ECLI:NL:RBZWB:2023:3765

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/02/394408 / HA ZA 22-68 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Fleskens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst nieuwbouwwoning, gebreken, schadevergoeding: herstelwerkzaamheden, gevolgschade en onderzoekskosten

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] BV aangeklaagd wegens tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van hun nieuwbouwwoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 21 mei 2019 een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, waarbij [gedaagde01] de opdracht kreeg om een woning te bouwen op [adres01] in [plaats01]. De aanneemsom bedroeg € 464.844,35 inclusief btw, en de Algemene Voorwaarden voor de aannemingsovereenkomst voor Eengezinswoning waren van toepassing. Tijdens de procedure zijn verschillende gebreken aan de woning aan de orde gekomen, waaronder tekortkomingen in de constructie van de dakkapel, de randbalk, de dakplaten, en de gevelbetimmering. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde01] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, omdat hij niet conform de tekeningen en instructies heeft gewerkt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser01] en [eiser02] grotendeels toegewezen, inclusief een schadevergoeding van € 101.366,53, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 juli 2022. Tevens is [gedaagde01] veroordeeld in de proceskosten van [eiser01] en [eiser02].

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/394408 / HA ZA 22-68
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

te [plaats01] ,
2.
[eiser02],
te [plaats01] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: ‘ [eiser01] en [eiser02] ’,
advocaat: mr. A.J. Exterkate te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde01] BV,
te [naam01] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ‘ [gedaagde01] ’,
advocaat: mr. G.V.M. van den Hoven te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 juni 2022, met de daarin genoemde stukken;
  • de akte verandering van eis aan de zijde van [eiser01] en [eiser02] ;
  • de akte, waarbij [gedaagde01] bezwaar maakt tegen die verandering van eis;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 januari 2023;
  • de akte na mondelinge behandeling aan de zijde van [gedaagde01] , met producties 17 tot en met 22;
  • de antwoordakte na mondelinge behandeling aan de zijde van [eiser01] en [eiser02] , met producties 38 tot en met 44.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 21 mei 2019 een aannemingsovereenkomst gesloten. Daarin hebben [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] de opdracht gegeven om een woning te bouwen op het [adres01] in [plaats01] . De aanneemsom is € 464.844,35 inclusief btw. Op de aannemingsovereenkomst zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden voor de aannemingsovereenkomst voor Eengezinswoning, vastgesteld door BouwGarant op 1 januari 2014.
2.2.
[eiser01] en [eiser02] hebben architect de heer [naam02] en constructeur de heer [naam03] ingeschakeld om het bestek, de tekeningen en de berekeningen te maken.
2.3.
[gedaagde01] heeft gebruik gemaakt van constructeur [bedrijf01] B.V. (hierna: “ [bedrijf01] ”).
2.4.
Op 17 april 2020 is een opleveringskeuring uitgevoerd door Vereniging Eigen Huis. De bevindingen zijn vastgelegd in een door beide partijen ondertekend rapport. In het rapport zijn opleverpunten genoteerd. Ook is vermeld dat [gedaagde01] deze opleverpunten uiterlijk binnen 3 maanden zal herstellen.
2.5.
In de periode tussen mei 2020 en februari 2021 hebben partijen gecorrespondeerd over gebreken aan de woning, door de werkzaamheden van [gedaagde01] .
2.6.
[bedrijf01] heeft op 5 juni 2020 op instructie van [gedaagde01] een notitie geschreven met als titel “Controle inkeping balklaag”.
2.7.
[eiser01] en [eiser02] hebben een deskundigenonderzoek laten uitvoeren door [deskundige01] (hierna: “ [deskundige01] ”). [deskundige01] heeft zijn bevindingen vastgelegd in zijn rapport van 21 mei 2021.
2.8.
[gedaagde01] heeft als reactie daarop een deskundigenonderzoek laten uitvoeren door TOP Expertise B.V. (hierna: “TOP Expertise”). TOP Expertise heeft haar bevindingen vastgelegd in haar rapport van 23 juli 2021.
2.9.
[eiser01] en [eiser02] hebben een aanvullende constructiebeoordeling laten uitvoeren door B.V. [deskundige02] (hierna: “ [deskundige02] ”). [deskundige02] heeft haar bevindingen vastgelegd in haar rapport van 21 september 2021 en gewijzigd op 22 januari 2022.
2.10.
Op 26 oktober 2021 heeft [deskundige01] aanvullend gerapporteerd als reactie op de rapporten van TOP Expertise en [deskundige02] .
2.11.
Bij brief van 23 december 2021 hebben [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] aansprakelijk gesteld en schade gevorderd.
2.12.
In de periode april tot en met juli 2022 heeft [bedrijf02] V.O.F. (hierna: “ [bedrijf02] ”) de herstelwerkzaamheden aan de woning van [eiser01] en [eiser02] verricht.
2.13.
Op 1 februari 2022 hebben [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] gedagvaard.
2.14.
Op 10 maart 2022 heeft TOP Expertise gereageerd op de aanvullende rapportage van [deskundige01] van 26 oktober 2021.
2.15.
Op 9 januari 2023 heeft [bedrijf01] een herberekening van haar eerdere notitie van 5 juni 2020 uitgevoerd.
3. Wat vinden partijen?
3.1.
[eiser01] en [eiser02] vorderen:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde01] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor alle schade die [eiser01] en [eiser02] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van het door [gedaagde01] toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst;
III. [gedaagde01] te veroordelen tot betaling aan [eiser01] en [eiser02] van een bedrag van € 136.502,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
IV. [gedaagde01] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
[eiser01] en [eiser02] zijn van mening dat [gedaagde01] zijn afspraken uit de aannemingsovereenkomst niet goed is nagekomen. [gedaagde01] is afgeweken van de tekeningen en instructies uit de aannemingsovereenkomst. Daardoor zijn gebreken in de woning ontstaan. [gedaagde01] heeft in de overeenkomst gegarandeerd dat hij het werk goed en deugdelijk zou uitvoeren. Maar gelet op de hoeveelheid gebreken en de aard en ernst van de gebreken heeft [gedaagde01] het werk niet goed en deugdelijk uitgevoerd. Omdat de gebreken bovendien een gevaarlijke situatie opleveren, is ook niet voldaan aan het Bouwbesluit 2012. [eiser01] en [eiser02] hebben [gedaagde01] meermaals verzocht om de gebreken op te lossen. [gedaagde01] heeft daar niet aan voldaan. Ook heeft [gedaagde01] de opleverpunten uit het rapport van Vereniging Eigen Huis van 17 april 2020 niet hersteld. Bij brief van 23 december 2021 hebben [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] laten weten dat zij in plaats van nakoming van de aannemingsovereenkomst, schadevergoeding vorderen. [eiser01] en [eiser02] vorderen een bedrag aan schadevergoeding van in totaal € 136.502,23, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskoten.
3.3.
[gedaagde01] voert verweer. [gedaagde01] betwist dat hij zijn afspraken uit de aannemingsovereenkomst niet goed is nagekomen. Ook betwist [gedaagde01] de schadevordering van [eiser01] en [eiser02] . [gedaagde01] is daarom van mening dat de vorderingen van [eiser01] en [eiser02] moeten worden afgewezen en dat [eiser01] en [eiser02] in de proceskosten moeten worden veroordeeld.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.Wat vindt de rechtbank?

