4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De avond van 27 januari 2022 hebben het slachtoffer en de medeverdachte via Instagram met elkaar afgesproken. Aanleiding voor hun afspraak was een al paar dagen langer lopend conflict rondom hun ex-vriendinnen [naam01] en [naam02] , die zussen van elkaar zijn. Het conflict tussen de medeverdachte en het slachtoffer kwam er kort gezegd op neer dat de medeverdachte erotisch getinte foto’s van [website01] had gehaald, deze vervolgens onder het slachtoffer en zijn vrienden heeft verspreid en daarbij de suggestie heeft gewekt dat de vrouwen op de foto’s de zussen [naam01 en naam02] waren. Daarnaast heeft de medeverdachte op 23 januari 2022 om 13.38 uur een bericht naar zijn ex-vriendin [naam01] gestuurd dat hij het slachtoffer naar zijn overleden vader zou sturen (letterlijke tekst van het bericht:
“En zeg tegen [slachtoffer01] zijn kanker leve, voordat ik hem naar ze kk vader stuur. Pack jullie allemaal. Kankerhard. Ik hoop dat jullie allemaaaal een brok ellende gaan krijge"). Het slachtoffer was boos op de medeverdachte en dat heeft hij voorafgaand aan de ontmoeting in berichten ook aan hem laten blijken.
De medeverdachte en het slachtoffer treffen elkaar op 27 januari 2022 uiteindelijk rond 22.30 uur op de parkeerplaats bij Het Schenge te Goes. De medeverdachte is hier samen met verdachte naartoe gegaan. Zij hebben hun auto op het achterste vak van de parkeerplaats geparkeerd en hebben in de auto gewacht op het slachtoffer. Het slachtoffer komt samen met zijn vrienden [getuige01] en [getuige02] aanrijden en heeft zijn auto geparkeerd tegenover de auto van de medeverdachte. Zowel het slachtoffer als de medeverdachte stappen uit en lopen naar elkaar toe. De overige op dat moment aanwezigen blijven in de auto zitten. Het slachtoffer begint de medeverdachte te slaan en de medeverdachte belandt op de grond. Hij verweert zich niet. Tijdens het gevecht komen nog twee vrienden van het slachtoffer, te weten [getuige 04] en [getuige03] , aanrijden en parkeren hun auto op enige afstand van de auto’s van het slachtoffer en de medeverdachte.
Verdachte, [getuige01] en [getuige 04] zijn op enig moment, tegen het einde van het gevecht, uit de auto’s gestapt. Het slachtoffer keert na afloop van het gevecht de rug naar de verdachten en loopt weg. Verdachte haalt kort nadat hij uit de auto is gestapt een vuurwapen tevoorschijn. Hij staat dan op een paar meter afstand van de auto van het slachtoffer. Verdachte schiet dan op ongeveer één meter afstand met gestrekte arm in de richting van het weglopende slachtoffer. Het slachtoffer wordt daarbij in zijn rug geraakt. [getuige01] stond op het moment van schieten op korte afstand en dus in de directe omgeving van het slachtoffer en de verdachten. [getuige 04] stond verder weg.
Het slachtoffer stapt vervolgens in de auto van [getuige 04] , omdat hij zelf niet meer kon rijden. Zij rijden samen naar het ziekenhuis, waar het slachtoffer omstreeks 22.45 uur zwaargewond wordt binnengebracht. [getuige03] is in de tussentijd bij [getuige02] ingestapt en zij rijden [getuige 04] en het slachtoffer achterna. [getuige 04] , [getuige02] en [getuige03] zijn alle drie naar de spoedeisende hulp gereden en zijn diezelfde nacht nog door de politie gehoord.
[getuige01] is na het schietincident weggerend. De verdachten zijn samen weggereden.
Het slachtoffer is als gevolg van het schot in zijn rug omstreeks 23.15 uur die avond overleden.
Is er voorafgaand en tijdens het incident geschreeuwd?
