ECLI:NL:RBZWB:2023:3677

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
02/032775-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door geweld tegen broer met politieauto en schoppen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn broer. De feiten vonden plaats op 1 februari 2023 in Tilburg, waar de verdachte zijn broer met kracht tegen een politieauto sloeg en hem vervolgens schopte. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de broer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar kreeg een gevangenisstraf van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol binnen zijn gezin en zijn motivatie om een delict-vrij leven op te bouwen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/032775- 23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte01]
geboren op [geboortedatum01] 2002 te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] )
wonende [adres01] , [postcode01] [woonplaats01]
raadsvrouw mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. S.A.J. Louwers, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 1 februari 2023 te Tilburg geprobeerd heeft om [slachtoffer01] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft om zijn broer [slachtoffer01] te doden, zoals impliciet primair ten laste is gelegd. Hij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant01] en de verklaring van [getuige01] . Op basis van deze bewijsmiddelen staat voor de officier van justitie vast dat verdachte met aanzienlijke kracht tegen het hoofd van zijn broer heeft geschopt. Hoewel de officier van justitie ervan uitgaat dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om zijn broer te doden, heeft hij door deze handeling wel de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat zijn broer zou komen te overlijden. De officier van justitie is dan ook van mening dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood. De handeling die onder het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging staat opgenomen, het met het hoofd tegen een personenauto aanslaan, levert naar de mening van officier van justitie geen poging tot doodslag op. Verdachte dient van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hoewel bewezen kan worden verklaard dat verdachte zijn broer met kracht tegen de politieauto heeft geslagen en hem vervolgens eenmaal tegen het hoofd en eenmaal tegen het lijf heeft geschopt, is niet vast te stellen dat door deze geweldshandelingen de aanmerkelijke kans bestond op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Daartoe wijst de verdediging erop dat onduidelijk is gebleven óf verdachte op dat moment schoenen droeg en zo ja welke schoenen, op welk deel van het hoofd zijn broer werd geraakt en met welke kracht er is geschopt. De verdediging komt dan ook tot de conclusie dat verdachte integraal van het feit dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat twee politieambtenaren op 1 februari 2023 de melding kregen om naar [adres02] te Tilburg te gaan. Daar aangekomen, liepen de broers [slachtoffer01] en verdachte naar de politieauto toe. Verdachte nam een kleine aanloop, pakte het hoofd van zijn broer vast en sloeg deze met kracht en snelheid tegen de politieauto. Zijn broer viel hierdoor op de grond. Vervolgens bewoog verdachte met zijn been naar achteren en schopte met geschoeide voet met kracht en snelheid tegen het hoofd van zijn broer. Hierdoor werd het hoofd van zijn broer de andere kant op bewogen. Direct hierna begon zijn broer met heel zijn lichaam te schokken. Daarnaast kwam er bloed uit zijn mond, stond een aantal tanden scheef in zijn mond en had hij een grote blauwe plek links op zijn hoofd.
De vraag die moet worden beantwoord is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag (impliciet primair) of een poging tot zware mishandeling (impliciet subsidiair). Daartoe moet worden vastgesteld of verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de dood van zijn broer of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan zijn broer.
Poging tot doodslag
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte vol opzet had om zijn broer te doden. Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet.
Voor voorwaardelijk opzet geldt dat sprake moet zijn van een bewuste aanvaarding door verdachte van de aanmerkelijke kans op het gevolg van zijn handelen. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte het hoofd van zijn broer tegen de politieauto heeft geslagen en, terwijl zijn broer op de grond lag, eenmaal tegen het hoofd van zijn broer heeft geschopt. Onder bepaalde omstandigheden kunnen slaan en schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van het slaan en schoppen, de plaats waar het slachtoffer op zijn hoofd is geraakt en, voor wat betreft het schoppen tegen het hoofd, wat voor soort schoenen verdachte aan had.