4.1.
De kern van de discussie tussen partijen is de vraag of [gedaagde01] de werkzaamheden heeft uitgevoerd zoals partijen zijn overeengekomen. Voor beantwoording van die vraag is van belang wat partijen in de aannemingsovereenkomst hebben afgesproken. In de overeenkomst staat woordelijk opgenomen: “
De Opdrachtgever geeft opdracht en de Deelnemer neemt aan, conform de betreffende technische omschrijving en tekening(en) en voor zover aanwezig staat van wijziging, al welke tot deze overeenkomst behoren en door beide partijen zijn gewaarmerkt, op een perceel grond (...) plaatselijk bekend als [adres01] te [plaats01] , (...) de daarop geprojecteerde opstal(len) zoals die is/zijn aangegeven op de bij deze overeenkomst behorende situatietekening te bouwen naar de binnen de in de BouwGarant Nieuwbouwgarantieregeling Eengezinswoning 2023 uitgewerkte eis van goed en deugdelijk werk, met inachtneming van de voorschriften van overheid en nutsbedrijven
.Met andere woorden: [eiser01] en [eiser02] hebben [gedaagde01] de opdracht gegeven een woning te bouwen volgens de tekeningen en instructies van hun architect en constructeur [1] . Uitgangspunt is dat [gedaagde01] zijn werkzaamheden volgens die instructies en tekeningen moet uitvoeren. De rechtbank zal daarom bij haar beoordeling uitgaan van de tekeningen en instructies zoals die er lagen op het moment van het aangaan van de aannemingsovereenkomst en de start van de bouw.
4.2.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat sprake is van een tekortkoming in het werk van [gedaagde01] op de volgende onderdelen:
de balklaag van het dak van de dakkapel;
de randbalk van het plat dak van de dakkapel;
de muur- en dakplaten;
de stalen spanten;
de steenachtige wanden op de 1e verdieping;
de platdakconstructie van de dakkapellen;
de platdakconstructie van de berging en veranda;
de geveldragers;
de gevelbetimmering;
de leidingschacht;
de verwarmingsinstallatie;
de opleverpunten.
4.3.
De rechtbank zal de door [eiser01] en [eiser02] gestelde tekortkomingen hieronder puntsgewijs bespreken.
Gebrek 1: de balklaag van het dak van de dakkapel
4.4.
[eiser01] en [eiser02] stellen gebreken te ervaren aan de dakkapel aan de achterzijde van de woning. Er is sprake van scheefstand van de dakkapel en er is sprake van scheurvorming rond de aansluitingen met het plafond en de wanden. Na onderzoek blijkt dat [gedaagde01] is afgeweken van de technische tekeningen en instructie van constructeur [naam03] . [gedaagde01] heeft naar eigen inzicht een balk toegepast op een andere wijze dan was overeengekomen. [gedaagde01] had de balk volledig op de stalen ligger moeten opleggen, maar heeft dat niet gedaan. In plaats daarvan heeft [gedaagde01] een inkeping gemaakt in de balk. Hierdoor is de sterkte van de balk fors afgenomen en is er een aanzienlijke overschrijding van de dwarskrachtcapaciteit van de balklaag. Daarnaast heeft [gedaagde01] nagelaten de balk te fixeren aan de staalconstructie, zodat de balklaag ook nog eens vrij kan bewegen. Na het uitvoeren van de werkzaamheden heeft [gedaagde01] deze toepassing laten controleren door haar eigen constructeur [bedrijf01] . Daarbij heeft [gedaagde01] onjuiste gegevens aangeleverd. [bedrijf01] is in haar berekening namelijk uitgegaan van een balk van 50x150 mm, terwijl de balk daadwerkelijk een afmeting heeft van 43x140 mm. Daardoor is [bedrijf01] ten onrechte tot de conclusie gekomen dat de door [gedaagde01] toegepaste balkconstructie zou voldoen. Uit de berekening van de door [eiser01] en [eiser02] ingeschakelde constructeur [deskundige02] blijkt juist dat deze balk niet voldoet, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.5.
[gedaagde01] betwist dat sprake is van een gebrek aan de balklaag. [gedaagde01] erkent dat de inkeping niet op de tekeningen was ontworpen. Maar [gedaagde01] was op grond van artikel 3 van de algemene voorwaarden (hierna: “AVW”) gerechtigd om deze noodzakelijke wijziging aan te brengen. [gedaagde01] heeft de voorgenomen wijziging vooraf voorgelegd aan constructeur [naam03] . [naam03] heeft per e-mail van 10 juni 2020 laten weten dat de inkeping voldoet aan de gestelde eisen qua sterkte. [gedaagde01] is dus niet afgeweken van de instructies van [naam03] . Daarnaast betwist [gedaagde01] dat de balklaag niet aan de staalconstructie gekoppeld zou zijn. De balklaag ligt niet los in de staalconstructie. Er zijn schotjes in de stalen balk aangebracht en de balken zijn tegen die schotjes aangebracht. De dakbalken en de zijwangen zijn aan de staalconstructie bevestigd. Het dakbeschot van de dakkapellen is met schroeven aan de balklaag bevestigd. Tot slot betwist [gedaagde01] dat [bedrijf01] in zijn berekening van de onjuiste gegevens is uitgegaan. Hoewel de maatvoering van de balk inderdaad licht afwijkt, is niet de maatvoering van de balk maar de dwarskracht (de belasting op de balk) doorslaggevend. In de berekening van [deskundige02] wordt van een veel hogere dwarskracht uitgegaan dan waarop [naam03] akkoord heeft gegeven. [eiser01] en [eiser02] veranderen dus ten onrechte achteraf de spelregels. Het grote verschil in de berekeningen van [bedrijf01] en [deskundige02] zit dus in de berekening van de belasting van de balk en niet in de draagcapaciteit van de balk. Die laatste voldoet namelijk, zo stelt [gedaagde01] .
4.6.
Vaststaat dat [gedaagde01] een andere constructie heeft toegepast dan die volgens de tekeningen bij de aannemingsovereenkomst was geïnstrueerd. [gedaagde01] mag op grond van artikel 3 AVW van de tekeningen afwijken, onder de voorwaarden (1) dat de afwijking noodzakelijk is en (2) dat de afwijking geen afbreuk mag doen aan de waarde, de kwaliteit, het uiterlijk, het aanzien en de bruikbaarheid van de woning. Pas als [gedaagde01] zich er zekerheid van verschaft dat dat zo is, mag [gedaagde01] zijn wijzigingen doorvoeren.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde01] onvoldoende heeft onderbouwd dat de afwijkingen aan de balklaag noodzakelijk waren. [eiser01] en [eiser02] hebben de noodzaak van de afwijkingen betwist. In de processtukken heeft [gedaagde01] de noodzaak daartoe in het geheel niet onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] aangegeven dat de werkzaamheden aan de balklaag niet konden worden uitgevoerd zoals was overeengekomen. Maar iedere nadere toelichting daarop ontbreekt. In zijn algemeenheid heeft [gedaagde01] tijdens de mondelinge behandeling nog aangegeven dat hij wel eens een discrepantie in de bouwplanning tegenkwam, omdat de tekeningen van de architect en de berekeningen van de constructeur niet altijd overeenkwamen. Voor zover deze stelling al zou zien op de afwijkingen in de balklaag, heeft [gedaagde01] deze stelling niet geconcretiseerd. Omdat de noodzaak van de afwijking niet komt vast te staan, had [gedaagde01] alleen al om die reden niet op grond van artikel 3 AVW van de tekeningen mogen afwijken.
