6.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Hij heeft met zijn vernielingen op 4 januari 2023 bij de Gemeente Bergen op Zoom (feit 1) en [benadeelde01] (feit 2) veel overlast, ergernis en schade veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte - ondanks dat er voor hem een contact- en locatieverbod geldt - contact gehad met aangeefster en dat heeft op 23 december 2022 geleid tot het mishandelen van aangeefster in haar eigen woning (feit 3). Deze feiten leiden niet alleen tot de nodige materiële schade en het daarmee gepaard gaande frustrerende gevoel en onnodig werk, maar tast in het geval van de mishandeling ook het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in ernstige mate aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 8 maart 2023 van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij al jarenlang veelvuldig met justitie in aanraking komt wegens bedreigingen, huiselijk geweld, mishandeling, beschadiging, diefstallen, rijden onder invloed en verschillende overtredingen. Verdachte heeft hiervoor in het verleden meerdere malen geldboetes, taakstraffen en (voorwaardelijke) gevangenisstraffen gekregen. In maart 2021 is verdachte veroordeeld wegens belediging, geweld tegen beroepsbeoefenaars, opzettelijk gebruik maken van het alarmnummer, bedreigingen, vernielingen en braak. Ten aanzien van deze zaak is sprake van een lopende proeftijd ten tijde van de onderhavige feiten. In augustus 2022 is verdachte veroordeeld voor huiselijk geweld en vernieling. Hiervoor is aan hem een 38v maatregel opgelegd, zijnde een contact- en gebiedsverbod met en rondom aangeefster voor de duur van vijf jaren. Alle aan verdachte opgelegde straffen, maatregelen en voorwaarden hebben gelet op het onderhavige dossier niet geleid tot een (blijvende) gedragsverandering bij verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 5 januari 2023 en 16 maart 2023 die over verdachte zijn opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat er op veel leefgebieden (woning, inkomen, dagbesteding en relatie partner/gezin/familie) sprake is van instabiliteit. Verdachte is in 2016 gediagnosticeerd met schizofrenie met paranoïde trekken en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale/narcistische trekken. Hierdoor ontbreekt het verdachte aan probleembesef en zelfinzicht. Verdachte is het met die diagnose niet eens, maar aan een door de reclassering voorgestelde herdiagnose (binnen een klinische setting) wil verdachte niet meewerken. Verdachte heeft een andere belevingswereld, waardoor onbegrip en miscommunicatie altijd aan de orde zullen zijn en dit leidt bij verdachte tot frustratie en onmacht en uit zich in agressief- en grensoverschrijdend gedrag.
Verdachte is in de afgelopen jaren veelvuldig in beeld geweest bij de reclassering in het kader van het opstellen van adviezen, het uitvoeren van werkstraffen en reclasseringstoezicht. Uit de uitgebrachte adviezen (in 2015, 2016, 2017, 2020, 2021 en 2022) volgt dat de houding van verdachte tegenover de reclassering door de jaren heen is veranderd. Er is telkens meer weerstand tegenover de reclassering ontstaan, waarbij verdachte steeds meer ongeremd en ongepast gedrag is gaan vertonen. Tijdens de reclasseringstoezichten (in 2015, 2016, 2019 en 2021) is inmiddels een duidelijk patroon waarneembaar waarin verdachte zich aanvankelijk steeds meewerkend opstelt, maar zich vervolgens onvoldoende houdt aan afspraken en voorwaarden (en daarvoor ook meerdere malen waarschuwingen heeft ontvangen) en vervolgens agressief of grensoverschrijdend gedrag vertoont binnen het reclasseringscontact. Er zijn inmiddels ook meerdere werkstraffen retour gezonden en omgezet in vervangende hechtenis.