Door [getuige02] en [getuige01] is verklaard dat er voorafgaand en/of tijdens het incident is geschreeuwd. Uit de omstandigheid dat op de camerabeelden van Megga Fit niets anders is te horen dan: “hee hee hee rustig aan”, gevolgd door een scherpe knal, kan niet de conclusie worden getrokken dat er voorafgaand en tijdens het incident verder niets gezegd of geschreeuwd is. Deze camera’s hangen immers op ongeveer 200 meter afstand van het parkeerterrein. Daarbij komt het de rechtbank ook onwaarschijnlijk voor dat er zowel voorafgaand als tijdens het gevecht geen enkel ander woord is gewisseld, gezien de ontmoeting binnen de context van een langer lopend conflict tussen de medeverdachte en het slachtoffer, het geweld dat door het slachtoffer op de medeverdachte is uitgeoefend en de aanwezigheid van meerdere personen ter plaatse. Het voorgaande betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat er voorafgaand en tijdens het incident is gepraat en/of geschreeuwd, en dat de beschreven camerabeelden van Megga Fit niet uitsluiten dat er meer is gezegd dan dat daarop is te horen.
Is er door de medeverdachte opdracht gegeven om te schieten?
Het staat vast dat verdachte de schutter is geweest. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of er door de medeverdachte is geschreeuwd, meer specifiek of de medeverdachte opdracht heeft gegeven aan verdachte om op het slachtoffer te schieten. De medeverdachte en verdachte ontkennen dit. De rechtbank zal allereerst beoordelen of er voor de vermeende schietopdracht wettig bewijs in het dossier zit en - zo ja - of dit bewijs ook bruikbaar is.
De verklaringen van [getuige01]
Vast staat dat [getuige01] naast het slachtoffer stond tijdens het schietincident. [getuige01] heeft meerdere malen verklaard over de rol van de medeverdachte bij het schietincident, namelijk dat hij hem opdracht heeft horen geven aan verdachte om op het slachtoffer te schieten. Voor de vraag of de verklaringen van [getuige01] op dit punt betrouwbaar zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
De eerste keer dat [getuige01] over het incident spreekt is in de nacht van 27 januari 2022 op 28 januari 2022, vlak na het incident. Hij spreekt ergens in de nacht met twee neven van het slachtoffer, te weten [naam03] en [naam04] . De familie van het slachtoffer heeft op dat moment al vernomen wat er eerder die avond is gebeurd en wie daar eventueel bij betrokken zijn geweest. Zij hebben [getuige01] daarom zelf benaderd. Deze neven van het slachtoffer melden zich vervolgens dezelfde nacht omstreeks 04.00 uur bij de politie, waar zij verklaren over wat zij kort daarvoor rechtstreeks van [getuige01] hebben gehoord. Beide neven verklaren dan onder andere dat [getuige01] heeft gehoord dat er opdracht werd gegeven aan de schutter om te schieten.
Vervolgens heeft [getuige01] op 30 januari 2022 met een vriendin van de familie gesproken, te weten [naam05] . Ook met haar spreekt hij over wat hij tijdens het incident heeft gehoord en wat hij de medeverdachte die avond heeft horen roepen. Zij hebben daarna, in de periode van 30 januari 2022 tot en met 4 februari 2022, contact met elkaar gehouden via WhatsApp. Uit de gespreksgeschiedenis valt af te leiden dat [naam05] [getuige01] aanspoort om naar de politie te gaan en te verklaren over wat hij heeft gezien en gehoord.
