ECLI:NL:RBZWB:2023:3690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
02/004204-23 en 02/218466-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor twee vernielingen en mishandeling met oplegging van ISD-maatregel

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee vernielingen en mishandeling. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd in een psychiatrisch centrum, is veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van goederen van de Gemeente Bergen op Zoom en een benadeelde partij, alsook voor het mishandelen van een slachtoffer op 23 december 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 januari 2023 de vernielingen heeft gepleegd en dat hij op 23 december 2022 het slachtoffer heeft geduwd, wat resulteerde in letsel. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële schade aan de benadeelde partij B.V. en immateriële schade aan het slachtoffer. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd afgewezen, omdat deze reeds eerder ten uitvoer is gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02/004204-23 en 02/218466-19 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 1974 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
thans gedetineerd in het [Psychiatrisch centrum01]
raadsman: mr. D.T. Stoof, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. E.E. de Feijter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1: op 4 januari 2023 goederen van de Gemeente Bergen op Zoom heeft vernield;
feit 2: op 4 januari 2023 goederen van [benadeelde01] B.V. heeft vernield;
feit 3: op 23 december 2022 [slachtoffer01] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de beide
ÁG302075628101}È
G302075628101
vernielingen heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, de aangiftes en de verklaringen van meerdere getuigen die de vernielingen bij het pand van [benadeelde01] hebben waargenomen. De officier van justitie acht ook het mishandelen van aangeefster [slachtoffer01] wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte, de melding van de buren die een ruzie hoorden en de letselverklaring. Ook indien de rechtbank voor de bewezenverklaring niet uitgaat van de verklaring van aangeefster, staat - gelet op de verklaring van verdachte - vast dat aangeefster letsel heeft opgelopen doordat verdachte haar heeft geduwd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor wat betreft de feiten 1 en 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 3 kan de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van een eenvoudige mishandeling gelet op de verklaring van verdachte dat hij aangeefster heeft geduwd, dat zij daardoor op de bank is gevallen en daarbij letsel aan haar pink heeft opgelopen. Er is echter onvoldoende wettig bewijs voor het met haar hoofd tegen de muur vallen en het vastpakken, verdraaien en verbrijzelen van de arm en/of hand van aangeefster.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten 1 en 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 januari 2023 in Bergen op Zoom de ten laste gelegde vernielingen heeft gepleegd gelet op de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Feit 3
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 23 december 2022 tussen verdachte en aangeefster in de woning van aangeefster een ruzie heeft plaatsgevonden die uitmondde in een worsteling. Daarbij is aangeefster door verdachte met kracht geduwd en op de bank terecht gekomen. Aangeefster heeft hierdoor haar pink gebroken.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn. Omdat vaststaat dat aangeefster haar letsel – en de daarmee gepaard gaande pijn – heeft opgelopen door het handelen van verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 4 januari 2023 te Bergen op Zoom, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en een radiator en een kozijn, €die aan Gemeente Bergen op Zoom toebehoorden heeft vernield en beschadigd;
feit 2
op 4 januari 2023 te Bergen op Zoom, opzettelijk en wederrechtelijk, meerdere ruiten en een kozijn en een pui, die aan [benadeelde01] BV toebehoorden heeft vernield en beschadigd;
feit 3
op 23 december 2022 te Roosendaal, [slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] met kracht te duwen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] op de bank terecht kwam.