Op grond van het dossier kan de rechtbank niet vaststellen met welke kracht verdachte het hoofd van zijn broer tegen de politieauto heeft geslagen, met welk deel het hoofd van zijn broer de politieauto heeft geraakt, met welke kracht hij tegen het hoofd van zijn broer heeft geschopt, wat voor soort schoenen verdachte op dat moment droeg en waar zijn broer op zijn hoofd door verdachte is geraakt. Door het ontbreken van een letselbeschrijving door een (forensisch) arts is ook onduidelijk gebleven welke (fysieke) gevolgen deze geweldshandelingen voor zijn broer hebben gehad. ‘Enkel’ is komen vast te staan dat hierdoor bloed uit zijn mond kwam, een aantal tanden scheef in zijn mond stonden, hij een grote blauwe plek op zijn hoofd had en dat hij met heel zijn lichaam begon te schokken. Gelet op voornoemde onduidelijkheden is de rechtbank van oordeel dat
geensprake was van een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat zijn broer zou komen te overlijden. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zijn broer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook van vol opzet daarop is hierbij niet gebleken. Door het hoofd van zijn broer tegen de politieauto te slaan en, terwijl zijn broer op de grond lag, eenmaal tegen het hoofd van zijn broer te schoppen. bestond naar het oordeel van de rechtbank wel de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Gelet op het door de politie beschreven (en gefotografeerde) letsel aan het hoofd van zijn broer en het schokken van zijn lichaam, moeten deze geweldshandelingen met behoorlijke kracht zijn uitgevoerd. De kans dat iemand hierdoor zwaar lichamelijk letsel oploopt, is naar algemene ervaringsregels een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De handelingen van verdachte moeten qua uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest aangezien kan worden vastgesteld dat het slaan en schoppen op het hoofd van zijn broer waren gericht. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn broer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 1 februari 2023 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- voornoemde [slachtoffer01] bij het hoofd heeft vastgepakt en vervolgens het hoofd van die [slachtoffer01] met kracht tegen een personenauto, aan heeft geslagen en vervolgens
- eenmaal, met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer01] aan heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 250 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 214 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De officier van justitie is er bij deze vordering van uitgegaan dat verdachte 36 dagen in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis in het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren mocht verrichten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij de strafbepaling rekening te houden met het feit dat verdachte geen relevant strafblad heeft en er een positief reclasseringsrapport over hem is geschreven. In dit rapport staat vermeld dat het incident is ingegeven door een groot verantwoordelijkheidsgevoel van verdachte richting zijn broer. Vermoed wordt dat het incident voortkomt uit een langere tijd van overvraging van verdachte. Verdachte heeft verder geen pro-criminele houding en staat open voor alle hulp om een delict-vrij bestaan op te bouwen in Nederland. Hij heeft spijt van hetgeen is gebeurd. Gelet hierop ziet de verdediging, samen met de reclassering, contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf. Een gevangenisstraf zal de op gang gekomen begeleiding aan verdachte ook doorkruisen. De verdediging is van mening dat er moet worden ingezet op hulp en begeleiding. Daarom verzoekt de verdediging om aan verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte is bereid om zich aan deze bijzondere voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd om zijn broer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hieraan voorafgaand hadden verdachte en zijn broer een woordenwisseling. Zijn broer wilde naar buiten gaan, terwijl verdachte wilde dat hij binnen bleef omdat hij bang was dat zijn broer buiten met slechte mensen zou omgaan. Zijn broer ging toch naar buiten. Ook had zijn broer de politie gebeld. Buiten aangekomen, stond er een politieauto voor de deur. Verdachte werd toen heel boos. Hij heeft het hoofd van zijn broer vastgepakt en tegen de politieauto geslagen en, terwijl zijn broer op de grond lag, eenmaal tegen zijn hoofd geschopt.
Het spreekt voor zich dat dit niet de manier is waarop een woordenwisseling moet worden opgelost. Verdachte had hierbij geen fysiek geweld mogen gebruiken. Door het uitgeoefende geweld had het voor zijn broer veel slechter kunnen aflopen dan nu het geval lijkt te zijn geweest. De rechtbank neemt het verdachte dan ook zeer kwalijk dat hij op deze manier heeft gehandeld. Zijn broer heeft overigens geen aangifte willen doen.
Naast de ernst van het feit houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het nagenoeg blanco strafblad van verdachte. Verdachte heeft enkel een geldboete gehad voor een verkeersovertreding. Hij is niet eerder voor een geweldsdelict met politie of justitie in aanraking geweest.