4.8.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de afwijkingen in de balklaag afbreuk hebben gedaan aan de kwaliteit van de woning, gelet op het volgende.
4.9.
Tussen partijen staat vast dat de sterkte van de balk wordt gemeten aan de hand van de zogenoemde ‘Unity Check’ (UC-waarde). Aan de hand van die waarde wordt berekend of een constructie aan de gestelde eisen voldoet. Een overschrijding van die waarde betekent dat er te veel beweging in de constructie ontstaat, waardoor er kans op bezwijken bestaat. Volgens het Bouwbesluit 2012 mag de UC-waarde nooit meer dan 1,0 bedragen. Bij de berekening van de sterkte van de balk zijn twee elementen van belang: 1. de afmetingen van de balk en 2. de belasting van de balk (‘dwarskracht’).
4.10.
Wat betreft de afmetingen van de balk hebben [eiser01] en [eiser02] gesteld dat [gedaagde01] een kleinere balk heeft gebruikt dan is overeengekomen, namelijk een balk van 40x143mm in plaats van de overeengekomen 50x150mm. Tussen partijen staat vast dat zij een balk van 50x150mm zijn overeengekomen. Zowel uit het rapport van [deskundige01] (pagina 30), als het rapport van [bedrijf02] (pagina 1), als het rapport van TOP Expertise (pagina 16) blijkt dat [gedaagde01] een balk van 43x140mm heeft geplaatst. [gedaagde01] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat sprake is van een andere maat balk. [gedaagde01] heeft gesteld dat gebruik wordt gemaakt van handelsmaten, wat inhoudt dat een balk van 50x150mm op de tekening dezelfde is als een balk van 43x140mm geschaafd. De rechtbank kan echter niet meegaan in deze stelling van [gedaagde01] . Deze stelling wordt namelijk op geen enkele manier in de stukken, in de rapportages van de verschillende deskundigen of in de constructieberekeningen onderbouwd. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde01] een kleinere balk heeft geplaatst dan is overeengekomen.
4.11.
Wat betreft de dwarskracht van de balk geldt het volgende. In het rapport van [deskundige01] van 21 mei 2021 (pagina 11, foto 7) wordt bevestigd dat de balk door de gemaakte inkeping is verzwakt: “
Om de balklaag te kunnen bevestigen aan de stalen ligger ter hoogte van de zoldervloer is een inkeping gemaakt in de balk. Hierdoor is de sterkte van de balk ter plaatse van de oplegging in de stalen balk fors afgenomen. De balk benut ter plaatse van de oplegging immers niet meer zijn gehele hoogte” en (pagina 30): “
Om de balklaag te kunnen monteren is een inkeping gemaakt in de balk waardoor deze is verzwakt
.Uit de constructieberekening van [deskundige02] van 20 januari 2022 blijkt (pagina 7): “
Uit de berekening blijkt dat de houten balklaagnietvoldoet. De houten balken zijn voldoende sterk om het moment op te nemen, maar bij de oplegging voldoet de dwarskrachtcapaciteit niet”. In het rapport van TOP Expertise wordt betwist dat de balk is verzwakt. TOP Expertise heeft haar conclusies (bijna) uitsluitend gebaseerd op de berekening van [bedrijf01] in haar notitie van 5 juni 2020. De rechtbank volgt de berekening van [bedrijf01] van 5 juni 2020 (en daarmee de rapportage van TOP Expertise) en de herberekening van [bedrijf01] van 9 januari 2023 niet. De rechtbank ziet in de aannemingsovereenkomst dat constructeur [naam03] in zijn berekening van 27 februari 2019 is uitgegaan van een dwarskracht van 2,42 KN. In dat licht is het onduidelijk en onbegrijpelijk waarom [bedrijf01] in haar notitie van 5 juni 2020 is uitgegaan van een dwarskracht van 1,8 KN. Het had op de weg van [bedrijf01] gelegen om bij haar controleberekening uit te gaan van dezelfde gegevens als de gegevens uit de aannemingsovereenkomst. Het uitgangspunt van 2,4 KN wordt ondersteund door het rapport van [deskundige02] van 16 december 2022. Volgens [deskundige02] moet namelijk rekening worden gehouden met puntbelasting, zijnde de belasting die ontstaat wanneer bijvoorbeeld een persoon op het dak loopt voor onderhoud. [gedaagde01] betwist dat die puntbelasting zich in dit geval kan voordoen, maar dat verweer is niet onderbouwd. Bovendien valt in de herberekening van [bedrijf01] van 9 januari 2023 te lezen dat op het ‘ongunstigste punt’ een puntlast van 1,5 KN kan optreden. Van [gedaagde01] had op deze tegenstrijdigheid een verdere uitleg mogen worden verwacht. Nu die nadere uitleg ontbreekt, moet de overeengekomen dwarskracht van 2,42 KN tot uitgangspunt worden genomen. [eiser01] en [eiser02] hebben onbetwist gesteld dat uitgaande van de aangebrachte balk van 43x140mm en een dwarskracht van 2,4 KN een UC-waarde wordt bereikt van 1,3. Nu die UC-waarde hoger is dan de vereiste 1,0, is de conclusie dat de constructie op dit punt niet voldoet.
4.12.
Nu uit het voorgaan blijkt dat de afwijkingen aan de balklaag wel degelijk afbreuk hebben gedaan aan de kwaliteit van de woning, had [gedaagde01] ook om die reden niet op deze wijze op grond van artikel 3 AVW van de aannemingsovereenkomst mogen afwijken.
4.13.
Tot slot komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde01] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij van [naam03] de toestemming voor de afwijkingen aan de balklaag heeft verkregen. Volgens [gedaagde01] blijkt deze toestemming van [naam03] uit de e-mails van 8 en 10 juni 2020. De informatie in deze e-mails geeft echter geen compleet beeld van hetgeen waar [gedaagde01] toestemming voor zou hebben gevraagd. Bij de e-mail van 8 juni 2020 zou een bijlage gevoegd zijn met de titel: “
16396-01-notitie-01B inkeping balkklaag.pdf”, maar die bijlage ontbreekt. Hoewel [naam03] op 10 juni 2020 heeft geantwoord dat “
de berekening laat zien dat de inkeping voldoet aan de gestelde eisen qua sterkte”, heeft [gedaagde01] die berekening niet in het geding gebracht. Daardoor blijft onduidelijk wat [gedaagde01] aan [naam03] ter beoordeling heeft voorgelegd. Het door [gedaagde01] gestelde akkoord van [naam03] op de afwijkingen in de balklaag komt dan ook niet vast te staan.