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. Ondanks het verzoek van aangeefster [slachtoffer01] tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, vordert de officier van justitie dit niet nu in 2022 aan verdachte al een 38v maatregel is opgelegd voor de duur van vijf jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt - gelet op het feit dat verdachte nog niet eerder een langdurige klinische behandeling heeft ondergaan en hij aangeeft gemotiveerd te zijn om mee te werken aan een behandeling - te volstaan met een voorwaardelijke ISD-maatregel met een proeftijd van drie jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. Hij heeft met zijn vernielingen op 4 januari 2023 bij de Gemeente Bergen op Zoom (feit 1) en [benadeelde01] (feit 2) veel overlast, ergernis en schade veroorzaakt. Daarnaast heeft verdachte - ondanks dat er voor hem een contact- en locatieverbod geldt - contact gehad met aangeefster en dat heeft op 23 december 2022 geleid tot het mishandelen van aangeefster in haar eigen woning (feit 3). Deze feiten leiden niet alleen tot de nodige materiële schade en het daarmee gepaard gaande frustrerende gevoel en onnodig werk, maar tast in het geval van de mishandeling ook het gevoel van veiligheid van het slachtoffer in ernstige mate aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 8 maart 2023 van verdachte, waaruit naar voren komt dat hij al jarenlang veelvuldig met justitie in aanraking komt wegens bedreigingen, huiselijk geweld, mishandeling, beschadiging, diefstallen, rijden onder invloed en verschillende overtredingen. Verdachte heeft hiervoor in het verleden meerdere malen geldboetes, taakstraffen en (voorwaardelijke) gevangenisstraffen gekregen. In maart 2021 is verdachte veroordeeld wegens belediging, geweld tegen beroepsbeoefenaars, opzettelijk gebruik maken van het alarmnummer, bedreigingen, vernielingen en braak. Ten aanzien van deze zaak is sprake van een lopende proeftijd ten tijde van de onderhavige feiten. In augustus 2022 is verdachte veroordeeld voor huiselijk geweld en vernieling. Hiervoor is aan hem een 38v maatregel opgelegd, zijnde een contact- en gebiedsverbod met en rondom aangeefster voor de duur van vijf jaren. Alle aan verdachte opgelegde straffen, maatregelen en voorwaarden hebben gelet op het onderhavige dossier niet geleid tot een (blijvende) gedragsverandering bij verdachte.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 5 januari 2023 en 16 maart 2023 die over verdachte zijn opgemaakt. Hieruit komt naar voren dat er op veel leefgebieden (woning, inkomen, dagbesteding en relatie partner/gezin/familie) sprake is van instabiliteit. Verdachte is in 2016 gediagnosticeerd met schizofrenie met paranoïde trekken en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale/narcistische trekken. Hierdoor ontbreekt het verdachte aan probleembesef en zelfinzicht. Verdachte is het met die diagnose niet eens, maar aan een door de reclassering voorgestelde herdiagnose (binnen een klinische setting) wil verdachte niet meewerken. Verdachte heeft een andere belevingswereld, waardoor onbegrip en miscommunicatie altijd aan de orde zullen zijn en dit leidt bij verdachte tot frustratie en onmacht en uit zich in agressief- en grensoverschrijdend gedrag.
Verdachte is in de afgelopen jaren veelvuldig in beeld geweest bij de reclassering in het kader van het opstellen van adviezen, het uitvoeren van werkstraffen en reclasseringstoezicht. Uit de uitgebrachte adviezen (in 2015, 2016, 2017, 2020, 2021 en 2022) volgt dat de houding van verdachte tegenover de reclassering door de jaren heen is veranderd. Er is telkens meer weerstand tegenover de reclassering ontstaan, waarbij verdachte steeds meer ongeremd en ongepast gedrag is gaan vertonen. Tijdens de reclasseringstoezichten (in 2015, 2016, 2019 en 2021) is inmiddels een duidelijk patroon waarneembaar waarin verdachte zich aanvankelijk steeds meewerkend opstelt, maar zich vervolgens onvoldoende houdt aan afspraken en voorwaarden (en daarvoor ook meerdere malen waarschuwingen heeft ontvangen) en vervolgens agressief of grensoverschrijdend gedrag vertoont binnen het reclasseringscontact. Er zijn inmiddels ook meerdere werkstraffen retour gezonden en omgezet in vervangende hechtenis.
Ondanks de eerder ingezette hulpverlening in zowel het gedwongen als vrijwillige kader, bestaande uit onder andere een zorgmachtiging en herhaald reclasseringstoezicht en de 38v maatregel, blijft verdachte veelvuldig in beeld komen bij justitie wegens geweldsdelicten. De instabiliteit op alle leefgebieden, de psychische problematiek van verdachte die volgt uit het Pro Justitia-rapport uit 2016 en het ontbreken van probleembesef maakt dat de reclassering het recidiverisico hoog inschat. Vanwege de vele geweldsdelicten in het verleden wordt ook het risico op letselschade hoog ingeschat. Omdat verdachte niet openstaat voor reclasseringsbemoeienis en hij eerdere voorwaarden heeft overtreden en daarvoor ook waarschuwingen heeft gekregen, wordt ook het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog ingeschat. In de gesprekken die de reclassering met verdachte heeft gehad is gesproken over het feit dat verdachte voldoet aan de objectieve criteria van het opleggen van een ISD-maatregel. Verdachte wil hier echter niets van weten en niet over praten. Het gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht lijkt hier vooral aan ten grondslag te liggen.