[getuige01] heeft zich vervolgens tot de politie gewend. Het eerste contact met de politie vond plaats op 2 februari 2022 en betrof een WhatsAppgesprek tussen hem en verbalisant [verbalisant01] . In dit contact benadrukt [getuige01] dat de medeverdachte opdracht heeft gegeven om te schieten. Uit de gespreksgeschiedenis blijkt dat de verbalisant probeert om met [getuige01] afspraken te maken voor een verhoor. [getuige01] is hier – om verschillende redenen – terughoudend in. [getuige01] legt op 4 februari 2022 bij de politie zijn eerste verklaring af, waar hij ook weer verklaart over de rol van de medeverdachte en hetgeen die tegen verdachte heeft geschreeuwd. Op 30 augustus 2022 heeft [getuige01] bij de rechter-commissaris de verklaring over de door de medeverdachte aan verdachte gegeven opdracht herhaald.
Uit genoemde bewijsmiddelen blijkt dat [getuige01] in de nacht van het schietincident vrijwel direct na het incident met een aantal neven van het slachtoffer heeft gesproken over de rol van de medeverdachte en hierover daarna op verschillende momenten consistent heeft verklaard. De rechtbank acht de verklaringen van [getuige01] op dit punt dan ook betrouwbaar. Door de verdediging zijn omstandigheden naar voren gebracht die de betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige01] in hun geheel zouden aantasten, zoals zijn strafrechtelijk verleden en zijn handelen na het schietincident. Deze omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer een reden om aan de betrouwbaarheid van zijn verklaringen te twijfelen. De rechtbank weegt daarbij ook de positie waarin [getuige01] zich na 27 januari 2022 bevond mee. Hij is getuige geweest van een ernstig en heftig strafbaar feit waarbij een vriend van hem is neergeschoten en later overleden. Uit zijn verklaringen en het contact dat hij met verbalisant [verbalisant01] en [naam05] had, blijkt dat hij het hier moeilijk mee had. Het is, gelet hierop, en uitgaande van wat hij heeft waargenomen, ook begrijpelijk dat hij juist de rol van de medeverdachte telkens benadrukt. Daarnaast had hij kennelijk nog een gevangenisstraf open staan. Blijkens het door [getuige01] gevoerde app-verkeer is dat ook de reden geweest dat hij zich niet direct bij de politie heeft gemeld. Hij wilde dit eerst met zijn advocaat bespreken. Dat zijn verklaringen op punten tegenstrijdigheden en inconsistenties bevatten, ook over de precieze bewoordingen die door de medeverdachte zijn gebezigd, is onvoldoende om zijn verklaringen in hun geheel als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Hij heeft de essentie van zijn verklaringen, dat de medeverdachte de opdracht heeft gegeven om op het slachtoffer te schieten, immers steeds op een geloofwaardige en betrouwbare wijze bevestigd.
De rechtbank acht de verklaringen van [getuige01] daarnaast betrouwbaar omdat zijn verklaringen op het punt van de door hem gehoorde opdracht tot schieten en de daarbij door de medeverdachte gebezigde bewoordingen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Om deze redenen kan de verklaring van [getuige01] bijdragen aan het wettig bewijs. De rechtbank zal hieronder nader op het steunbewijs ingaan.
Steunbewijs: de ooggetuigen en de auditu-verklaringen
Hoewel uit de verklaringen van [getuige02] , [getuige03] en [getuige 04] bij de politie en de rechter-commissaris niet blijkt dat zij de medeverdachte hebben horen schreeuwen, kan dat op basis van die verklaringen ook niet worden uitgesloten. [getuige03] en [getuige 04] verklaren bij de rechter-commissaris dat zij niet weten of zij de medeverdachte opdracht hebben horen geven. [getuige02] verklaart bij de rechter-commissaris dat er wel degelijk werd geschreeuwd, maar hij niet precies weet wat er is gezegd. In zoverre sluiten de getuigen niet uit dat er door de medeverdachte opdracht is gegeven om te schieten en spreken zij de verklaring van [getuige01] niet tegen.
Daarnaast bevat het dossier verklaringen van een aantal naasten van het slachtoffer, die [getuige 04] kort na het incident hebben gesproken. Dit betreffen verklaringen van horen zeggen (zogeheten de auditu-verklaringen), inhoudende een weergave van wat de ‘bron’ (in dit geval [getuige 04] ) aan de getuigen heeft verteld. Deze verklaringen moeten met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld. De rechtbank zal op de verklaringen ingaan.
