ECLI:NL:RBZWB:2023:3670

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
02-151873-22 en 02-250953-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreigingen en vernielingen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 juni 2022 in Tilburg meerdere bedreigingen en vernielingen heeft gepleegd. De verdachte heeft onder invloed van amfetamine en alcohol een loader bestuurd en daarbij bedreigingen geuit richting politieagenten en een burger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zes feiten, waaronder bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling van eigendommen van anderen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 261 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en verplichte behandeling, om het recidiverisico te verminderen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat de rechtbank het noodzakelijk acht dat de verdachte wordt behandeld en begeleid. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen voor de geleden schade door de vernielingen en bedreigingen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/151873-22 en 02/250953-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2023, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ook is de vordering tot tenuitvoerlegging met bovenvermeld parketnummer behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 juni 2022 te Tilburg:
[verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) en/of een of meer andere politie- ambtenaren heeft bedreigd;
[slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft bedreigd;
een dienstvoertuig van de politie heeft vernield;
een personenauto van [slachtoffer] heeft vernield;
[verbalisant 1] heeft bedreigd;
een loader en/of een of meer bloembakken van [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) en/of [benadeelde 2] heeft vernield.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feiten 1 tot en met 6
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten 1 tot en met 6.
De onder de feiten 1 en 5 ten laste gelegde bedreigingen kunnen worden gekwalificeerd als bedreigingen tegen het leven gericht en de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging als een bedreiging met zware mishandeling.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder feit 1 ten laste gelegde bedreiging, omdat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte met de loader vanaf zeer korte afstand en snel accelererend op [verbalisant 1] is af- of ingereden. Daardoor kan niet worden bewezen dat bij [verbalisant 1] en diens collega’s de redelijke vrees kon ontstaan dat zij ook daadwerkelijk om het leven zouden worden gebracht of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging, omdat niet zonder meer kan worden bewezen dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij daadwerkelijk om het leven zou worden gebracht of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen doordat verdachte een melkbus door zijn autoruit gooide. Ook kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte daarmee gericht is geweest op het bedreigen van [slachtoffer] .
Feiten 3 tot en met 5
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 3 tot en met 5 aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 6
De verdediging bepleit partieel vrijspraak van de vernieling van de bloembakken wegens gebrek aan bewijs dat de bloembakken zijn vernield of beschadigd zijn geraakt. Voor het overige refereert de verdediging zich voor wat betreft de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [verbalisant 1] en zijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door met een loader in hun richting te rijden, zoals hierna onder 4.4 bewezen is verklaard. Voordat hij op hen inreed, had verdachte - zittend in de loader - al met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van [verbalisant 1] . Verdachte maakte volgens [verbalisant 1] op dat moment grote bewegingen en keek hem met grote ogen aan. Het leek of verdachte was doorgedraaid. Deze indruk sluit aan bij de verklaring van verdachte zelf dat hij voorafgaand aan het incident vier dagen speed had gebruikt en niet had geslapen. Daarnaast reageerde verdachte zelfs niet toen [verbalisant 2] zijn stroomstootwapen op hem inzette. Wanneer verdachte vervolgens de loader keert, is te zien hoe wendbaar en snel dit voertuig is. Uiteindelijk geeft verdachte gas en rijdt hij in de richting van [verbalisant 1] en de genoemde collega’s. De recht- bank is van oordeel dat het feit dat verdachte niet daadwerkelijk op de verbalisanten is ingereden, maar op een dienstvoertuig, niet af doet aan de angst van [verbalisant 1] en zijn collega’s dat verdachte dat wel zou doen.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte met kracht een melkbus door de ruit van de portier direct achter het bestuurdersportier van de auto van [slachtoffer] heeft gegooid, terwijl [slachtoffer] in die auto zat te wachten. Dat is door de verdediging ook niet ter discussie gesteld. Op basis van algemene ervaringsregels gaat de rechtbank er daarbij vanuit dat [slachtoffer] op de bestuurdersstoel zat. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat van het handelen van verdachte een forse dreiging uitgaat en daarnaast onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat hem in ieder geval zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Zij overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer] zag dat een hem onbekende man - verdachte - uit het niets tegen hem begon te roepen dat hij zijn auto moest openen en aan alle portieren trok. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte zich bewust was van het feit dat er iemand in de auto zat. [slachtoffer] had de indruk dat de man verward en agressief was. Een indruk die aansluit bij de bij feit 1 aangehaalde verklaring van verdachte zelf dat hij vier dagen speed had gebruikt en niet had geslapen. Door vervolgens een melkbus door een ruit aan de bestuurderszijde te gooien, terwijl hij wist dat er een persoon op de bestuurderstoel zat, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat die persoon - [slachtoffer] - zich bedreigd zou voelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de verwezenlijking van dit risico ook bewust heeft aanvaard en leidt dit af uit het handelen van verdachte zelf. Dat het om de ruit achter de ruit van het bestuurdersportier ging, heeft de bedreiging voor [slachtoffer] niet minder indrukwekkend gemaakt. Hij heeft verklaard dat hij daarna doodsbang was en dat is voor de rechtbank zondermeer voorstelbaar.