4.14.
Nu [gedaagde01] is afgeweken van de tekeningen uit de aannemingsovereenkomst, zonder dat [gedaagde01] daartoe gerechtigd was (volgens artikel 3 AVW of door toestemming van of namens [eiser01] en [eiser02] ), is [gedaagde01] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit die aannemingsovereenkomst.
Gebrek 2: de randbalk van het plat dak van de dakkapel
4.15.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat sprake is van een gebrek aan de randbalk aan de bovenzijde van de dakkapel. De randbalk voldoet niet qua sterkte en doorbuiging. Ook hier is een balk van 140x43mm gebruikt in plaats van de overeengekomen 50x150mm. De balk buigt 66mm door en die doorbuiging is te groot. Die ruimte is niet aanwezig onder de balk en hierdoor zal deze op de bovenregel van het kozijn gaan rusten. Het kozijn is echter geen dragend element en geen onderdeel van de constructie. Het kozijn is daardoor op de vensterbank gaan rusten. De vensterbank is gaan kantelen en is daardoor scheef komen te staan. Daardoor loopt het raam vast als het raam wordt opengedaan, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.16.
[gedaagde01] betwist dat de randbalk doorbuigt of dat die doorbuiging in de toekomst te verwachten valt. [gedaagde01] erkent dat zijn schets iets afwijkt van de oorspronkelijke tekeningen uit de aannemingsovereenkomst. Maar [gedaagde01] stelt voor deze afwijking toestemming te hebben gekregen van constructeur [naam03] . [gedaagde01] verwijst hierbij naar de e-mailwisseling van 17 september 2019. [gedaagde01] betwist echter dat hij een randbalk van 43x140mm heeft gebruikt. Ook hier stelt [gedaagde01] dat sprake is van handelsmaten, wat inhoudt dat een balk van 50x150mm op de tekening dezelfde is als een balk van 43x140mm geschaafd.
4.17.
Zoals de rechtbank onder rechtsoverweging 4.10 heeft overwogen gaat zij niet mee in de stelling van [gedaagde01] dat een balk van 50x150mm op de tekening dezelfde is als een balk van 43x140mm geschaafd. De rechtbank gaat er dus vanuit dat [gedaagde01] daadwerkelijk een balk van 50x150mm had moeten plaatsen. Uit de rapportages van [deskundige01] (pagina 30) en [bedrijf02] (pagina 1) blijkt dat geen randbalk van 50x150mm is geplaatst. Ook al had [gedaagde01] toestemming van constructeur [naam03] om met zijn schets af te wijken van de oorspronkelijke tekeningen, blijkt niet dat in die schets is uitgegaan van een balk van 43x140mm. Daarmee komt niet vast te staan dat [gedaagde01] toestemming had voor de verzochte afwijking inclusief balk van 43x140mm. Evenmin blijkt dat daarop enige berekening is aangepast. De rechtbank is daarom van oordeel dat [gedaagde01] dit werk niet conform de aannemingsovereenkomst heeft uitgevoerd.
Gebrek 3: de muur- en dakplaten
4.18.
Tijdens de mondelinge behandeling is tussen partijen vast komen te staan dat de gebreken aan de muurplaten inmiddels zijn hersteld. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
4.19.
Ten aanzien van de dakplaten stellen [eiser01] en [eiser02] dat deze langzaam afzakken. Dat is te zien aan het (telkens opnieuw) scheurende stucwerk in de woning. [gedaagde01] heeft de dakplaten niet conform de voorschriften van de leverancier gemonteerd. De dakplaten zijn onvoldoende bevestigd, omdat [gedaagde01] te weinig schroeven heeft gebruikt, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.20.
[gedaagde01] betwist dat de dakplaten onvoldoende zijn bevestigd. [gedaagde01] heeft de door de leverancier voorgeschreven schroeven gebruikt met een diameter van 6 en 8mm en een lengte van 260mm. [gedaagde01] verwijst daarvoor naar de factuur en de pakbon van de leverancier.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank komt het gebrek aan de dakplaten voldoende vast te staan. Zo volgt uit de het rapport van [deskundige01] (pagina 30): “
Er dienen 6 schroeven met volgplaten aangebracht te worden per muurplaat. Op de foto zijn 3 bevestigingspunten zichtbaar”. Daarnaast schrijft [deskundige02] in het rapport (pagina 13): “
Aan de binnenzijde is duidelijk te zien dat veel schroeven niet of nauwelijks aan de nok(gordingen en muurplaat zijn bevestigd (…) … dat er veel te weinig schroeven zijn toegepast. Dit geldt zowel voor de basisschroeven van 6 als de afschuiving van 8. De 11 afschuivingsschroeven per element dienen namelijk ter hoogte van de muurplaat vast te zitten, (...). Er is echter geen enkele schroef toegepast”. Ook [bedrijf02] (pagina 1) rapporteert dat de dakplaten niet voldoende zijn bevestigd: “
Over het gehele dak waren de dakplaten onvoldoende bevestigd. Er zaten zeer weinig schroeven in de platen (…). Er is sprake van platen van circa 210mm en de schroeven die zijn gebruikt zijn slechts 6/230mm. De sandwichplaten waren allemaal afgegleden door te weinig schroeven, te korte schroeven en de bovenste schroeven zaten zelfs los (…)”. Afgezet tegen deze deskundigenrapporten is het verweer van [gedaagde01] dat uit de door hem overgelegde factuur en pakbon van de leverancier blijkt dat hij de door de leverancier voorgeschreven schroeven heeft gebruikt, onvoldoende. De factuur en de pakbon tonen namelijk enkel aan dat [gedaagde01] deze schroeven heeft gekocht. Maar deze tonen niet aan dat deze schroeven ook daadwerkelijk voor de dakplaten (aan het adres [adres02] in [plaats01] ) zijn gebruikt. Ook de wijze waarop de schroeven in de dakplaten zouden zijn aangebracht, wordt niet door de factuur en de pakbon aangetoond. Aan het verweer van [gedaagde01] wordt daarom voorbij gegaan.
4.22.
Ook op dit punt is [gedaagde01] daarom tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst.
Gebrek 4: de stalen spanten en gebrek 8: de geveldragers
4.23.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat [gedaagde01] in afwijking van de tekeningen en instructies van [naam03] de stalen spanten en de geveldragers van de woning onvoldoende heeft bevestigd. [gedaagde01] heeft geen ondersabeling aangebracht tussen de betonvloer en de onderzijde van het stalen spant. En [gedaagde01] heeft nagelaten de geveldragers te ondersabelen. Daarnaast heeft [gedaagde01] nagelaten de ankers in te storten. De ankers zijn niet in de betonvloer ingestort, maar zijn pas na het storten van de vloer aangebracht. Daardoor zullen de ankers bezwijken. Dit gebrek levert voor [eiser01] en [eiser02] een gevaarlijke situatie op, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.24.
[gedaagde01] erkent dat de ondersabeling niet is aangebracht. Van een gevaarlijke situatie is echter geen sprake. De afstand tussen de voetplaat en de betonvloer is gering. Er bestaat daardoor geen risico op ontoelaatbare spanningen in de ankers. De ankers zullen dus niet bezwijken, zo stelt [gedaagde01] .
