ECLI:NL:RBZWB:2023:3716

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
02-179207-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor medeplegen zware mishandeling met blijvend letsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte is beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan twee slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar hem wel veroordeeld voor twee keer medeplegen van zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 7 november 2021 in Tilburg, waar de verdachte en zijn medeverdachte, na een avondje stappen, naar de woning van de slachtoffers gingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk geweld hebben gebruikt, wat resulteerde in blijvend letsel bij de slachtoffers, waaronder littekens in het gezicht van een van hen. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, alsook een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers, die voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-179207-22
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1987, te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is, met inachtneming van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1: samen met een ander [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of dat heeft geprobeerd te doen dan wel die [slachtoffer01] heeft mishandeld;
Feit 2: samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer02] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of heeft geprobeerd dat te doen.
.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiaire feit, te weten de mishandeling van [slachtoffer01] die zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, heeft begaan. [slachtoffer01] is daarbij geduwd, zeer lelijk ten val gekomen en heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is verdachte en zijn medeverdachte aan te rekenen.
Bij feit 2 acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde feit, de zware mishandeling van [slachtoffer02] , wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte met de [medeverdachte01] (hierna: medeverdachte) ‘s nachts naar de woning van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ging omdat de medeverdachte verhaal wilde halen en zeer geëmotioneerd was. Verdachte en de medeverdachte gingen daar niet heen om een gewoon gesprek te voeren. Dat [slachtoffer02] de eerste klap gaf, is dan ook ongeloofwaardig. Het geweld ging voornamelijk uit van verdachte en medeverdachte en die hebben in wilde woede enorm geweld uitgeoefend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte is niet in de buurt van [slachtoffer01] geweest. Hij heeft haar niet geduwd of mishandeld. Hij dient dan ook van feit 1 te worden vrijgesproken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2. Zowel verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat [slachtoffer02] als eerste sloeg. De medeverdachte kreeg twee klappen en verdachte kreeg vervolgens ook een klap. Verdachte heeft daarop teruggeslagen als reactie op de eerste klap van [slachtoffer02] . Hij had niet de intentie om [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Primair dient er vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met de medeverdachte op 7 november 2021 na een avondje stappen bij Willem II in Tilburg rond half drie in de nacht in de auto op weg was naar huis. Medeverdachte werd gebeld door een kennis die hem vertelde dat er een verhaal de ronde deed dat medeverdachte zijn ex-partner [slachtoffer01] ernstig zou hebben mishandeld. De medeverdachte was emotioneel en besloot daarom verhaal te gaan halen bij de woning van de partner van [slachtoffer01] , genaamd [slachtoffer02] , die woont op de [adres02] in [plaats01] . Verdachte en medeverdachte klopten aan bij de woning. [slachtoffer02] opende de deur. Vervolgens vond er een mishandeling plaats.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor welk geweld er is gepleegd, hoe dit geweld in juridische zin is te kwalificeren en of er sprake is geweest van medeplegen bij verdachte en zijn medeverdachte.
Aard van het geweld
Verdachte en medeverdachte hebben een verklaring afgelegd over het geweld dat zij hebben gepleegd. Deze verklaringen wijken af van de verklaringen van aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .
Verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat de medeverdachte, onmiddellijk nadat [slachtoffer02] de deur opende, door [slachtoffer02] op de lip werd geslagen. De medeverdachte heeft daarop twee maal teruggeslagen. [slachtoffer01] kwam erbij en werd geduwd, waardoor zij tegen de gevel aankwam. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer02] één klap in de nek of kin heeft gegeven nadat hij zelf door [slachtoffer02] was geslagen.
Aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hebben een andere lezing over wat er gebeurd is. [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij de deur opende en dat er onmiddellijk door de medeverdachte werd uitgehaald. Die klap was niet raak. Als reactie gaf [slachtoffer02] een klap op de lip bij de medeverdachte. De verdachte trok aan zijn benen, waardoor [slachtoffer02] ten val kwam. De medeverdachte stond op en sloeg met tot vuist gebalde hand in het gezicht van [slachtoffer02] . Na deze klap kwam zijn partner [slachtoffer01] erbij. Zij werd geduwd waardoor ze ten val kwam. De medeverdachte sloeg [slachtoffer01] daarop met een tot vuist gebalde hand op het rechteroog. Daarna zijn er nog meer klappen gevallen.