[getuige 04] wordt op 28 januari 2022 om 00.00 uur door de politie gehoord. Hij verklaart dan niet concreet over de rol van de medeverdachte. Rond 04.00 uur die nacht spreekt [getuige 04] bij een benzinestation af met twee neven van het slachtoffer. Dit was op verzoek van [getuige 04] zelf. Zij verklaren op 15 februari 2022 bij de politie dat [getuige 04] die nacht aan hen heeft verteld dat hij de medeverdachte opdracht heeft horen geven om te schieten. Tijdens dit contact heeft [getuige 04] te kennen gegeven dat hij niet bij de politie wilde verklaren omdat hij de politie niet vertrouwt.
Op 28 januari 2022 rond 12.00 uur spreekt [getuige 04] af met zeven neven van het slachtoffer. Een aantal van de neven heeft over dit contact op 15 februari 2022 een verklaring bij de politie afgelegd. Ook zij verklaren dat [getuige 04] heeft verklaard over een door de medeverdachte gegeven opdracht om te schieten.
[getuige 04] heeft zich volgens een verklaring van [naam02] , de ex-vriendin van het slachtoffer, ook tegenover haar uitgelaten over de rol van de medeverdachte, namelijk dat hij de medeverdachte opdracht heeft horen geven om te schieten. Zij hebben op 1 februari 2022 afgesproken en [naam02] heeft hierover op 14 februari 2022 verklaard. Zij verklaart dat [getuige 04] haar zelf heeft benaderd omdat hij vond dat zij het recht had om te weten wat er gebeurd was. Dit vormt voor de rechtbank een belangrijke aanwijzing dat hetgeen er gezegd is door [getuige 04] over de rol van de medeverdachte niet door de familie is ingegeven.
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 22 februari 2023 verklaart [getuige 04] dat hij echt niet meer weet of hij iemand anders dan het slachtoffer iets heeft horen roepen.
De rechtbank acht de de auditu-verklaringen, ondanks dat [getuige 04] bij de politie en de rechter-commissaris niet over de opdracht van de medeverdachte heeft verklaard, betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. De reden waarom hij volgens eigen zeggen niet in detail bij de politie en de rechter-commissaris wilde verklaren, is omdat hij zich volgens zijn zeggen door de politie slecht behandeld voelde door de wijze waarop zij hem in het ziekenhuis over de dood van zijn vriend hebben geïnformeerd. Vervolgens heeft hij relatief kort na het overlijden wel aanleiding gezien om tegenover enkele neven van het slachtoffer en de ex-vriendin waarmee het slachtoffer in de dagen voorafgaand aan zijn dood nog regelmatig in contact stond, antwoord te geven op hun vragen. En in die gesprekken heeft hij volgens de verklaringen van deze personen melding gemaakt van de woorden die hij de medeverdachte tijdens de confrontatie met het slachtoffer tegen verdachte heeft horen zeggen. Ten overstaan van deze personen heeft hij steeds gezegd dat hij hierover niet bij de politie zou gaan verklaren.
Daarnaast is uit het dossier niet gebleken dat [getuige01] en [getuige 04] na het incident nog contact met elkaar hebben gehad. [getuige 04] is na het incident met het slachtoffer naar het ziekenhuis gegaan, waarna hij om 00.00 uur door de politie is gehoord. De neven van het slachtoffer hebben in de loop van de nacht, in ieder geval voor 04.00 uur, met [getuige01] gesproken. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat zij in dit korte tijdsbestek, net nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden, de verklaring over de rol van de medeverdachte met elkaar hebben afgestemd.
Het kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat [getuige 04] na het incident tegenover de neven en de ex-vriendin van het slachtoffer uit eigen wetenschap heeft verklaard.
