ECLI:NL:RBZWB:2023:3697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
02-303123-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met blijvend letsel

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar veroordeelde hem voor twee keer medeplegen van zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 7 november 2021 in Tilburg, waar de verdachte samen met een medeverdachte geweld heeft gebruikt tegen twee slachtoffers, [slachtoffer01] en [slachtoffer02]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte meerdere malen met gebalde vuisten op het hoofd van [slachtoffer02] hebben geslagen, wat resulteerde in ernstig letsel, waaronder een gebroken kaak en schedelbreuk. Ook [slachtoffer01] liep blijvend letsel op door het geweld. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een gevangenisstraf van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd er een contactverbod opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling, maar dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte zich had verdedigd, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De benadeelde partijen, [slachtoffer01] en [slachtoffer02], kregen schadevergoeding toegewezen voor de opgelopen letsels.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-303123-21
vonnis van de meervoudige kamer van 31 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1991, te [geboorteplaats01] ,
wonende te [adres01] , [postcode01] [woonplaats01] ,
raadsman mr. B.J.P. van Gils, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging, met inachtneming van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: samen met een ander [slachtoffer01] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of dat heeft geprobeerd te doen dan wel die [slachtoffer01] heeft mishandeld waardoor zij zwaar lichamelijk letsel had;
Feit 2: samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer02] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht of heeft geprobeerd dat te doen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 meer subsidiaire feit, te weten de mishandeling van [slachtoffer01] met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, heeft begaan. [slachtoffer01] is daarbij geslagen, geduwd, zeer lelijk ten val gekomen en heeft daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is verdachte en de medeverdachte aan te rekenen.
Bij feit 2 acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde feit, de zware mishandeling van [slachtoffer02] , wettig en overtuigend bewezen.
De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte samen met de medeverdachte naar de woning van [slachtoffer01] en [slachtoffer02] ging omdat hij verhaal wilde halen vanwege een roddel die hem ter ore was gekomen en dat hij zeer geëmotioneerd was. Verdachte en de medeverdachte gingen daar niet heen om een gesprek te voeren. Dat [slachtoffer02] de eerste klap gaf, is dan ook ongeloofwaardig. Het geweld ging voornamelijk uit van verdachte en de medeverdachte en die hebben in wilde woede enorm geweld uitgeoefend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1. Verdachte heeft betwist dat hij [slachtoffer01] heeft mishandeld. Ze is alleen weggeduwd door hem, waardoor ze ten val is gekomen tegen de gevel van het huis. Hij heeft haar enkel geduwd om haar van zich af te houden. Verdachte dient dan ook van feit 1 te worden vrijgesproken.
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2. Zowel verdachte als de medeverdachte hebben verklaard dat [slachtoffer02] als eerste sloeg. Verdachte heeft toen als reactie op de eerste klap van [slachtoffer02] twee klappen teruggegeven. [slachtoffer02] was de agressor in het verhaal. Verdachte had niet de intentie om [slachtoffer02] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Primair dient er vrijspraak te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte met de [medeverdachte01] (hierna: medeverdachte) op 7 november 2021 na een avond bij Willem II in Tilburg rond half drie in de nacht in de auto op weg was naar huis. Hij werd toen gebeld door een kennis die hem vertelde dat er een verhaal de ronde deed dat hij zijn ex-partner [slachtoffer01] ernstig zou hebben mishandeld. Verdachte was emotioneel en besloot daarom verhaal te gaan halen bij de woning van de partner van [slachtoffer01] , genaamd [slachtoffer02] , die woont op de [adres02] in [plaats01] . Verdachte klopte aan bij de woning. [slachtoffer02] opende de deur. Vervolgens vond er een gevecht plaats.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor welk geweld er is gepleegd, hoe dit geweld in juridische zin is te kwalificeren en of er sprake is geweest van medeplegen bij verdachte en de medeverdachte.
Aard van het geweld
Verdachte en de medeverdachte hebben een verklaring afgelegd over het geweld dat zij hebben gepleegd. Deze verklaringen wijken af van de verklaringen van aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] .
Verdachte en de medeverdachte hebben verklaard dat verdachte, onmiddellijk nadat [slachtoffer02] de deur opende, door [slachtoffer02] op de lip werd geslagen. Verdachte heeft daarop twee maal teruggeslagen. [slachtoffer01] kwam erbij en werd geduwd, waardoor zij tegen de gevel aankwam. De medeverdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer02] één klap in de nek of kin heeft gegeven nadat hij zelf door [slachtoffer02] was geslagen.