Ondanks de eerder ingezette hulpverlening in zowel het gedwongen als vrijwillige kader, bestaande uit onder andere een zorgmachtiging en herhaald reclasseringstoezicht en de 38v maatregel, blijft verdachte veelvuldig in beeld komen bij justitie wegens geweldsdelicten. De instabiliteit op alle leefgebieden, de psychische problematiek van verdachte die volgt uit het Pro Justitia-rapport uit 2016 en het ontbreken van probleembesef maakt dat de reclassering het recidiverisico hoog inschat. Vanwege de vele geweldsdelicten in het verleden wordt ook het risico op letselschade hoog ingeschat. Omdat verdachte niet openstaat voor reclasseringsbemoeienis en hij eerdere voorwaarden heeft overtreden en daarvoor ook waarschuwingen heeft gekregen, wordt ook het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat. In de gesprekken die de reclassering met verdachte heeft gehad is gesproken over het feit dat verdachte voldoet aan de objectieve criteria van het opleggen van een ISD-maatregel. Verdachte wil hier echter niets van weten en niet over praten. Het gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht lijkt hier vooral aan ten grondslag te liggen.
Het feit dat verdachte herhaaldelijk aangeeft niet mee te willen werken aan reclasseringsbemoeienis of andere hulpverlening, in combinatie met het grensoverschrijdende gedrag dat hij vertoont zodra men problemen concreet wil bespreken, maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om binnen een voorwaardelijk kader gedragsverandering te bewerkstelligen bij verdachte. De ervaringen met voorwaarden en toezicht - in combinatie met de problemen op alle leefgebieden en het hoge recidiverisico - maken dat door de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft de [deskundige01] , reclasseringswerker bij [zorgorganisatie01] , dit advies tot oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel bevestigd. Verdachte geeft weliswaar aan zijn medewerking te willen verlenen, maar in het verleden is gebleken dat zodra hulpverleners iets van verdachte verwachten, hij zich onttrekt. De onvoorwaardelijke ISD-maatregel is gelet op de problematiek van verdachte, de risico's en de niet meewerkende houding van verdachte richting de reclassering thans de enige mogelijkheid om (mogelijk) tot gedragsverandering bij verdachte te komen. De inhoud van het uiteindelijke behandeltraject zal afhankelijk zijn van de motivatie en medewerking van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich immers met de onderhavige feiten schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem thans begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder is de rechtbank mede op basis van de reclasseringsrapportage van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan omdat over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar (zijnde het afgelopen kalenderjaar 2022).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hulpverlening die reeds getracht is in te zetten en daadwerkelijk is ingezet - in combinatie met het gebrek aan resultaat dat daarmee is bereikt - de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu passend en geboden is. Het primaire doel van oplegging van die maatregel is de beveiliging van de maatschappij door middel van vrijheidsbeneming. Eerdere straffen en reclasseringsinterventies hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het ontbreekt hem naar de rechtbank begrijpt aan intrinsieke motivatie om tot gedragsverandering te komen. Verdachte geeft herhaaldelijk aan dat hij zijn medewerking wil verlenen aan hulptrajecten, maar zodra hij zelf geen regie heeft, biedt hij weerstand en komt hij afspraken niet na of vertoont hij ongewenst gedrag. Omdat het verdachte ontbreekt aan probleembesef en zelfinzicht valt niet te verwachten dat verdachte zonder gedwongen behandeling stopt met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de verdediging voorgesteld, gelet op alle hiervoor beschreven omstandigheden niet afdoende is om het recidiverisico in te perken. Voor een voorwaardelijke ISD-maatregel is de daadwerkelijke medewerking van verdachte vereist. Verdachte heeft in het verleden onvoldoende laten zien dat hij gemotiveerd is - en gedurende een ingezet traject ook blijft - om mee te werken aan hulpverlening.
Hoewel het primaire doel van een ISD-maatregel aldus de bescherming van de maatschappij is, acht de rechtbank het zeker ook van belang dat verdachte met zijn problematiek wordt geholpen. De hoop bestaat dat verdachte zijn houding tegenover de ISD-maatregel zal veranderen en toch gemotiveerd raakt én blijft om deel te nemen aan de gedwongen behandelings- en begeleidingsprogramma’s, die hem zullen worden aangeboden. Ter beëindiging van de recidive en tevens om verdachte alle kansen te geven om te werken aan zijn problematiek en zijn leven op positieve wijze te veranderen, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel invulling te geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de duur van twee jaren en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarop niet in mindering brengen.