Ontoelaatbare beïnvloeding door familie van het slachtoffer?
Op basis van het dossier staat vast dat familieleden van het slachtoffer in de nacht van en/of in de dagen na het incident de ooggetuigen op eigen initiatief hebben benaderd terwijl het onderzoek van de politie nog maar net was opgestart. Ook is vast komen te staan dat zij enige druk hebben uitgevoerd op de ooggetuigen. Dit was er naar het oordeel van de rechtbank vooral op gericht de ooggetuigen aan te sporen om bij de politie te gaan verklaren over wat zij precies hebben gezien en gehoord. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het ging om het bepalen van de inhoud van de af te leggen verklaringen. Hierbij lijkt een rol te hebben gespeeld dat het bij de familie bekend was dat de ooggetuigen niet welwillend waren om te verklaren omdat zij zich slecht voelde behandeld door de politie en/of nog straffen hadden openstaan. Het spreekt voor zich dat het voor de familie belangrijk was dat de ooggetuigen bij de politie zouden gaan verklaren. Uit hetgeen de ooggetuigen zelf hebben verklaard bij de rechter-commissaris is van het voeden van informatie door de familie niet gebleken: zij verklaren immers allen dat ze uit eigen wetenschap verklaren en zich niets van de familie hebben aangetrokken. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat hun verklaringsvrijheid door de familie van het slachtoffer is aangetast.
Ook bevat het dossier geen aanwijzingen dat aan [getuige01] toezeggingen zijn gedaan door [naam05] in ruil voor zijn verklaring. [getuige01] heeft er zelf voor gekozen om te delen wat hij heeft gehoord en gezien. Uit het in het dossier opgenomen appcontact tussen [getuige01] en [naam05] blijkt hoe en op welke wijze aan het contact inhoud is gegeven en dit komt de rechtbank niet ontoelaatbaar voor. Van een ontoelaatbare mate van beïnvloeding door de familie van het slachtoffer is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Voldoende wettig bewijs
De conclusie is dat zowel de verklaringen van [getuige01] als de de auditu-verklaringen over wat [getuige 04] heeft verklaard, voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Het verweer van de verdediging om de verklaringen van [getuige01] van het bewijs uit te sluiten wordt dan ook verworpen.
De overtuiging
De rechtbank heeft ook de overtuiging dat de medeverdachte aan verdachte opdracht heeft gegeven om op het slachtoffer te schieten. De overtuiging vloeit voort uit de inhoud van de bewijsmiddelen. Aan de overtuiging draagt verder bij dat de door de medeverdachte gegeven beschrijving van zijn eigen gedrag, inhoudende dat hij ten overstaan van verdachte en vrienden van het slachtoffer in elkaar is geslagen, zonder dat dit voor hem aanleiding zou zijn geweest om te reageren, niet past bij zijn eerdere gedrag jegens het slachtoffer. Hiervoor wijst de rechtbank op het uitlokken van een confrontatie door het bericht dat hij op 23 januari 2022 om 13.38 uur aan [naam01] stuurde waarin hij het latere slachtoffer met de dood bedreigde, het rondsturen van foto’s van [website01] aan vrienden van het slachtoffer met de suggestie dat het om zijn ex-vriendin zou gaan en zijn gemoedstoestand in de dagen voorafgaand aan de confrontatie op 27 januari 2022, onder meer blijkend uit de aard en strekking van de berichten die hij aan [naam01] heeft gestuurd. Verder draagt aan de overtuiging bij dat de handgeschreven verklaring van verdachte en de daarop door hem gegeven toelichting over de door hem geschetste gang van zaken, met uitzondering van de onontkoombare bekentenis dat hij de schutter is geweest, ongeloofwaardig is en uitsluitend lijkt te zijn bedoeld om in de laatste fase van het strafproces op berekenende en niet verifieerbare wijze te proberen de gevolgen voor hem en de medeverdachte zoveel als mogelijk te beperken.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat er niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewijs is dat de medeverdachte opdracht heeft gegeven aan verdachte om op het slachtoffer te schieten.
