ECLI:NL:RBZWB:2023:3722

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
02-084967-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door snelheidsovertreding met afleiding

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 januari 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij zijn bijrijder is overleden. De verdachte reed met een snelheid van 84 km/u op een weg waar de maximumsnelheid 60 km/u was, en raakte afgeleid door zijn passagier, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft bijgedragen aan het ongeval. De officier van justitie vorderde een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een rijontzegging van één jaar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde feit en hem veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een rijontzegging van één jaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor verkeersdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-084967-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1980 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ),
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ( [geboorteland01] ),
raadsvrouw mr. F. de Cock, advocaat te Eeklo (België).

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2023, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als bestuurder een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor zijn bijrijder [slachtoffer01] is overleden, ten laste gelegd in twee juridische varianten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. De verdediging erkent dat sprake is geweest van een overschrijding van de maximum snelheid, maar dat heeft geen invloed gehad op de totstandkoming van het ongeval, dat zich evenzeer had voorgedaan als verdachte zich aan de maximum snelheid van 60 kilometer per uur had gehouden. De overschrijding van de snelheid heeft er ook niet voor gezorgd dat verdachte de controle over het stuur is verloren. Gelet op het feit dat hij was afgeleid is niet ondenkbeeldig dat verdachte geen acht kon slaan op de snelheid die hij voerde en daarmee onbewust kort voor het ongeval een hogere snelheid heeft gevoerd dan voorheen.
Verder kon verdachte zijn aandacht niet op de weg houden en kon hij zijn voertuig niet voortdurend onder controle houden, omdat hij kort voor het ongeval werd afgeleid door zijn passagier die minstens de indruk gaf zijn gordel los te willen maken. Er was sprake van een momentane onoplettendheid, die geen schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet met zich meebrengt.
De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt het volgende naar voren. Verdachte reed op 27 januari 2022 met het slachtoffer in zijn personenauto over de Zuiderbruggeweg te Sluis toen rond 19:25 uur het ongeval plaatsvond. Het was donker en het wegdek was nat omdat het op dat moment regende. De weg was ter hoogte van de plaats van het ongeval slecht verlicht. De Zuiderbruggeweg is gelegen buiten de bebouwde kom en is met een breedte van ongeveer 3.20 meter relatief smal. Er geldt een maximum snelheid van
60 kilometer per uur (km/u). Ter hoogte van het ongeval bevindt zich, gezien vanuit de rijrichting van verdachte, aan de linkerkant van de weg een sloot. De weg maakt tussen perceel 27 en perceel 23 een bocht naar rechts. Uit het sporenbeeld komt naar voren dat verdachte het voertuig niet met de bocht mee naar rechts heeft gestuurd, maar dat hij rechtdoor is gereden en via de berm in de sloot terecht is gekomen. De auto is in de sloot doorgeschoven en uiteindelijk tot stilstand gekomen ter hoogte van perceel 23.
Uit het crash data retrieval (CDR) datarapport blijkt dat verdachte vijf seconden vóór het moment van botsing tegen de greppelwal 84 km/u reed, waarmee verdachte de maximum snelheid met 24 km/u overtrad. Dat is op zichzelf al een forse snelheidsovertreding, maar gelet op de omstandigheden dat het donker was en dat het wegdek smal, nat en slecht verlicht was, vormde deze snelheid een risico voor de verkeersveiligheid. Het standpunt van de verdediging dat de snelheidsovertreding geen invloed heeft gehad op de wijze van totstandkoming van het ongeval volgt de rechtbank niet. In het algemeen is het immers zo dat bij een hogere snelheid een voertuig een langere remweg heeft dan wanneer met een lagere snelheid wordt gereden. Ook heeft een bestuurder minder reactietijd als hij met een hogere snelheid rijdt dan wanneer hij met een lagere snelheid rijdt en is de botsimpact bij een lagere snelheid kleiner. Een lagere snelheid geeft daarom meer kans adequaat te reageren in geval van een incident, en een hogere kans op minder vergaande schade (in welke vorm dan ook) dan wanneer met een hogere snelheid wordt gereden. De rechtbank betrekt de omstandigheid dat verdachte (aanzienlijk) sneller heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid daarom bij de beoordeling of het ongeval aan zijn schuld is te wijten.