[slachtoffer01] verklaarde dat zij gestommel hoorde bij de voordeur, dat zij zag dat beiden verdachten [slachtoffer02] meerdere malen met gebalde vuisten op het gezicht sloegen. Zij heeft verklaard dat zij erop af ging en dat zij door de verdachte werd weggeduwd waardoor ze op de grond terecht kwam. Toen zij overeind kwam, kreeg zij van de medeverdachte een klap met gebalde vuist op haar gezicht waardoor ze hevig bloedde uit haar hoofd. Ze zag dat verdachte en medeverdachte verderop met gebalde vuist [slachtoffer02] meermalen sloegen.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte en de medeverdachte niet past in de bewijsmiddelen. De verklaring dat het geweld bij [slachtoffer02] begon, is niet geloofwaardig. Immers, verdachte en medeverdachte zijn degenen die bij [slachtoffer02] en [slachtoffer01] aan de deur staan. De medeverdachte was volgens zijn eigen verklaring hevig geëmotioneerd. Dat [slachtoffer02] de deur opendeed en onmiddellijk als eerste uithaalde, is dan ook onlogisch. [slachtoffer02] moet zich immers overvallen hebben gevoeld door de situatie en daarbij past niet het onmiddellijk uithalen richting de medeverdachte. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de medeverdachte de eerste klap probeerde uit te delen en dat [slachtoffer02] daarop heeft gereageerd door de medeverdachte op de lip te slaan. Dat er richting [slachtoffer02] sprake is geweest van enkel twee klappen van medeverdachte en een enkele klap van de verdachte, zoals is verklaard, past ook niet bij het forse letsel dat bij [slachtoffer02] is geconstateerd. Immers, [slachtoffer02] had een breuk in de oogkas, zijn jukbeen was naar achteren geslagen en is in met een plaatje vastgezet, zijn neus was op drie plaatsen gebroken, zijn neusschot stond scheef en er was sprake van een schedelbreuk.
Ook het letsel bij [slachtoffer01] past niet bij de lezing van verdachte en de medeverdachte, maar wel in de lezing van aangevers. [slachtoffer01] had twee wonden aan het gezicht. Beide verwondingen moesten gehecht worden. Verder had zij meerdere schaafwonden over de ledematen en een nagelluxatie. De rechtbank heeft uit eigen waarneming vastgesteld dat er bij [slachtoffer01] blijvende littekens op het voorhoofd en bij de haargrens zijn. Dit letsel aan het gezicht past niet bij de lezing van verdachte en medeverdachte dat er bij [slachtoffer01] enkel sprake was van een duw waarbij zij tegen een gevel aanviel.
Dit alles overwegend, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangevers en gaat zij ervan uit dat het geweld jegens aangevers eruit bestaan heeft dat verdachte en medeverdachte meerdere malen met gebalde vuist [slachtoffer02] hebben geslagen, dat [slachtoffer01] is geduwd waardoor zij ten val kwam en dat de medeverdachte haar vervolgens eenmaal op het gezicht heeft geslagen.
Juridische kwalificatie van feit 1:
De vraag die beantwoord dient te worden is of het toegebrachte letsel aan [slachtoffer01] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel en of de opzet op het zwaar lichamelijk letsel bewezen is.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer01] twee flinke wonden op haar gezicht boven het oog bij de wenkbrauw en bij de haargrens had opgelopen die beiden met meerdere hechtingen moesten worden gehecht. [slachtoffer01] heeft twee zichtbare littekens in haar gezicht, die zij haar leven lang zal behouden. Dergelijke ontsierende littekens in het gelaat dienen te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte (het met gebalde vuist op het oog stompen) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] .
Juridische kwalificatie van feit 2:
Aan verdachte en medeverdachte is primair ten laste gelegd dat er sprake was van een poging doodslag tegen [slachtoffer02] . Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is om te komen tot een poging doodslag. Van het primaire feit dienen verdachte te worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer02] . Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er bij [slachtoffer02] sprake was van een gebroken kaak, gebroken jukbeenderen, een gebroken neus en een schedelbreuk. Dit letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte (het meermalen met gebalde vuist met kracht te stompen op het hoofd, zijnde een zeer kwetsbaar lichaamsdeel) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachten willens en wetens tenminste de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte en de medeverdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt voorop dat, voor een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met een of meer anderen plegen van een strafbaar feit, vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat ook hier het geval. De rechtbank stelt vast dat de verdachte en zijn medeverdachte [slachtoffer02] meermalen met zijn vuisten heeft geslagen. Verdachten waren samen daar aanwezig en hebben gelijktijdig geweld gebruikt. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat sprake was van een gezamenlijk optreden en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het handelen van verdachte en medeverdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen. Daarom is niet meer relevant door wiens handeling, die van verdachte of van de medeverdachte, het zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
Conclusie:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer01] en bij [slachtoffer02] , zoals bij feit 1 primair en feit 2 in de subsidiaire variant is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair
op 7 november 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer blijvende littekens in het gezicht heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer01] met kracht (in het gezicht) te stompen en te duwen;
2.