4.25.
Tussen partijen staat vast dat is overeengekomen dat een voetplaat en de geveldragers volledig moeten worden ondersabeld. Tussen partijen staat ook vast dat die ondersabeling niet heeft plaatsgevonden. [gedaagde01] stelt dat die ondersabeling niet nodig was. Maar de vraag of de ondersabeling nodig was, vindt de rechtbank niet relevant. [gedaagde01] moet namelijk de werkzaamheden uitvoeren zoals deze zijn overeengekomen en dat is niet gebeurd. Daarmee is de tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst gegeven. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] toestemming had de ondersabeling achterwege te laten. Niet vereist is dat deze tekortkoming ook een gevaarlijke situatie voor [eiser01] en [eiser02] oplevert.
4.26.
[gedaagde01] is daarom ook op dit punt tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst.
Gebrek 5: de steenachtige wanden op de 1e verdieping
4.27.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat sprake is van scheurvorming in het stucwerk. In de dagvaarding is gesteld dat die scheurvorming zou zijn ontstaan vanwege het weghalen van de onderstempeling van de verdiepingsvloer. Dat standpunt hebben [eiser01] en [eiser02] tijdens de mondelinge behandeling laten vallen. [eiser01] en [eiser02] hebben tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de scheurvorming is ontstaan door werking van de kap bij de aansluiting met de muren. De oorzaak daarvan ligt in het schuiven van de dakconstructie en de dakplaten, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.28.
[gedaagde01] betwist dat een causaal verband bestaat tussen de scheurvorming in de wanden en de vermeende gebreken aan de dakconstructie. De aard en omvang van de gestelde verschuiving van de dakplaten staat namelijk onvoldoende vast. De scheurvorming in het stucwerk wordt daarentegen veroorzaakt door de slechte kwaliteit van het stucwerk dat is aangebracht door de stukadoor die door [eiser01] en [eiser02] zelf is ingeschakeld, zo stelt [gedaagde01] .
4.29.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser01] en [eiser02] onvoldoende hebben onderbouwd dat een causaal verband bestaat tussen de onjuist aangebrachte dakplaten en de scheurvorming in het stucwerk. [eiser01] en [eiser02] hebben de ter zitting gewijzigde grondslag onvoldoende toegelicht, mede gelet op de betwisting van [gedaagde01] .
4.30.
Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Gebrek 6: de platdakconstructie van de dakkapellen
4.31.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat [gedaagde01] in afwijking van de tekeningen en instructies van [naam03] in de dakkapelconstructie geen dampremmende laag heeft aangebracht.
4.32.
[gedaagde01] stelt dat hij een ander type isolatiemateriaal heeft gebruikt, waardoor een dampremmende laag niet meer nodig bleek te zijn.
4.33.
Tussen partijen staat vast dat is overeengekomen dat een dampremmende laag zou worden aangebracht bij de platdakconstructie van de dakkapellen. Tussen partijen staat ook vast dat die dampremmende laag niet is aangebracht. [gedaagde01] stelt dat die dampremmende laag niet nodig was. Maar de vraag of die isolatielaag nodig was, vindt de rechtbank niet relevant. [gedaagde01] moet namelijk de werkzaamheden uitvoeren zoals is overeengekomen en dat is niet gebeurd. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] toestemming had de dampremmende laag achterwege te laten. Daarmee is de tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst gegeven.
4.34.
Op dit punt is [gedaagde01] dus tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst.
Gebrek 7: het platdakconstructie van de berging en veranda
4.35.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat [gedaagde01] in afwijking van het bestek de platdakconstructies van de berging en veranda niet heeft voorzien van afschotisolatie. Als het voor [gedaagde01] onduidelijk was op welke wijze deze werkzaamheden uitgevoerd moesten worden, had [gedaagde01] dat moeten navragen. Als sprake was van onjuistheden in de opdracht, had [gedaagde01] [eiser01] en [eiser02] hiervoor moeten waarschuwen. Dat alles heeft [gedaagde01] niet gedaan, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.36.
[gedaagde01] erkent dat de dakopbouw niet overeenkomstig het bestek is uitgevoerd. Maar [gedaagde01] stelt dat het voor hem niet mogelijk bleek om volgens het bestek te bouwen, aangezien het ontwerp onjuist was. Een afschot zoals aangegeven op het bestek bleek niet mogelijk en het gootdetail bleek onjuist te zijn ontworpen. Het ontbreken van het afschot doet echter niet af aan de waterdichtheid van de dakbedekking, zo stelt [gedaagde01] .
4.37.
Tussen partijen staat vast dat is overeengekomen dat de berging en de veranda zouden worden voorzien van afschotisolatie conform het bestek. Tussen partijen staat ook vast dat de afschotisolatie in het geheel niet is aangebracht. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde01] toestemming had de afschotisolatie achterwege te laten. Daarmee is de tekortkoming van [gedaagde01] in de nakoming van de aannemingsovereenkomst gegeven. Voor zover sprake was van een ontwerpfout, had [gedaagde01] [eiser01] en [eiser02] hiervoor moeten waarschuwen (artikel 7:754 BW). Het had op de weg van [gedaagde01] gelegen om overleg te voeren over een wijziging in de werkzaamheden in plaats van ervoor te kiezen in het geheel geen afschotisolatie aan te brengen.
4.38.
Ook op dit punt is [gedaagde01] daarom tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de aannemingsovereenkomst.
Gebrek 9: de gevelbetimmering
4.39.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat de gevelbetimmering onregelmatig is aangebracht en dat diverse planken met nagenoeg geen weerstand van de achterliggende betimmering getrokken kunnen worden.
4.40.
[gedaagde01] stelt dat slechts sprake is van een geringe afwijking die enige verbetering behoeft. [gedaagde01] betwist dat vernieuwen van de gevelbetimmering noodzakelijk is. De gevelbetimmering kan door middel van kleine aanpassingen naar wens van [eiser01] en [eiser02] worden gemaakt.
4.41.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde01] het gebrek aan de gevelbetimmering op zichzelf niet betwist. De betwisting van [gedaagde01] ziet enkel op de wijze van herstel en/of de hoogte van de schadevergoeding. Daarnaast heeft te gelden dat de gevelbetimmering als opleverpunt (punt 44) is opgenomen in het opleverrapport van 17 april 2020. Tussen partijen staat vast dat [gedaagde01] heeft toegezegd de gebreken uit het opleverrapport binnen 3 maanden te herstellen. Dat heeft [gedaagde01] niet gedaan. De tekortkoming van [gedaagde01] staat hiermee vast.
Gebrek 10: de leidingschacht
4.42.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat diverse leidingen onvoldoende zijn gefixeerd. De flexibele ventilatiebuizen zijn niet gebeugeld en er is geen brandvertragende voorziening aangebracht rond het rookafvoerkanaal van de pelletkachel. De uitvoering blijkt in strijd te zijn met het Bouwbesluit 2012. Door de gebreken werkt de installatie onvoldoende en is er zelfs sprake van een gevaarlijke situatie (brandgevaar), zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.43.