Volgens de verdediging werd verdachte zeer kort vóór het ongeval afgeleid, waardoor hij mogelijk zijn snelheid niet goed in de gaten hield en onbewust harder is gaan rijden. Vanaf vijf seconden vóór het botsmoment loopt de snelheid op van 84 km/u op naar 87 km/u 0,9 seconden vóór het moment van de botsing. Uit het CDR-datarapport komt eveneens naar voren dat verdachte vanaf 2,3 seconden vóór het moment van de botsing het gaspedaal niet of nauwelijks meer indrukte, en dat hij vanaf 0,9 seconden vóór het moment van de botsing opvallende stuurbewegingen maakte. Dit zijn aanwijzingen dat verdachte vanaf toen afgeleid was en stuurcorrecties uitvoerde. Op die momenten had het voertuig een snelheid van 87 km/u. Pas vanaf 0,8 seconden vóór het moment van de botsing loopt de snelheid terug naar uiteindelijk 79 km/u 0,1 seconde vóór de botsing.
De snelheid liep vanaf 5 seconden tot 2,3 seconden vóór de botsing dus wel iets op, maar niet zodanig dat kan worden gezegd dat verdachte voordat hij werd afgeleid noemenswaardig langzamer reed. Op grond van de CDR-data lijkt het zo te zijn dat verdachte zijn gaspedaal juist nauwelijks nog indrukte, in plaats van dat hij die harder indrukte op het moment dat hij werd afgeleid. De rechtbank ziet daarom onvoldoende aanwijzingen voor dit door de verdediging geschetste scenario.
Verdachte heeft, terwijl hij met een veel te hoge snelheid reed, zijn aandacht niet bij de weg gehad, waardoor hij zijn voertuig niet met de bocht in de weg mee naar rechts heeft gestuurd, maar de linker berm in is gereden. Daarna kon hij het voertuig niet meer terug op de weg krijgen en is in de sloot beland. Gelet op dit geheel van verkeersgedragingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Nu niet is gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval in verontschuldigbare onmacht verkeerde, is de rechtbank van oordeel dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 27 januari 2022 te Sluis als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Zuiderbruggeweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- te rijden met een hogere snelheid dan de aldaar voor personenauto’s toegestane
maximum snelheid van 60 kilometer per uur (te weten ongeveer 85 kilometer per
uur), en
- zijn aandacht, niet voldoende en/of bij voortduring, te richten en/of
gericht te houden op het zich voor hem, verdachte, bevindende wegdek en
- ( vervolgens) het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet voortdurend onder
controle te houden,
waarbij hij, verdachte, met zijn voertuig van de weg is geraakt en/of (op zijn kop) in
de berm terecht is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer01] ) werd gedood.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, alsmede een rijontzegging van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte in staat en bereid is om een taakstraf uit te voeren. Vanwege een veroordeling in België loopt hij daar nog in een proeftijd en staat hij onder toezicht van justitie. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de rijontzegging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Door verdachte is een ongeval veroorzaakt als gevolg waarvan zijn passagier is overleden. Verdachte reed te hard, bleef doorrijden nadat hij was afgeleid, en reed in een bocht rechtdoor waardoor het voertuig de sloot naast de weg inreed en daar bijna op zijn kop tot stilstand kwam. Door zijn handelingen heeft de verdachte diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van de overledene, zoals ook indringend naar voren is gebracht in de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring van de dochter van het slachtoffer.
Uit het Belgische strafblad van verdachte van 16 mei 2023 blijkt dat verdachte tussen 2011 en 2017 door de politierechtbank tien keer is veroordeeld wegens diverse verkeersdelicten, waaronder snelheidsovertredingen, tot geldboetes en rijverboden. Er is dan ook sprake van een patroon van gevaarlijk weggedrag, datin deze zaak heeft geleid tot een dodelijk slachtoffer, zodat de rechtbank met dit strafblad in negatieve zin rekening zal houden in het bepalen van de strafmaat.
Mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 240 uur en een rijontzegging van één jaar passend en geboden zijn. Gelet op het Belgische strafblad zal de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het
een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. A.B. Scheltema Beduin en
mr. E. Mulders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2023.
Mr. Los en mr. Mulders zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.