Ook houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf rekening met het rapport van de reclassering van 12 april 2023. Hierin staat opgenomen dat verdachte als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland is gekomen. Hij heeft zich de afgelopen jaren ingezet om zijn moeder, broers en zus naar Nederland te halen. Door het overlijden van zijn vader, had en heeft hij als oudste zoon een groot verantwoordelijkheidsgevoel richting zijn stamgezin. Hierdoor is er bij verdachte gedurende meerdere jaren sprake geweest van overvraging en een hoge mate van stress. Als gevolg hiervan lijkt bij verdachte ten tijde van het delict sprake te zijn geweest van een impulsdoorbraak. Daarnaast lijkt hij onvoldoende te weten hoe hij zijn emoties op een adequate wijze kan reguleren, zonder dat dit leidt tot risicovolle situaties. Verdachte heeft evenwel geen pro criminele houding, wil recidive voorkomen en is gemotiveerd om een delict-vrij bestaan op te bouwen. Hij werkt al een lange periode mee aan praktische ondersteuning vanuit [zorgaanbieder01] , waarbij hij afsprakentrouw is en zich gemotiveerd opstelt. De reclassering adviseert om ten aanzien van verdachte het volwassenstrafrecht toe te passen. Hierbij heeft de reclassering gebruik gemaakt van het ASR-wegingskader. Verdachte oogt conform kalenderleeftijd, is in staat om zijn grenzen aan te geven en maakt doordachte keuzes. Ook lijkt er bij hem geen sprake te zijn van negatieve beïnvloeding. Daarnaast is hij in staat om werk te vinden en te behouden op de reguliere arbeidsmarkt. Verder is gelet op de rol die verdachte in zijn stamgezin aanneemt, een pedagogische benadering niet passend. De reclassering adviseert om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering vindt hierbij reclasseringstoezicht met interventies noodzakelijk om delictgedrag in de toekomst te voorkomen. Enerzijds om verdachte te begeleiden naar het realiseren van stabiliteit op zijn leefgebieden en het opbouwen van een zelfstandig bestaan in Nederland. Anderzijds om te werken aan gedragsverandering gericht op zijn emotie-en agressieregulatie en mogelijk ook het verwerken van levensgebeurtenissen die hij op jonge leeftijd als vluchteling heeft meegemaakt. Als bijzondere voorwaarden adviseert de reclassering op te leggen:
  • meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • ambulante begeleiding.
De rechtbank ziet op basis van dezelfde gronden als de reclassering aanleiding om bij de bepaling van de straf het volwassenstrafrecht toe te passen.
Verder houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot volwassenen. Volgens deze oriëntatiepunten wordt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van bijvoorbeeld één of meer kopsto(o)t(en) en/of schoppen/trappen tegen het hoofd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opgelegd. Bij een poging gaat hier 1/3 deel vanaf.
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij zal daarom een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Uitgaande van de LOVS-afspraken is voor het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele maanden op zijn plaats. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte hiervan moet worden afgezien. Zoals uit het rapport van de reclassering volgt, speelt verdachte een belangrijk rol binnen zijn stamgezin. Door het overlijden van zijn vader, heeft hij als oudste zoon/broer een groot verantwoordelijkheidsgevoel richting zijn moeder, broers en zus, die nog niet zo lang in Nederland verblijven. De rechtbank acht het dan ook van belang dat verdachte zijn rol binnen zijn stamgezin kan blijven uitoefenen en dat hij hierbij, om overvraging te voorkomen en om zijn emoties beter kunnen reguleren, de nodige begeleiding kan krijgen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit doorkruisen.
Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 127 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank is hierbij uitgegaan van een voorarrest van 37 dagen. Dit betekent dat verdachte voor dit feit niet meer terug hoeft naar de gevangenis, mits hij zich aan de voorwaarden zal houden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis in het geval dat hij de taakstraf niet of niet naar behoren mocht verrichten.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 127 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na de ingang van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275 in Tilburg of bij zijn toezichthouder meldt. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de intakefase is afgerond en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlening geeft voor de behandeling;
*verdachte verblijft bij Jan Arends, RIBW Brabant of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering en indien de reclassering dit nodig vindt. Het verblijf start na het ingaan van de proeftijd en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* verdachte laat zich op praktische leefgebieden begeleiden door [zorgaanbieder01] vanuit een WMO-indicatie. Indien de WMO-indicatie stopt, zal de begeleiding worden voortgezet door Homerun, Jan Arends of een soortgelijke organisatie. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
Daarbij gelden van rechtswege de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.C. Janssen, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en mr. D.S.G. Froger, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.T.C. Venekamp, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 mei 2023.
Mr. P.W.G. de Beer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.