4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met de medeverdachte op 7 november 2021 na een avondje stappen bij Willem II in Tilburg rond half drie in de nacht in de auto op weg was naar huis. Medeverdachte werd gebeld door een kennis die hem vertelde dat er een verhaal de ronde deed dat medeverdachte zijn ex-partner [slachtoffer01] ernstig zou hebben mishandeld. De medeverdachte was emotioneel en besloot daarom verhaal te gaan halen bij de woning van de partner van [slachtoffer01] , genaamd [slachtoffer02] , die woont op de [adres02] in [plaats01] . Verdachte en medeverdachte klopten aan bij de woning. [slachtoffer02] opende de deur. Vervolgens vond er een mishandeling plaats.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor welk geweld er is gepleegd, hoe dit geweld in juridische zin is te kwalificeren en of er sprake is geweest van medeplegen bij verdachte en zijn medeverdachte.
Aard van het geweld
Verdachte en medeverdachte hebben een verklaring afgelegd over het geweld dat zij hebben gepleegd. Deze verklaringen wijken af van de verklaringen van aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .
Verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte, onmiddellijk nadat [slachtoffer02] de deur opende, door [slachtoffer02] op de lip werd geslagen. De medeverdachte heeft daarop twee maal teruggeslagen. [slachtoffer01] kwam erbij en werd geduwd, waardoor zij tegen de gevel aankwam. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer02] één klap in de nek of kin heeft gegeven nadat hij zelf door [slachtoffer02] was geslagen.
Aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hebben een andere lezing over wat er gebeurd is. [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij de deur opende en dat er onmiddellijk door de medeverdachte werd uitgehaald. Die klap was niet raak. Als reactie gaf [slachtoffer02] een klap op de lip bij de medeverdachte. De verdachte trok aan zijn benen, waardoor [slachtoffer02] ten val kwam. De medeverdachte stond op en sloeg met tot vuist gebalde hand in het gezicht van [slachtoffer02] . Na deze klap kwam zijn partner [slachtoffer01] erbij. Zij werd geduwd waardoor ze ten val kwam. De medeverdachte sloeg [slachtoffer01] daarop met een tot vuist gebalde hand op het rechteroog. Daarna zijn er nog meer klappen gevallen.
[slachtoffer01] verklaarde dat zij gestommel hoorde bij de voordeur, dat zij zag dat beiden verdachten [slachtoffer02] meerdere malen met gebalde vuisten op het gezicht sloegen. Zij heeft verklaard dat zij erop af ging en dat zij door de verdachte werd weggeduwd waardoor ze op de grond terecht kwam. Toen zij overeind kwam, kreeg zij van de medeverdachte een klap met gebalde vuist op haar gezicht waardoor ze hevig bloedde uit haar hoofd. Ze zag dat verdachte en medeverdachte verderop met gebalde vuist [slachtoffer02] meermalen sloegen.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte en de medeverdachte niet past in de bewijsmiddelen. De verklaring dat het geweld bij [slachtoffer02] begon, is niet geloofwaardig. Immers, verdachte en medeverdachte zijn degenen die bij [slachtoffer02] en [slachtoffer01] aan de deur staan. De medeverdachte was volgens zijn eigen verklaring hevig geëmotioneerd. Dat [slachtoffer02] de deur opendeed en onmiddellijk als eerste uithaalde, is dan ook onlogisch. [slachtoffer02] moet zich immers overvallen hebben gevoeld door de situatie en daarbij past niet het onmiddellijk uithalen richting de medeverdachte. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de medeverdachte de eerste klap probeerde uit te delen en dat [slachtoffer02] daarop heeft gereageerd door de medeverdachte op de lip te slaan. Dat er richting [slachtoffer02] sprake is geweest van enkel twee klappen van medeverdachte en een enkele klap van de verdachte, zoals is verklaard, past ook niet bij het forse letsel dat bij [slachtoffer02] is geconstateerd. Immers, [slachtoffer02] had een breuk in de oogkas, zijn jukbeen was naar achteren geslagen en is in met een plaatje vastgezet, zijn neus was op drie plaatsen gebroken, zijn neusschot stond scheef en er was sprake van een schedelbreuk.
Ook het letsel bij [slachtoffer01] past niet bij de lezing van verdachte en de medeverdachte, maar wel in de lezing van aangevers. [slachtoffer01] had twee wonden aan het gezicht. Beide verwondingen moesten gehecht worden. Verder had zij meerdere schaafwonden over de ledematen en een nagelluxatie. De rechtbank heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat er bij [slachtoffer01] blijvende littekens op het voorhoofd en bij de haargrens zijn. Dit letsel aan het gezicht past niet bij de lezing van verdachte en medeverdachte dat er bij [slachtoffer01] enkel sprake was van een duw waarbij zij tegen een gevel aanviel.
Dit alles overwegend, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangevers en gaat zij ervan uit dat het geweld jegens aangevers eruit bestaan heeft dat verdachte en medeverdachte meerdere malen met gebalde vuist [slachtoffer02] hebben geslagen, dat [slachtoffer01] is geduwd waardoor zij ten val kwam en dat de medeverdachte haar vervolgens eenmaal op het gezicht heeft geslagen.
Juridische kwalificatie van feit 1:
De vraag die beantwoord dient te worden is of het toegebrachte letsel aan [slachtoffer01] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel en of de opzet op het zwaar lichamelijk letsel bewezen is.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer01] twee flinke wonden op haar gezicht boven het oog bij de wenkbrauw en bij de haargrens had opgelopen die beiden met meerdere hechtingen moesten worden gehecht. [slachtoffer01] heeft twee zichtbare littekens in haar gezicht, die zij haar leven lang zal behouden. Dergelijke ontsierende littekens in het gelaat dienen te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte (het met gebalde vuist op het oog stompen) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] .
Juridische kwalificatie van feit 2:
Aan verdachte en medeverdachte is primair ten laste gelegd dat er sprake was van een poging doodslag tegen [slachtoffer02] . Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is om te komen tot een poging doodslag. Van het primaire feit dienen verdachte te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer02] . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er bij [slachtoffer02] sprake was van een gebroken kaak, gebroken jukbeenderen, een gebroken neus en een schedelbreuk. Dit letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte (het meermalen met gebalde vuist met kracht te stompen op het hoofd, zijnde een zeer kwetsbaar lichaamsdeel) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachten willens en wetens tenminste de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte en de medeverdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat, voor een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met een of meer anderen plegen van een strafbaar feit, vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat ook hier het geval. De rechtbank stelt vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer02] meermalen met zijn vuisten heeft geslagen. Verdachten waren samen daar aanwezig en hebben gelijktijdig geweld gebruikt. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat sprake was van een gezamenlijk optreden en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het handelen van verdachte en medeverdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Daarom is niet meer relevant door wiens handeling, die van verdachte of van de medeverdachte, het zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
Conclusie:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer01] en bij [slachtoffer02] , zoals bij feit 1 primair en feit 2 in de subsidiaire variant is ten laste gelegd.