Het feit dat verdachte herhaaldelijk aangeeft niet mee te willen werken aan reclasseringsbemoeienis of andere hulpverlening, in combinatie met het grensoverschrijdende gedrag dat hij vertoont zodra men problemen concreet wil bespreken, maakt dat de reclassering geen mogelijkheden meer ziet om binnen een voorwaardelijk kader gedragsverandering te bewerkstelligen bij verdachte. De ervaringen met voorwaarden en toezicht - in combinatie met de problemen op alle leefgebieden en het hoge recidiverisico - maken dat door de reclassering een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft de [deskundige01] , reclasseringswerker bij [zorgorganisatie01] , dit advies tot oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel bevestigd. Verdachte geeft weliswaar aan zijn medewerking te willen verlenen, maar in het verleden is gebleken dat zodra hulpverleners iets van verdachte verwachten, hij zich onttrekt. De onvoorwaardelijke ISD-maatregel is gelet op de problematiek van verdachte, de risico's en de niet meewerkende houding van verdachte richting de reclassering thans de enige mogelijkheid om (mogelijk) tot gedragsverandering bij verdachte te komen. De inhoud van het uiteindelijke behandeltraject zal afhankelijk zijn van de motivatie en medewerking van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van de maatregel
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor de oplegging van een ISD-maatregel is voldaan. Verdachte heeft zich immers met de onderhavige feiten schuldig gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem thans begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. De onderhavige feiten zijn ook begaan na de tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder is de rechtbank mede op basis van de reclasseringsrapportage van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Tot slot wordt ook aan de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers voldaan omdat over een periode van vijf jaren meer dan tien processen-verbaal tegen verdachte zijn opgemaakt, waarvan tenminste één in het peiljaar (zijnde het afgelopen kalenderjaar 2022).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hulpverlening die reeds getracht is in te zetten en daadwerkelijk is ingezet - in combinatie met het gebrek aan resultaat dat daarmee is bereikt - de oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel nu passend en geboden is. Het primaire doel van oplegging van die maatregel is de beveiliging van de maatschappij door middel van vrijheidsbeneming. Eerdere straffen en reclasseringsinterventies hebben verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en het ontbreekt hem naar de rechtbank begrijpt aan intrinsieke motivatie om tot gedragsverandering te komen. Verdachte geeft herhaaldelijk aan dat hij zijn medewerking wil verlenen aan hulptrajecten, maar zodra hij zelf geen regie heeft, biedt hij weerstand en komt hij afspraken niet na of vertoont hij ongewenst gedrag. Omdat het verdachte ontbreekt aan probleembesef en zelfinzicht valt niet te verwachten dat verdachte zonder gedwongen behandeling stopt met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de verdediging voorgesteld, gelet op alle hiervoor beschreven omstandigheden niet afdoende is om het recidiverisico in te perken. Voor een voorwaardelijke ISD-maatregel is de daadwerkelijke medewerking van verdachte vereist. Verdachte heeft in het verleden onvoldoende laten zien dat hij gemotiveerd is - en gedurende een ingezet traject ook blijft - om mee te werken aan hulpverlening.
Hoewel het primaire doel van een ISD-maatregel aldus de bescherming van de maatschappij is, acht de rechtbank het zeker ook van belang dat verdachte met zijn problematiek wordt geholpen. De hoop bestaat dat verdachte zijn houding tegenover de ISD-maatregel zal veranderen en toch gemotiveerd raakt én blijft om deel te nemen aan de gedwongen behandelings- en begeleidingsprogramma’s, die hem zullen worden aangeboden. Ter beëindiging van de recidive en tevens om verdachte alle kansen te geven om te werken aan zijn problematiek en zijn leven op positieve wijze te veranderen, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel invulling te geven. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de duur van twee jaren en de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht daarop niet in mindering brengen.

7.De benadeelde partijen

Vordering [benadeelde01] B.V.
De benadeelde partij [benadeelde01] B.V. vordert een schadevergoeding van € 2.318,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering volledig kan worden toegewezen, alsmede de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel, omdat de schade afdoende is onderbouwd en de gevorderde kosten in redelijkheid zijn gemaakt.
De verdediging refereert zich ten aanzien van deze vordering aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De door de benadeelde partij gevorderde schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.916,50 (zijnde het bedrag van € 2.318,98 exclusief btw, nu de benadeelde partij een btw-plichtige ondernemer betreft), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der voldoening. Deze schade is tot dit bedrag voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dat betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Vordering [slachtoffer01]
De benadeelde partij [slachtoffer01] vordert een schadevergoeding van € 1.017,95, waarvan € 1.000,00 aan immateriële schade en € 17,95 aan proceskosten (zijnde reiskosten naar slachtofferhulp), plus wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering tot vergoeding van de geleden schade volledig kan worden toegewezen, alsmede de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel, omdat duidelijk is dat [slachtoffer01] letsel en pijn heeft gehad en angstig is geworden door wat haar is overkomen. De gevorderde bedragen acht de officier van justitie redelijk en passend.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij letsel en pijn alsmede nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank brengt, naast het aantoonbaar geleden fysieke letsel, de aard en de ernst van de normschending door verdachte mee dat de nadelige (psychische) gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, die in haar eigen woning door verdachte is mishandeld, zo voor de hand liggen, dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden in deze situatie en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van € 500,00 aan immateriële schade billijk, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2022 tot aan de dag der voldoening. Het bedrag van € 17,95 aan proceskosten is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van die schade zal daarom volledig worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 december 2022 tot aan de dag der voldoening. Voor het overige deel zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dat betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie is van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 2 maart 2021, omdat deze straf reeds eerder ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank constateert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf eerder ten uitvoer is gelegd en oordeelt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in haar vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
feit 2:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen/beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 3:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
Benadeelde partij [benadeelde01] B.V.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde01] B.V. van € 1.916,50 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde01] B.V. € 1.916,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 4 januari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer01]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer01] van € 500,00, ter zake van immateriële schade en € 17,95 terzake van proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer01] , € 517,95 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 23 december 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 11 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. van Nieuwkerk, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. T.M. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 mei 2023.
Mr. Brouwer is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.