Aangevers [slachtoffer01] en [slachtoffer02] hebben een andere lezing over wat er gebeurd is. [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij de deur opende en dat er onmiddellijk door verdachte werd uitgehaald. Die klap was niet raak. Als reactie gaf [slachtoffer02] een klap op de lip bij verdachte. De medeverdachte trok aan zijn benen, waardoor hij ten val kwam. Verdachte stond op en sloeg met tot vuist gebalde hand in het gezicht van [slachtoffer02] . Na deze klap kwam zijn partner [slachtoffer01] erbij. Zij werd geduwd waardoor ze ten val kwam. Verdachte sloeg [slachtoffer01] daarop met een tot vuist gebalde hand op het rechteroog. Daarna zijn er nog meer klappen gevallen.
[slachtoffer01] verklaarde dat zij gestommel hoorde bij de voordeur, dat zij zag dat beide verdachten [slachtoffer02] meerdere malen met gebalde vuisten op het gezicht sloegen. Zij heeft verklaard dat zij erop af ging en dat zij door de medeverdachte werd weggeduwd waardoor ze op de grond terecht kwam. Toen zij overeind kwam, kreeg zij van verdachte een klap met gebalde vuist op haar gezicht waardoor ze hevig bloedde uit haar hoofd. Ze zag dat verdachte en de medeverdachte verderop met gebalde vuist [slachtoffer02] meermalen sloegen.
De rechtbank is van oordeel dat de lezing van verdachte en de medeverdachte niet past binnen de bewijsmiddelen. Dat er richting [slachtoffer02] sprake is geweest van enkel twee klappen van verdachte en een enkele klap van de medeverdachte tegen de nek, zoals is verklaard, past niet bij het forse letsel dat bij [slachtoffer02] is geconstateerd. Immers, [slachtoffer02] had een breuk in de oogkas, zijn jukbeen was naar achteren geslagen en is in met een plaatje vastgezet, zijn neus was op drie plaatsen gebroken, zijn neusschot stond scheef en er was sprake van een schedelbreuk.
Ook het letsel bij [slachtoffer01] past niet bij de lezing van verdachte en de medeverdachte, maar wel bij de lezing van aangevers. [slachtoffer01] had twee wonden aan het gezicht. Beide verwondingen moesten gehecht worden. Verder had zij meerdere schaafwonden over de ledematen en een nagelluxatie. De rechtbank heeft op grond van de eigen waarneming ter terechtzitting vastgesteld dat er bij [slachtoffer01] blijvende littekens op het voorhoofd en bij de haargrens zijn. Dit letsel aan het gezicht past niet bij de lezing van verdachte en medeverdachte dat er bij [slachtoffer01] enkel sprake was van een duw waarbij zij tegen een gevel aanviel.
Dit alles overwegend, gaat de rechtbank uit van de lezing van aangevers en gaat zij ervan uit dat het geweld jegens aangevers eruit bestaan heeft dat verdachte en medeverdachte meerdere malen met gebalde vuist [slachtoffer02] hebben geslagen, dat [slachtoffer01] is geduwd waardoor zij ten val kwam en dat verdachte haar vervolgens eenmaal op het gezicht heeft geslagen. Verder gaat de rechtbank er, gelet op het voorgaande, van uit dat verdachte de eerste klap probeerde uit te delen en dat [slachtoffer02] daarop heeft gereageerd door verdachte op de lip te slaan. Dit past ook bij de feiten en omstandigheden zoals hiervoor vastgesteld, namelijk dat verdachte midden in de nacht hevig geëmotioneerd verhaal is gaan halen, terwijl hij alcohol had gedronken.
Juridische kwalificatie van feit 1:
De vraag die beantwoord dient te worden is of het toegebrachte letsel aan [slachtoffer01] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel en of de opzet op het zwaar lichamelijk letsel bewezen is.
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat een niet limitatief bedoelde opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die genoemde gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dat letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Daarbij dient de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden betrokken. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer01] twee flinke wonden op haar gezicht boven het oog bij de wenkbrauw en bij de haargrens had opgelopen die beiden met meerdere hechtingen moesten worden gehecht. [slachtoffer01] heeft twee zichtbare littekens in haar gezicht die zij naar verwachting haar leven lang zal behouden. Dergelijke ontsierende littekens in het gelaat dienen naar gewoon spraakgebruik te worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte (het duwen en met gebalde vuist met kracht stompen tegen het gezicht, zijnde een zeer kwetsbaar lichaamsdeel) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer01] .
