine gerealiseerd.

3.Het geschil

3.1.
UCC vordert – samengevat – EG te veroordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan UCC van:
een bedrag van € 38.900,00 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
een bedrag van € 1.380,00, althans € 1.164,00 aan buitengerechtelijke kosten;
de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.
UCC legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn een afnameverplichting van 4 edities van het magazine overeengekomen. Omdat EG maar 2 van de 4 edities heeft afgenomen, schiet zij tekort in de nakoming van haar afnameverplichting. Er is sprake van verzuim. EG is daarom verplicht de schade te vergoeden die UCC als gevolg van de tekortkoming van EG lijdt. Die schade bedraagt € 38.900,00 en is gelijk aan de prijs die EG voor de realisatie van de 2 niet afgenomen edities zou hebben betaald.
3.3.
EG betwist dat partijen een afnameverplichting hebben afgesproken. Voor zover die verplichting er wel zou zijn, schort EG haar betalingsverplichting op totdat UCC 2 edities heeft gerealiseerd. Daarnaast beroept EG zich op rechtsverwerking en stelt zij dat partijen minderwerk zijn overeengekomen. Mocht EG toch schadeplichtig zijn, moet de hoogte van de schade worden gematigd. Er is sprake van eigen schuld. EG concludeert dan ook tot niet-ontvankelijkheid van UCC, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van UCC, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van UCC in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Hiervoor is een samenvatting van de stellingen van partijen weergegeven. Op de uitgebreide stellingen van partijen wordt hierna ingegaan, voor zover dat nodig is.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of zij een afnameverplichting hebben afgesproken die inhoudt dat EG in 2021 4 edities van het magazine van UCC afneemt. Om die vraag te kunnen beantwoorden, moet de overeenkomst tussen partijen worden uitgelegd. Dat kan niet op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Het komt aan op de zin die de partijen over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Telkens zijn alle omstandigheden van het concrete geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dat betekent dat ook het gedrag van een partij in de uitvoeringsfase van betekenis kan zijn voor de uitleg van de overeenkomst. En hoewel de tekst van de overeenkomst op zichzelf niet beslissend is, is deze voor de uitleg van de overeenkomst wel van belang.
4.2.
UCC stelt dat uit de tekst van de opdrachtbevestiging volgt dat een afnameverplichting voor 4 edities van het magazine is afgesproken. EG betwist dit gemotiveerd. De rechtbank overweegt als volgt. De tekst “aantal edities 2021: 4” in de opdrachtbevestiging zou inderdaad als een afnameverplichting kunnen worden uitgelegd. De tekst kan tevens zo worden gelezen, zoals EG betoogt, dat partijen slechts de intentie hebben om 4 edities in 2021 te realiseren. Voor die uitleg pleit ook de verdere tekst van de opdrachtbevestiging, waarin wordt verwezen naar een prijs per editie en waarin wordt vermeld dat per editie wordt afgerekend. Partijen hebben daarnaast ter zitting verklaard dat zij veelvuldig overleg met elkaar hebben gevoerd, steeds over de verschijningsdata van het magazine en de inhoud daarvan. Over aantallen is door partijen niet gesproken. Dat had wel voor de hand gelegen wanneer in 2021 4 edities moesten worden afgenomen door EG. Te meer, nu partijen in overleg de realisatie van de eerste editie van 2021 van maart naar juli hebben uitgesteld. Een afnameverplichting voor EG betekent een realisatieverplichting voor UCC, met alle werkzaamheden van UCC en door haar in te huren partijen van dien. Bij het voorgaande komt dat de prijs per editie kennelijk niet anders is bij minder dan 4 edities per jaar. Weliswaar heeft UCC dat ter zitting met zoveel woorden gesteld, maar die stelling heeft zij niet onderbouwd. Integendeel: uit de communicatie van partijen over de realisatie van het magazine in 2020 (productie 6 bij dagvaarding) volgt dat de prijs per editie bij 4 edities in dat jaar gelijk is aan de prijs per editie wanneer 3 edities zouden verschijnen. Gelet op al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien moeten de afspraken van partijen zo worden uitgelegd dat partijen de intentie hadden om 4 edities in 2021 te realiseren. Een afnameverplichting van EG is niet overeengekomen, zodat UCC in haar stelling niet kan worden gevolgd.
4.3.
UCC heeft er nog op gewezen dat in het verleden steeds is afgenomen wat is afgesproken. Deze omstandigheid rechtvaardigt echter niet de conclusie dat dus in 2021 een afnameverplichting is afgesproken. Per jaar is steeds een overeenkomst gesloten en tussen partijen is nimmer gesproken over (het halen van) de aantallen edities voor het betreffende jaar. Realisatiedata werden in overleg bepaald (en uitgesteld). Ook de stelling van UCC dat tot voor kort op de website van EG stond vermeld dat het magazine 4 keer per jaar wordt uitgebracht rechtvaardigt die conclusie niet, reeds omdat partijen het erover eens zijn dat in 2020 maar 3 edities zijn gerealiseerd.
4.4.
Omdat partijen voor 2021 geen afnameverplichting hebben afgesproken, schiet EG niet tekort in de nakoming van haar verplichtingen door in dat jaar 2 in plaats van 4 edities van het magazine van UCC af te nemen. EG is daarom ook niet verplicht aan UCC enige schade te vergoeden. De vordering tot betaling van € 38.900,00 aan schadevergoeding zal worden afgewezen. Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven.
4.5.
Omdat de hoofdvordering van UCC wordt afgewezen, zullen ook de nevenvorderingen worden afgewezen.
4.6.
UCC is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van EG als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.366,00
(2,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
5.203,00
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na dit vonnis. Ook de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden toegewezen, omdat deze niet is weersproken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van UCC af,
5.2.
veroordeelt UCC in de proceskosten, aan de zijde van EG tot dit vonnis vastgesteld op € 5.203,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.