[gedaagde01] betwist de aanwezigheid van het tweetal gebreken in de leidingschacht niet. [gedaagde01] stelt echter dat hem die tekortkoming niet kan worden toegerekend. [eiser01] en [eiser02] hebben namelijk [bedrijf03] benaderd om de kachel te plaatsen. Omdat [bedrijf03] geen tijd had om de kachel te plaatsen, heeft [gedaagde01] het rookgaskanaal op regiebasis van [bedrijf03] aangebracht. [gedaagde01] is uitgegaan van de instructies die [bedrijf03] hem gaf. Volgens die instructies heeft [gedaagde01] de werkzaamheden uitgevoerd, zo stelt [gedaagde01] .
4.44.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door [eiser01] en [eiser02] gestelde gebreken aan het rookafvoerkanaal aanwezig zijn. Daarmee staat vast dat [gedaagde01] tekortschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De rechtbank oordeelt voorts dat [gedaagde01] deze tekortkoming kan worden toegerekend. De stelling van [gedaagde01] dat hij volgens de instructies van [bedrijf03] heeft gehandeld, is onvoldoende onderbouwd. In een e-mailbericht van 19 juni 2019 vraagt architect [naam02] aan [gedaagde01] om rechtstreeks met [bedrijf03] contact op te nemen voor overleg over de uitvoering van de werkzaamheden. De heer [bedrijf03] betwist in de e-mail van 9 september 2021 dat hij overleg heeft gehad met [gedaagde01] en dat hij het rookafvoerkanaal na de werkzaamheden van [gedaagde01] heeft gekeurd. Sterker nog: [bedrijf03] schrijft dat hij tijdens de bouw aan [gedaagde01] kenbaar heeft gemaakt dat het kanaal brandwerend omkokerd moest worden. Vaststaat dat dit niet is gebeurd. De enkele stelling van [gedaagde01] dat hij is uitgegaan van de instructies van [bedrijf03] is tegenover de verklaring van [bedrijf03] , onvoldoende.
Gebrek 11: de verwarmingsinstallatie
4.45.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat in de woning een warmtepomp is geïnstalleerd, maar dat de woning met name tijdens winterse dagen koud blijft. Bij toepassing van een warmtepomp moet de woning luchtdicht zijn. Dat was niet het geval. [bedrijf02] heeft tijdens de herstelwerkzaamheden veel openingen geconstateerd bij aansluitingen, muren, dak en zijkanten van de dakkapel. [gedaagde01] heeft dus geen goed en deugdelijk werk geleverd, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.46.
[gedaagde01] betwist dat de woning onvoldoende luchtdicht is geweest. [bedrijf02] heeft geen onderzoek naar de luchtdichtheid van de woning uitgevoerd, terwijl dit door middel van thermisch onderzoek zeer eenvoudig had gekund.
4.47.
De rechtbank is van oordeel van [eiser01] en [eiser02] onvoldoende hebben onderbouwd dat de woning onvoldoende luchtdicht is geweest. De niet-onderbouwde verklaring van [bedrijf02] is hiertoe onvoldoende. Gelet op de betwisting van [gedaagde01] had het op de weg van [eiser01] en [eiser02] gelegen om hun stelling nader te concretiseren, bijvoorbeeld aan de hand van een deskundigenrapport. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Gebrek 12: opleverpunt: stootvoegen
4.48.
[eiser01] en [eiser02] hebben in de dagvaarding gesteld dat [gedaagde01] nog steeds verschillende opleverpunten moet herstellen. Voor deze opleverpunten hebben [eiser01] en [eiser02] echter geen schadevergoeding gevorderd. [eiser01] en [eiser02] hebben tijdens de mondelinge behandeling voor bijna alle opleverpunten definitief afgezien van het vorderen van schadevergoeding. Alleen voor het opleverpunt ‘stootvoegen’ houden [eiser01] en [eiser02] hun vordering tot schadevergoeding in stand.
4.49.
[eiser01] en [eiser02] stellen dat [gedaagde01] in afwijking van wat partijen zijn overeengekomen de stootvoegen niet heeft opengeboord. [gedaagde01] heeft de opleverpunten uit het opleverrapport van 17 april 2020 erkend. [gedaagde01] heeft bevestigd deze punten te herstellen, maar dat heeft hij niet gedaan, zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.50.
[gedaagde01] betwist dat de werkzaamheden aan de stootvoegen als opleverpunt in het opleverrapport zijn genoemd. Het werk dient ten aanzien van de stootvoegen dus als opgeleverd te worden beschouwd, wat impliceert dat [eiser01] en [eiser02] het werk hebben aanvaard.
4.51.
De rechtbank stelt vast dat het werk aan de stootvoegen in het opleverrapport niet als opleverpunt is aangemerkt. Pas tijdens het deskundigenonderzoek door [deskundige01] is dit punt voor het eerst opgemerkt. Hoewel een oplevering ten aanzien van dit werk heeft plaatsgevonden, heeft dat niet tot gevolg dat [eiser01] en [eiser02] [gedaagde01] in het geheel niet meer voor gebrekkige werkzaamheden kunnen aanspreken. Het gevolg is enkel dat de bewijslast voor het gebrek zich na oplevering van [gedaagde01] naar [eiser01] en [eiser02] heeft verplaatst. [gedaagde01] betwist niet dat het openboren van de stootvoegen op grond van de aannemingsovereenkomst had moeten gebeuren. Dat dit werk nog moet worden uitgevoerd, wordt bevestigd in de rapporten van [deskundige01] van 21 mei 2021 (pagina 33) en TOP Expertise van 23 juli 2021 (pagina 43). In het licht hiervan hebben [eiser01] en [eiser02] voldoende onderbouwd dat [gedaagde01] op dit punt is tekortgeschoten in de nakoming van zijn werkzaamheden.
Verklaringen voor recht
4.52.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door [eiser01] en [eiser02] gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen.
Schade
4.53.
De vervolgvraag is hoe hoog de door [eiser01] en [eiser02] geleden schade is. [eiser01] en [eiser02] hebben een schadevergoeding van in totaal € 136.502,23 gevorderd. Deze schadevergoeding bestaat uit [2] de 1) herstelwerkzaamheden door [bedrijf02] , 2) gevolgschade en 3) onderzoekskosten.

herstelwerkzaamheden
4.54.
[eiser01] en [eiser02] onderbouwen de kosten voor de herstelwerkzaamheden als volgt. De herstelwerkzaamheden zijn door [bedrijf02] uitgevoerd. Deze zijn berekend op € 119.331,80 [3] , althans € 117.819,39 [4] , althans € 114.491,80 [5] . [eiser01] en [eiser02] verwijzen ter onderbouwing daarvan naar de facturen [6] , de opdrachtbevestiging [7] en het kostenoverzicht per gebrek [8] van [bedrijf02] . In de opdrachtbevestiging staan begrotingen voor de werkzaamheden opgenomen, omdat de exacte omvang van de herstelwerkzaamheden vooraf nog niet kon worden bepaald. De werkzaamheden zijn op basis van manuren afgerekend.
4.55.