Opzet
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de medeverdachte opdracht heeft gegeven aan verdachte om op het slachtoffer te schieten, moet de rechtbank vervolgens beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachten (voorwaardelijk) opzet hadden op de dood van het slachtoffer. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Nadat door de medeverdachte is geroepen dat verdachte moest schieten, heeft verdachte van korte afstand met een gestrekte arm, gericht op het bovenlichaam van het slachtoffer, geschoten. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen inhoudende dat de medeverdachte in een onoverzichtelijke situatie opdracht gaf om op het slachtoffer te schieten en dat verdachte van korte afstand, gericht heeft geschoten in de richting van de rug het slachtoffer, blijkt dat de medeverdachte en verdachte op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat het slachtoffer als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het met een vuurwapen van korte afstand schieten op het bovenlichaam van een persoon kan leiden tot diens dood. De niet nader onderbouwde stelling van de verdediging dat verdachte nachtblind is en dat hij ondanks de korte afstand tot het slachtoffer en de verlichting ter plaatse niet heeft gezien dat het slachtoffer op het moment van het schieten al wegliep, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachten minst genomen het voorwaardelijk opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van medeplegen moet vast komen te staan dat bij het begaan van het strafbare feit sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat sprake is van medeplegen kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er bij het schieten op het slachtoffer sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte. De medeverdachte had voor het schietincident een conflict met het slachtoffer. Verdachte en de medeverdachte zijn in verband met dat conflict samen naar de afgesproken plek gegaan. Verdachte is als schutter de feitelijke pleger van het delict. De medeverdachte was degene die opdracht gaf aan verdachte. Het geven van de opdracht door de medeverdachte impliceert dat hij op de hoogte was van het feit dat verdachte die avond bewapend was. Vervolgens zijn zij samen in de auto gestapt en weggevlucht. Door de opdracht te geven heeft de medeverdachte een essentiële, wezenlijke, intellectuele bijdrage aan het delict geleverd. Zijn bijdrage aan het door verdachte gepleegde delict is daarmee naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht geweest, dat hij als medepleger van het delict is aan te merken. De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van het medeplegen.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechtbank niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Gebleken is dat er een langer lopend conflict tussen de medeverdachte en het slachtoffer bestond, waarbij over en weer, direct en indirect (doods)bedreigingen zijn geuit. Hoewel de doodsbedreiging van de medeverdachte richting het slachtoffer een paar dagen voor het schietincident opmerkelijk is, lijkt het vooral een manier te zijn waarop het slachtoffer en de medeverdachte gewend waren zich uit te drukken. Dat er sprake was van een voorgeschiedenis tussen het slachtoffer en de medeverdachte en dat er in dat kader ook uitingen zijn gedaan door de medeverdachte acht de rechtbank onvoldoende om tot bewijs te komen dat de verdachten die avond een doelbewust plan hadden gemaakt om het slachtoffer om het leven te brengen. De gang van zaken die avond op het parkeerterrein zoals hiervoor vastgesteld vormt, ondanks dat de verdachten hier bewapend naartoe zijn gegaan, daarnaast een contra-indicatie om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen. De door de medeverdachte gegeven opdracht om op het slachtoffer te schieten lijkt door gevoelens van boosheid te zijn ingegeven, omdat hij daarvoor door het slachtoffer in elkaar is geslagen. Dit wijst meer op het handelen in een opwelling. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende bewijs dat de verdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de doodslag op het slachtoffer.
Verzoek van de verdediging om TCI-informanten te horen
De verdediging heeft, gelet op het bepaalde in artikel 344a Sv, verzocht TCI-informanten te horen als getuigen. Nu de rechtbank geen TCI-processen-verbaal voor het bewijs bezigt, wijst zij dit verzoek af.