Feit 6
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehorende bloembakken heeft beschadigd.
In tegenstelling tot de verdediging leidt de rechtbank uit de verklaring van [benadeelde 1] ,
dat hij de bloembakken heeft kunnen herstellen, juist af dat deze dus kennelijk beschadigd waren. Dat de bloembakken inmiddels zijn hersteld, maakt dat niet anders.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 19 juni 2022 te Tilburg [verbalisant 1] en andere personen (ambtenaren van politie) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een loader vanaf zeer korte afstand in de richting van die [verbalisant 1] en andere personen (ambtenaren van politie) gereden;
2.
op 19 juni 2022 te Tilburg [slachtoffer] (als inzittende van een personenauto (merk Ford)) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een ijzeren melkbus met kracht door de ruit van dat voertuig gegooid;
3.
op 19 juni 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een dienstvoertuig van politie ( [kenteken 1] ), die aan Politie Midden en West-Brabant toebehoorde, heeft vernield;
4.
op 19 juni 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Ford, type Ecosport, [kenteken 2] ), die aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd;
5.
op 19 juni 2022 te Tilburg [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een mes in de hand stekende bewegingen te maken in de richting van die [verbalisant 1] ;
6.
op 19 juni 2022 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een loader en bloembakken, die aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toebehoorden, heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 104 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie vordert aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden die nu al in het kader van de schorsingsvoorwaarden van toepassing zijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit te volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf, waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest, en met de bijzondere voorwaarden die al als schorsingsvoorwaarden gelden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst feiten
Na vier dagen amfetaminegebruik en niet slapen heeft verdachte meerdere vernielingen gepleegd en meerdere personen bedreigd. Nietsvermoedend zat [slachtoffer] te wachten in zijn auto bij de manege toen verdachte ineens tevoorschijn kwam en tegen [slachtoffer] begon te schreeuwen dat hij zijn autodeur moest openen. Verdachte maakte op hem een verwarde en agressieve indruk, waardoor [slachtoffer] uit angst de deuren van zijn auto had vergrendeld. Verdachte gooide vervolgens een melkbus door een van de zijruiten van de auto, vernielde de achterruit en heeft nog een houten bankje tegen zijn auto gegooid. Dat [slachtoffer] doodsbang is geweest, is volstrekt begrijpelijk.
Verdachte heeft daarna zijn weg vervolgd en is bij de naastgelegen boerderij op een loader gestapt. Nadat de politie was gebeld, zijn meerdere agenten ter plaatse gegaan om verdachte tegen te houden. Verdachte heeft daarop niet alleen [verbalisant 1] bedreigd met een mes, maar ook hem en de andere aanwezige agenten bedreigd door met de loader in hun richting te rijden. Het lukte de agenten niet om verdachte te stoppen. Er is pepperspray ingezet en verdachte is meerdere keren getaserd. Hij reageerde echter nergens op. Uit de verklaringen van de agenten blijkt dat zij bijzonder angstige momenten hebben beleefd. Met name omdat een loader erg wendbaar is en de agenten tussen twee loodsen ingesloten zaten. Uiteindelijk voelden de verbalisanten zich zelfs genoodzaakt meerdere waarschuwingsschoten te lossen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte gewelddadig en respectloos zijn geweest en niet alleen schade hebben veroorzaakt, maar ook forse gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht bij iedereen die getuige is geweest van zijn gedrag.
Persoon van verdachte
Verdachte heeft op zitting toegelicht dat hij zich van de feiten eigenlijk niets kan herinneren vanwege de toestand waarin hij op dat moment verkeerde. Hij heeft voor zijn handelen echter wel verantwoordelijkheid genomen en begrijpt wat zijn gedrag voor gevoelens moet hebben opgeroepen bij de slachtoffers. Aan de ter zitting aanwezige [slachtoffer] heeft verdachte zijn excuses aangeboden, die op de rechtbank ook oprecht zijn overgekomen.
Verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en het PBC heeft op 30 januari 2023 een rapport over verdachte uitgebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die zich vanaf zijn tienerjaren uit in disfunctioneren op verschillende leefgebieden. Ook worden aanwijzingen gezien voor een beperking van de verstandelijke vermogens van onbekende ernst en een kwetsbare persoonlijkheid zonder dat duidelijk is geworden of dit de ernst van een persoonlijkheidsstoornis bereikt. De ten laste gelegde gedragingen passen volgens de onderzoekers echter niet in een patroon en zijn moeilijk te begrijpen. Al met al hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen of de beperkingen in de intelligentie van verdachte en in zijn persoonlijkheid, hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten, omdat er zowel over de psychopathologie als over de ten laste gelegde feiten teveel onduidelijk is gebleven. Gelet hierop hebben de onderzoekers ook geen uitspraak kunnen doen over de mate waarin het recidiverisico voor soortgelijke feiten samenhangt met zijn pathologie.
Tijdens de voorlopige hechtenis van verdachte heeft de reclassering op 3 maart 2023 een advies uitgebracht. Daaruit blijkt dat verdachte op allerlei leefgebieden risicofactoren heeft. Hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, geen dagbesteding, geen inkomen en een licht verstandelijke beperking. De relatie met zijn gezin is problematisch, hetgeen voor instabiliteit zorgt. Tijdens de feiten verkeerde hij in een emotionele toestand die in verband staat met zijn gezin en overleden kind. Ook was hij op dat moment onder invloed van alcohol en amfetamine en ziet de reclassering problemen op het gebied van psychosociaal functioneren. Dat maakt dat de reclassering het gezin van verdachte, zijn middelengebruik en zijn psychosociaal functioneren delictgerelateerd vindt. De reclassering adviseerde om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichte ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, verplicht wonen in een begeleide woonvorm en het meewerken aan schuldhulpverlening en middelencontrole en het vinden van een dagbesteding. Deze bijzondere voorwaarden zouden kunnen bijdragen aan het verminderen van het recidiverisico. Dit rapport heeft ertoe geleid dat verdachte op 6 maart 2023 is geschorst uit de voorlopige hechtenis onder de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
Uit het voortgangsverslag van 15 mei 2023 blijkt dat verdachte sinds zijn schorsing belangrijke stappen in de juiste richting heeft gezet. Hij meldt zich op de afspraken met de reclassering en werkt mee aan urineonderzoeken. Verder stelt hij zich open voor begeleiding en behandeling. Op 21 april 2023 heeft verdachte zijn eigen kamer binnen een begeleide woonvorm van [zorgorganisatie] betrokken en vanuit daar staat verdachte onder budgetbeheer en is een bijstandsuitkering geregeld. Op 13 april 2023 heeft er een intake bij het forensisch FACT van Novadic-Kentron plaatsgevonden en is een behandelplan gemaakt gericht op abstinentie van alcohol en harddrugs en EMDR-therapie voor trauma- en rouwverwerking. De urineonderzoeken scoorden negatief op alcohol en harddrugs. Nu de positieve ontwikkelingen nog van korte duur zijn en de ervaring leert dat dit niet direct iets zegt over de kans op recidive, neemt de reclassering nog geen stelling in over de verdere voortgang van het toezicht. Volgens de reclassering komt verdachte gemotiveerd over als het gaat om gedragsverandering en recidivevermindering.
Straf
De rechtbank begrijpt dat de vernielingen en met name de bedreigingen voor zowel de politie als [slachtoffer] een heftige ervaring zijn geweest. In het kader van de voorlopige hechtenis heeft verdachte echter al bijna negen maanden gedetineerd gezeten. Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan de ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee al een forse straf heeft gehad. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, ook als iemand
- zoals verdachte - een uitgebreid strafblad heeft en eerder voor bedreiging en vernieling met politie en justitie in aanraking is gekomen. Gelet hierop acht de rechtbank het passend om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de duur van het voorarrest. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 261 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Anders
dan de officier van justitie, ziet de rechtbank geen ruimte meer voor het opleggen van een voorwaardelijk deel.
Wel acht de rechtbank het van belang dat de bijzondere voorwaarden blijven gelden, die aan verdachte in het kader van zijn schorsing zijn opgelegd. De rechtbank kiest er daarom voor om die voorwaarden onderdeel te laten worden van de reeds aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf, hetgeen hierna bij de vordering tot tenuitvoerlegging aan de orde komt.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 20 december 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft bepleit de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat zij het van belang acht dat het hulpverleningskader in stand blijft.