Dit betekent dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het primaire feit.
Juridische kwalificatie van feit 2:
Aan verdachte en medeverdachte is primair ten laste gelegd dat er sprake was van een poging tot doodslag tegen [slachtoffer02] . Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier is om te komen tot een poging tot doodslag. Van het primaire feit zal verdachte worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank is er wel wettig en overtuigend bewijs voor de zware mishandeling, zoals subsidiair is ten laste gelegd. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er bij [slachtoffer02] sprake was van een gebroken kaak, gebroken jukbeenderen, een gebroken neus en een schedelbreuk. Dit letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 en 302 Sr.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte en de medeverdachte (het meermalen met gebalde vuist met kracht te stompen op het hoofd, zijnde een zeer kwetsbaar lichaamsdeel) naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat letsel heeft aanvaard. Van dergelijke contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat, voor een bewezenverklaring van het tezamen en in vereniging met een of meer anderen plegen van een strafbaar feit, vereist is dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieders bijdrage van voldoende gewicht is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte en de medeverdachte [slachtoffer02] meermalen met hun vuisten hebben geslagen. Verdachten waren daar samen aanwezig en hebben gelijktijdig geweld gebruikt, in eerste instantie tegen [slachtoffer02] . Later werd [slachtoffer01] geduwd en kreeg zij vervolgens een klap van verdachte en de medeverdachte. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat sprake was van een gezamenlijk optreden en daarmee van een nauwe en bewuste samenwerking, zodat het handelen van verdachte en medeverdachte kan worden gekwalificeerd als medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 primair:
op 7 november 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer01] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer blijvende littekens in het gezicht heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer01] met kracht( in het gezicht) te stompen en te duwen;
2. subsidiair:
op 7 november 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander, aan [slachtoffer02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en gebroken jukbeenderen en een gebroken neus (op drie plekken) en/of een schedelbreuk, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer02] meermalen met kracht) in het gezicht te stompen
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding omdat hij door [slachtoffer02] werd geslagen.
Het feit dat aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat er sprake is geweest van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 100 dagen hechtenis en een gevangenisstraf van 102 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Het contactverbod dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraken, dient geen straf te worden opgelegd. Subsidiair, indien toch strafoplegging dient te volgen, is een voorwaardelijke straf met de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van zijn ex-partner [slachtoffer01] en haar partner [slachtoffer02] . Hij is samen met de medeverdachte midden in de nacht vol emotie en onder invloed van alcohol vanwege een roddel die hij had gehoord naar de woning van [slachtoffer02] gereden en heeft daar, toen [slachtoffer02] de deur opendeed, met de medeverdachte buitensporig geweld op [slachtoffer02] uitgevoerd. Toen [slachtoffer01] haar partner wilde helpen, werd ook zij zwaar mishandeld. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen en de dossierstukken blijkt hoe ernstig de gevolgen van de mishandelingen waren voor [slachtoffer01] en [slachtoffer02] . Er is bij [slachtoffer01] en [slachtoffer02] sprake van blijvend letsel in de vorm van littekens in het gezicht.
Bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van de feiten, de LOVS-oriëntatiepunten die uitgaan van een gevangenisstraf van 3 tot 6 maanden bij een zware mishandeling, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De reclassering heeft over verdachte een advies uitgebracht. Verdachte heeft inmiddels persoonlijke begeleiding van [zorginstelling01] die hem helpt bij de omgang met zijn ex-partner. De omgangsregeling met de kinderen en een ouderschapsbemiddelingstraject dient nog vorm te krijgen. De reclassering adviseert een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, voortzetting van de al ingezette ambulante begeleiding bij [zorginstelling01] en een contactverbod met zijn ex-partner [slachtoffer01] en zijn partner [slachtoffer02] .