Subsidiair:
op 7 november 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en gebroken jukbeenderen en een gebroken neus (op drie plekken) en/of een schedelbreuk, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer02] meermalen, met kracht in het gezicht te stompen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding omdat hij door [slachtoffer02] werd geslagen.
Het feit dat aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 180 uren ,bij niet uitvoeren te vervangen door 80 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair, indien toch strafoplegging dient te volgen, is een geheel voorwaardelijke straf passend zonder de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden zijn niet nodig, gelet op het standpunt van de reclassering dat er geen structurele problemen zijn bij verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een medeverdachte schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer01] en haar partner [slachtoffer02] . Hij is samen met een medeverdachte, die vol van emotie was vanwege een roddel die hij had gehoord, midden in de nacht naar de woning van [slachtoffer02] gereden en heeft daar, toen [slachtoffer02] de deur opendeed, met de medeverdachte buitensporig geweld op [slachtoffer02] uitgevoerd. Toen [slachtoffer01] haar partner wilde helpen, werd ook zij zwaar mishandeld. Uit de vorderingen benadeelde partij en de dossierstukken blijkt hoe ernstig de gevolgen van de mishandelingen waren voor [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . Er is bij [slachtoffer01] en [slachtoffer02] sprake van blijvend letsel in de vorm van littekens.
Bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de feiten, de LOVS richtlijn die uitgaat van een gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden bij een zware mishandeling, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De reclassering heeft over verdachte een advies uitgebracht. Volgens de reclassering functioneert verdachte stabiel en zijn er geen aanwijzingen voor een structureel agressieprobleem. Desondanks adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Forensisch Ambulant Centrum [naam] .
Hoewel de LOVS-oriëntatiepunten bij een zware mishandeling uitgaan van een gevangenisstraf van drie tot zes maanden, zal de rechtbank, gelet op het tijdsverloop in de strafprocedure en nu er na 7 november 2021 geen strafbare feiten meer zijn gepleegd, hiertoe niet besluiten. Tevens houdt de rechtbank rekening met het blanco strafblad van verdachte. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank ziet in het advies van de reclassering geen reden om bijzondere voorwaarden op te leggen nu er volgens het voornoemde advies van de reclassering op de diverse leefgebieden geen problemen zijn. Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 180 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 92 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij
[slachtoffer01]vordert een schadevergoeding van
€ 5.699,16voor
feit 1.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 3.699,16, waarvan € 699,16 aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte/mededader
is betaald, en andersom.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met de bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft daarbij de immateriële schade begroot op € 750,=. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[slachtoffer02]vordert een schadevergoeding van
€ 11.868,=voor
feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de materiële schadeposten overweegt de rechtbank als volgt.
Eigen risico
Benadeelde heeft het eigen risico van 2021 gevorderd en gesteld dat dit eigen risico is besteed aan een operatie aan zijn gezicht. Dit is echter niet met stukken onderbouwd, zodat niet vast te stellen is of het eigen risico is opgegaan aan kosten die betrekking hadden op deze zaak. Om die reden dient de post eigen risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Inkomensverlies
Benadeelde heeft gesteld een inkomensverlies te hebben gehad van € 6.280,=. Volgens benadeelde had hij een metselklus aangenomen en kon hij die werkzaamheden vanwege zijn letsel niet uitvoeren. De werkzaamheden zijn toen door een andere metselaar uitgevoerd. Benadeelde heeft nota’s van zijn compagnon ingebracht van kosten die door een andere metselaar zijn gemaakt, waarmee hij heeft willen aantonen dat hij die inkomsten heeft misgelopen. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt of benadeelde inderdaad een klus had en dat deze klus daadwerkelijk door een andere metselaar is uitgevoerd. Nu dit niet nader is onderbouwd, levert verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces op en dient deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nutridrink drinkvoeding
De rechtbank acht deze post, gelet op het letsel dat benadeelde had, zeer voorstelbaar en zal deze integraal toewijzen tot een bedrag van € 110,=.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
Benadeelde heeft volgens de overgelegde stukken drie dagen in het ziekenhuis verbleven. De daggeldvergoeding van € 93,= (3 dagen x € 31,=) acht de rechtbank dan ook toewijsbaar.
Dit overwegend, acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van
€ 5.203,=,waarvan € 203,= aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de medeverdachte/mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-spreekt verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van zware mishandeling;
feit 2 subsidiair:medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 3.699,16,waarvan
€ 699,16aan materiële schade en
€ 3.000,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
(feit 1), € 3.699,16te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
46 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer02]van
€ 5.203,=, waarvan
€ 203,=aan materiële schade en
€ 5.000,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02]
(feit 2), € 5.203,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
61 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.