[gedaagde01] betwist de omvang van de herstelkosten. [gedaagde01] kan zich niet aan de indruk onttrekken dat TomvanwezelBouw bij het factureren in het achterhoofd heeft gehouden dat niet [eiser01] en [eiser02] , maar [gedaagde01] de rekening gepresenteerd zou krijgen. [gedaagde01] betwist de door [bedrijf02] opgegeven urenstaten. Er zijn te veel uren geschreven voor algemene werkzaamheden zoals het opbouwen van een steiger, het verwijderen van laminaat en het afdekken van een trap. Wat ook opvalt is dat de specifieke werkzaamheden per gebrek steeds klaar zijn na een volle werkdag van acht uur. Dat kan niet telkens zo uitkomen, dus [bedrijf02] moet uren hebben geschreven die niet zijn gemaakt. [eiser01] en [eiser02] hebben ook geen duidelijk herstelplan overgelegd waarbij het werk per gebrek is ingedeeld. Pas achteraf hebben [eiser01] en [eiser02] op de facturen aangegeven welke werkzaamheden bij welk gebrek zouden horen. [gedaagde01] kan daardoor niet controleren of de door [bedrijf02] gemaakte uren redelijk zijn. Tot slot wordt uit kostenoverweging vaak in koppels gewerkt waarbij een ervaren medewerker aan een minder ervaren medewerker met een lager uurloon wordt gekoppeld. Uit de urenspecificatie blijkt echter geen onderscheid in uurloon tussen de verschillende medewerkers, zo stelt [gedaagde01] .
4.56.
Het is aan de rechtbank om de schade te begroten [9] . Kan de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan is de rechtbank bevoegd de schade te schatten. Bij het begroten van de schade wordt steeds een vergelijking gemaakt tussen de huidige situatie van [eiser01] en [eiser02] en de hypothetische situatie waarin [eiser01] en [eiser02] zouden hebben verkeerd als de gebeurtenis waardoor schade is ontstaan zou zijn weggebleven.
4.57.
[eiser01] en [eiser02] hebben kostenoverzichten en facturen in de procedure gebracht. Ondanks deze stukken heeft de rechtbank, gelet op het verweer van [gedaagde01] , onvoldoende aanknopingspunten om de schade van [eiser01] en [eiser02] concreet te begroten. De rechtbank zal de schade daarom moeten schatten. Bij het schatten van de schade zal de rechtbank de door [eiser01] en [eiser02] overgelegde stukken en het rapport van [deskundige01] van 21 mei 2021 als uitgangspunt nemen.
4.58.
[eiser01] en [eiser02] hebben in hun stukken een onderscheid gemaakt tussen ‘algemene’ en ‘specifieke’ herstelkosten. Onder de algemene herstelkosten vallen het plaatsen en afbouwen van steigers, het verwijderen van laminaat, stucwerkzaamheden en (materialen voor) het afdekken, opschuren, kitten, voorlijmen en schilderen van verschillende ruimtes in de woning alsook schoonmaakwerkzaamheden. De specifieke herstelkosten bestaan uit de herstelkosten per individueel gebrek.
4.59.
[eiser01] en [eiser02] hebben beide kostenposten onderbouwd aan de hand van de kostenoverzichten en facturen van [bedrijf02] . [gedaagde01] heeft zich tegen de hoogte van de kosten verweerd en stelt, kort gezegd, dat [bedrijf02] te veel uren voor de werkzaamheden heeft gerekend. Deskundige [deskundige01] heeft in zijn deskundigenrapport [10] een beduidend lager bedrag voor de algemene kosten begroot dan [bedrijf02] in rekening heeft gebracht. De rechtbank ziet daarom aanleiding deze algemene kosten te matigen. De door [eiser01] en [eiser02] gevorderde specifieke kosten sluiten wel aan bij de door [deskundige01] begrote specifieke kosten. [deskundige01] heeft in zijn rapport zelfs een hoger bedrag voor deze specifieke kostenposten begroot. Gelet hierop vindt de rechtbank de door [eiser01] en [eiser02] gevorderde specifieke kostenposten redelijk, uiteraard enkel voor wat betreft de gebreken die in dit vonnis zijn toegewezen.
4.60.
Aan het verweer van [gedaagde01] dat [bedrijf02] geen onderscheid heeft gemaakt in uurloon tussen zijn verschillende (ervaren en minder ervaren) medewerkers gaat de rechtbank voorbij. Dat deze werkwijze gebruikelijk zou zijn, blijkt nergens uit. Het is aan [bedrijf02] te bepalen welke medewerkers hij op een klus inzet. Bovendien zullen twee ervaren medewerkers in de regel minder werkuren nodig hebben dan een koppel dat bestaat uit een ervaren en minder ervaren medewerker. In dat kader heeft [gedaagde01] niet gesteld hoeveel kosten zouden zijn bespaard met de inzet van een minder ervaren medewerker. De rechtbank gaat daarom aan dit verweer voorbij.
4.61.
Daarnaast vindt de rechtbank het volgende van belang. In de schadebegroting zoals [eiser01] en [eiser02] die bij akte eiswijziging hebben overgelegd [11] is een schadepost opgenomen voor de gebreken 11 en 12 voornoemd. Bij antwoordakte aan de zijde van [eiser01] en [eiser02] is geen schadepost meer voor de gebreken 11 en 12 opgenomen, terwijl [eiser01] en [eiser02] wel stellen dat [bedrijf02] deze herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd. [eiser01] en [eiser02] hebben dit verschil niet toegelicht. De rechtbank sluit daarom niet uit dat de herstelkosten voor de gebreken 11 en 12 in de overige (specifieke) kostenposten zijn verdisconteerd. Omdat hiervoor is overwogen dat de vordering ten aanzien van gebrek 11 wordt afgewezen, zal de rechtbank met deze verdiscontering rekening houden bij de schadebegroting.
4.62.
Gelet op het voorgaande schat de rechtbank de waarde van de prestatie die [gedaagde01] nog had moeten verrichten als de overeenkomst geheel was uitgevoerd op een totaalbedrag van € 90.000,00 inclusief btw.
4.63.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Hoewel [gedaagde01] ten aanzien van een aantal gebreken heeft gesteld dat deze geen afbreuk doen aan de kwaliteit van de woning, ziet de rechtbank daarin geen reden om in het kader van redelijkheid en billijkheid tot een andere schadevergoeding te komen.

gevolgschade
4.64.
[eiser01] en [eiser02] stellen de volgende gevolgschade te hebben geleden. Tijdens de herstelwerkzaamheden moesten [eiser01] en [eiser02] tijdelijk zorgen voor andere woonruimte. Daarom hebben zij in de periode maart 2022 tot en met juni 2022 andere woonruimte gehuurd. De totale huurkosten bedragen € 2.910,00. Daarbij hebben zij extra kosten gemaakt voor gas, water en elektra (€ 1.733,26), afval (€ 21,00) en internet (€ 83,57). Vanwege de herstelwerkzaamheden diende de vloer op de eerste etage te worden verwijderd en diende er een nieuwe laminaatvloer te worden gelegd. De kosten voor deze nieuwe laminaatvloer bedragen € 822,51. In totaal vorderen [eiser01] en [eiser02] dus een bedrag aan gevolgschade van € 5.570,34.