Hoewel de LOVS-oriëntatiepunten bij soortgelijke feiten uitgaan van een gevangenisstraf van drie tot zes maanden, zal de rechtbank, gelet op het tijdsverloop in de strafprocedure en nu verdachte na de feiten niet is veroordeeld voor andere strafbare feiten, hiertoe niet besluiten. De rechtbank vindt de eis van de officier van justitie in beginsel passend, maar omdat de rechtbank meer bewezen acht dan de officier van justitie, zal zij een hogere taakstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Ook legt de rechtbank een voorwaardelijke straf op met de door de reclassering gevraagde bijzondere voorwaarden. Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet uitvoeren te vervangen door 120 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 102 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met de door de reclassering in het advies van 25 april 2023 geadviseerde bijzondere voorwaarden. Anders dan de reclassering acht de rechtbank een proeftijd van 2 jaar passend en geboden, gelet op het feit dat er nog een omgangsregeling en ouderschapsbemiddelingstraject moet worden opgestart.
De rechtbank is, gelet op de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom het contactverbod dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij
[slachtoffer01]vordert een schadevergoeding van
€ 5.699,16voor
feit 1, waarvan € 699,16 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van
€ 3.699,16,waarvan € 699,16 aan materiële schade en € 3.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met de ernst van het letsel en de bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en heeft daarbij de immateriële schade begroot op € 3.000,=. Voor het overige deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij
[slachtoffer02]vordert een schadevergoeding van
€ 11.868,=voor
feit 2.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Ten aanzien van de materiële schadeposten overweegt de rechtbank als volgt.
Eigen risico
Benadeelde heeft het eigen risico van 2021 gevorderd en gesteld dat dit eigen risico is besteed aan een operatie aan zijn gezicht. Dit is echter niet met stukken onderbouwd, zodat niet vast te stellen is of het eigen risico is opgegaan aan kosten die betrekking hadden op deze zaak. Om die reden dient de post eigen risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Inkomensverlies
Benadeelde heeft gesteld een inkomensverlies te hebben gehad van € 6.280,=. Volgens benadeelde had hij een metselklus aangenomen en kon hij die werkzaamheden vanwege zijn letsel niet uitvoeren. De werkzaamheden zijn toen door een andere metselaar uitgevoerd. Benadeelde heeft nota’s van zijn compagnon ingebracht van kosten die door een andere metselaar zijn gemaakt, waarmee hij heeft willen aantonen dat hij die inkomsten heeft misgelopen. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt of benadeelde inderdaad een klus had en dat deze klus daadwerkelijk door een andere metselaar is uitgevoerd. Nu dit niet nader is onderbouwd, levert verdere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces op en dient deze post niet-ontvankelijk te worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nutridrink drinkvoeding
De rechtbank acht deze post, gelet op het letsel dat benadeelde had, zeer voorstelbaar en zal deze integraal toewijzen tot een bedrag van € 110,=.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
Benadeelde heeft volgens de overgelegde stukken drie dagen in het ziekenhuis verbleven. De daggeldvergoeding van € 93,= (3 dagen x € 31,=) acht de rechtbank dan ook toewijsbaar.
Dit overwegend, acht de rechtbank de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van
€ 5.203,=,waarvan € 203,= aan materiële schade en € 5.000,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de immateriële schadevergoeding rekening gehouden met de ernst van het letsel en de bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14e 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:medeplegen van zware mishandeling;
feit 2 subsidiair:medeplegen van zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 102 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij verslavingsreclassering Novadic Kentron op het adres Jan Wierhof 14 te Tilburg . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich ambulant laat begeleiden door [zorginstelling01] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding is reeds gestart. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte op geen enkele wijze direct contact heeft of zoekt met zijn ex-partner [slachtoffer01] , geboren op [geboortedatum02] 1992 of diens partner [slachtoffer02] , geboren op [geboortedatum03] 1979, zolang het Openbaar Ministerie en/of de reclassering dit verbod nodig vindt. Indien contact nodig is of wenselijk is vanwege bijvoorbeeld een ouderschapsbemiddelingstraject, dan is contact enkel toegestaan onder begeleiding van een professional;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan Novadic Kentron tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat het aan de voorwaardelijke straf verbonden contactverbod en het op de naleving van die voorwaarde uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar is;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

Benadeelde partijen

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer01]van
€ 3.699,16,waarvan
€ 699,16aan materiële schade en
€ 3.000,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01]
(feit 1), € 3.699,16te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
46 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer02]van
€ 5.203,=, waarvan
€ 203,=aan materiële schade en
€ 5.000,=aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer02]
(feit 2), € 5.203,=te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
61 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 mei 2023.
Mr. Skalonjic is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.