Vast staat dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarden heeft overtreden. Gelet hierop ligt de vordering in beginsel voor toewijzing gereed. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten en overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de eerder weergegeven rapportages acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld en dat hij begeleiding krijgt. In het kader van zijn schorsings-voorwaarden krijgt hij die behandeling en begeleiding momenteel ook en dat gaat goed. Toewijzing van de vordering zou betekenen dat het hulpverleningstraject wordt doorkruist en dat acht de rechtbank zeer onwenselijk. Niet alleen voor verdachte, maar ook voor de maatschappij. De rechtbank zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, in die zin dat zij de proeftijd zal verlengen met een jaar en de oorspronkelijke voorwaarden zal vervangen door de schorsingsvoorwaarden.
Gelet op het uitvoerige strafblad van verdachte en omdat hij de huidige zes feiten op één dag achter elkaar heeft gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Daarom zullen de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.De benadeelde partijen

[benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.273,23 voor feit 6, bestaande uit materiële schade.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de toewijzing van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de gevorderde BTW.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De rechtbank heeft geconstateerd dat in voornoemd bedrag ook een bedrag van € 220,97 aan BTW is begrepen. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de BTW niet voor vergoeding in aanmerking komt. Zoals ook kan worden afgeleid uit de door de benadeelde partij ingediende factuur, handelt de benadeelde partij in de uitoefening van een bedrijf en voor een bedrijf bestaat de mogelijkheid om de BTW te verrekenen met de omzetbelasting. Daarom zal vergoeding van deze post worden afgewezen.
De rechtbank acht de gevorderde schade voor het overige toewijsbaar, omdat deze schade voldoende is onderbouwd en een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.052,26 toewijzen.
[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.331,30 voor de feiten 2 en 4, bestaande uit € 1.831,30 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Daarnaast vordert de benadeelde partij € 18,78 aan proceskosten.
De verdediging heeft zich voor wat betreft de toewijzing van de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de feiten heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gevorderde materiële schade van € 1.831,30 acht de rechtbank toewijsbaar, omdat deze schade voldoende is onderbouwd en een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Gelet op de aard en de ernst van de normschending en de aard en de ernst van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in zijn eer of goede naam. Daarom komt de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van € 500,00 billijk.
De vordering tot vergoeding van de proceskosten van € 18,78 wordt afgewezen. Uit artikel 238 van het Wetboek van Rechtsvordering volgt dat de reiskosten van de wederpartij van de in het ongelijk gestelde partij, in deze zaak de benadeelde partij, slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover zonder gemachtigde wordt geprocedeerd. In dit geval procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde: mevrouw [naam] van Slachtofferhulp. De gevorderde reiskosten zullen daarom worden afgewezen.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente over de toegekende schadeposten van beide benadeelde partijen zal worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 19 juni 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadeposten bij beide benadeelde partijen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

9.Het beslag

9.1
De onttrekking aan het verkeer
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerp toebehoort aan verdachte en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang:
- 0,39 gram amfetamine, met goednummer G2473221.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: bedreiging met zware mishandeling;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen;
feit 5: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 6: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 261 dagen;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van de uitspraak
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- verlengt de proeftijd met één jaar;
- wijzigt de aan verdachte opgelegde voorwaarden in die zin dat ze worden vervangen door de voorwaarden dat:
*verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* verdachte zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
* verdachte zich binnen drie dagen na dit vonnis meldt bij verslavingsreclassering Novadic-Kentron aan [adres] , en zich daarna blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* verdachte zich laat behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener zal geven voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Alsdan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor een crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert laat,
nadat dit door de rechter is bevolen, verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* verdachte verblijft in de maatschappelijke nachtopvang van [zorgorganisatie] tot hij geplaatst wordt in de begeleide woonvorm van [zorgorganisatie] te [plaats] , of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de huisregels en het dagprogramma die de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld. Het is van belang dat ondersteuning ook gericht is op zijn gezinssituatie daar de verdachte hierdoor verlies ervaart dat kan leiden tot middelengebruik. Ook is van belang dat verdachte zich blijft melden bij de nachtopvang en bereikbaar is voor zijn trajectregisseur, waarvoor het noodzakelijk is dat hij het juiste telefoonnummer verstrekt;
* verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding met een vaste structuur;
* verdachte meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalings- regelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, waarbij verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden;
* verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelen- gebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle en bepaalt hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 6) van € 1.052,26 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van [benadeelde 1] voor het overige af;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de [slachtoffer] (feiten 2 en 4) van in totaal € 2.331,30, waarvan € 1.831,30 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering van tot vergoeding van de proceskosten van [slachtoffer] af;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 6), € 1.052,26 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 21 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] (feiten 2 en 4), € 2.331,30 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 19 juni 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 34 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp onttrokken aan het verkeer:
0,39 gram amfetamine, met goednummer G2473221.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mr. R.J.H. de Brouwer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 mei 2023.