4.65.
[gedaagde01] betwist de verschuldigdheid van de gevorderde gevolgschade. [eiser01] en [eiser02] hebben niet onderbouwd dat de gemaakte kosten voor gas, water en elektra, afval en internet het gevolg zijn van de tekortkoming van [gedaagde01] . Daarnaast hebben [eiser01] en [eiser02] onvoldoende gemotiveerd waarom de laminaatvloer op de eerste etage niet kon worden hergebruikt, zo stelt [gedaagde01] .
4.66.
De rechtbank overweegt als volgt:
- de kosten voor het huren van een andere woonruimte van € 2.910,00 zullen worden toegewezen. Voldoende aannemelijk is dat [eiser01] en [eiser02] tijdens de herstelwerkzaamheden, gelet op de omvang ervan, niet in de woning konden blijven wonen. [deskundige02] heeft bovendien in haar rapport de angst van [eiser01] en [eiser02] dat sprake is van een gevaarlijke woonsituatie bevestigd [12] . Daarmee staat de noodzaak voor [eiser01] en [eiser02] om tijdelijk vervangende woonruimte te zoeken, voldoende vast. De hoogte van de verschuldigde huurtermijnen staat niet tussen partijen ter discussie en volgt bovendien uit de door [eiser01] en [eiser02] overgelegde huurovereenkomst [13] ;
- ook de kosten voor gas, water en elektra, afvalkosten en internetkosten van in totaal € 1.837,83 zullen worden toegewezen. [eiser01] en [eiser02] hebben deze kosten onderbouwd aan de hand van een kostenoverzicht en een betaalbewijs [14] . [gedaagde01] heeft die kosten op zichzelf niet betwist. [gedaagde01] heeft enkel betwist dat deze kosten verband houden met zijn tekortkoming. De rechtbank volgt [gedaagde01] hierin niet. Voornoemde kosten zijn onlosmakelijk verbonden met de verhuizing naar de huurwoning waar [eiser01] en [eiser02] tijdelijk moesten verblijven. Daarnaast staat niet ter discussie dat [eiser01] en [eiser02] hun eigen woning ook al in gebruik hadden genomen, waarvoor zij eveneens deze kosten verschuldigd waren;
- de kosten voor het vervangen van het laminaat op de eerste verdieping zullen worden afgewezen. Met [gedaagde01] is de rechtbank van oordeel dat [eiser01] en [eiser02] onvoldoende hebben onderbouwd waarom de laminaatvloer op de eerste verdieping niet kon worden hergebruikt.

onderzoekskosten
4.67.
[eiser01] en [eiser02] vorderen tot slot de kosten die zij hebben moeten maken om de aansprakelijk van [gedaagde01] en de schade vast te stellen. [eiser01] en [eiser02] vorderen hiervoor een bedrag van € 14.703,65. Het gaat om kosten voor deskundigen [deskundige01] (€ 3.103,65 en € 744,15) en [deskundige02] (€ 1.923,90 en € 847,00). Daarnaast gaat het om kosten voor de advocaat van [eiser01] en [eiser02] (€ 8.084,95), zo stellen [eiser01] en [eiser02] .
4.68.
[gedaagde01] maakt bezwaar tegen deze gevorderde kosten, met name tegen de gevorderde advocaatkosten. Er bestaat geen grondslag om deze volledige kosten aan [gedaagde01] toe te rekenen. Een volledige vergoedingsplicht is alleen mogelijk onder buitengewone omstandigheden. Daarvan is in dit geval geen sprake, zo stelt [gedaagde01] .
4.69.
Artikel 6:96 lid 2 sub b BW bepaalt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking komen. [eiser01] en [eiser02] hebben deskundigen [deskundige01] en [deskundige02] moeten inschakelen om de aansprakelijkheid van [gedaagde01] en hun schade vast te stellen. Gelet op de complexiteit van de gebreken en de omvang van het schadebedrag, vindt de rechtbank zowel het inschakelen van deze deskundigen als de omvang van de kosten redelijk. Die kosten van in totaal € 6.618,70 zullen daarom worden toegewezen.
4.70.
Dat is anders ten aanzien van de advocaatkosten. De advocaatkosten vallen onder de proceskostenveroordeling van artikel 241 Rv. In dat geval bepaalt artikel 6:96 lid 3 BW dat de redelijke kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid niet voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten zullen hieronder worden begroot.
Wettelijke rente
4.71.
[eiser01] en [eiser02] vorderen tot slot de wettelijke rente over het toe te wijzen schadebedrag vanaf 18 juli 2022. [gedaagde01] betwist deze rente vanaf die datum verschuldigd te zijn. Het is de keuze van [eiser01] en [eiser02] geweest om de gebreken nu al te laten herstellen. Zij hadden daarmee moeten wachten. Het is onredelijk dat [gedaagde01] achteraf met deze rentevordering wordt geconfronteerd.
4.72.
De rechtbank volgt het verweer van [gedaagde01] niet. Op grond van artikel 6:119 BW is [gedaagde01] de wettelijke rente verschuldigd, omdat hij de gebreken niet binnen de door [eiser01] en [eiser02] gestelde termijn heeft hersteld. Het is niet onredelijk dat [gedaagde01] nu met een rentevordering wordt geconfronteerd. Het stond [eiser01] en [eiser02] op grond van artikel 6:87 BW vrij om op enig moment de gebreken door een derde te laten herstellen en van [gedaagde01] schadevergoeding in plaats van nakoming te vorderen. De rechtbank wijst de wettelijke rente daarom van 18 juli 2022 toe.
Proceskosten
4.73.
[gedaagde01] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser01] en [eiser02] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
4.700,00
(2,50 punten × € 1.880,00)
Totaal
7.102,03
4.74.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen daarom worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.75.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten is ook toewijsbaar, zoals gevorderd vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde01] aansprakelijk is voor alle schade die [eiser01] en [eiser02] hebben geleden en nog zullen lijden als gevolg van het door [gedaagde01] toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] aan [eiser01] en [eiser02] te betalen een bedrag van € 101.366,53 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag van 18 juli 2022 tot en met de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser01] en [eiser02] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.102,03, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 173,00 aan salaris advocaat;
  • te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde01] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
  • en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door Fleskens en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023 in tegenwoordigheid van mr. Hartman als griffier.

Voetnoten

1.De rechtbank merkt op dat in de aannemingsovereenkomst weliswaar wordt verwezen naar de “
2.productie 21 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
3.productie 44 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
4.productie 21 en randnummer 4 van de akte eiswijziging aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
5.randnummer 38 van de antwoordakte aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
6.productie 22 en 43 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
7.productie 42 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
8.productie 44 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
9.artikel 6:97 BW
10.pagina 34 deskundigenrapport [deskundige01] 21 mei 2021
11.productie 22 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
12.pagina 14 deskundigenrapport [deskundige02] 21 september 2021/20 januari 2022
13.productie 23 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]
14.productie 24 aan de zijde van [eiser01] en [eiser02]